H. Marsman, de vriend van mijn jeugd
(1954)–Arthur Lehning– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
SeinenMijn studie te Rotterdam had ik intussen afgebroken en ik was in de eerste dagen van September 1922 naar Berlijn gegaan. Begin Augustus waren wij samen in Barchem en in deze dagen schreef hij Madonna en Virgo. Voor mijn definitief vertrek was ik een paar weken in het buitenland en intussen vertrok Marsman, na zijn staatsexamen, naar Zwitserland. Bij mijn terugkomst vond ik een epistel van hem: Vreeselijk jammer dat je niet hier was om feest te vieren -; en dat ik je nu in maanden niet meer spreek. Leek en werk, zooals jij dat kunt. Drink niet te veel wodka. Ik ga morgen vroeg naar Basel, dan verder [...] Heerlijk de herfst en de winter en het nieuwe voorjaar aan zee. Laat Slawa toch in Oktober naar Holland komen [...] Nu gaan we dus, eindelijk en uiteindelijk in één week weg van hier... Juist vóór mijn vertrek uit Zeist ontving ik nog zijn eerste bericht uit Zwitserland. Hij was verrukt van Vitznau en van Bazel: Een sterke schoone stad. Een onzer steden. Enkele dagen later schreef hij: Vanmorgen stroomde de zon over Basel, nu stroomt de regen over Luzern. Ik ben verrukt over B., een der schoonste steden, zoo hecht en sterk. Een ruimte-beheersching, als Goslar, maar grootscher, een durf en openheid als noordelijker steden. Een gedrag, een houding; Nietzsche wist waar hij woonde! En ik ken toch Stralsund, en Potsdam en Amsterdam. In het museum ried ik iets van het Oosten! Vond er Konrad Witz en Baldung en Grünewald (Holbein). Was opnieuw verdroten over George, die Böcklin vereert - en de rest, het latere zwitsersche werk is erbarmelijk [...] Nu de looden mantel dezer knellende maanden afviel ben ik grooter van vlucht dan Icarus - en je weet wat zijn lot was [...] Maar het leven zal onstuimig verder gaan, hooger en lager -; een heilig avontuur, maar het geweten van zwervers verhardt; het leven is hard - en prachtig. | |
[pagina 54]
| |
Van Zwitserland ging de reis naar Freiburg i.B., Auerbach (Hessen), Heidelberg en Frankfort. Vandaar kondigde hij mij zijn aankomst in Berlijn aan, waar ik mij kort te voren had geinstalleerd. Hij logeerde bij mij op mijn atelier in Wilmersdorf en het Romanische Café was dus niet ver. Gertrude en haar kring leerde hij in deze dagen kennen. Ik was bevriend met de geëmigreerde Russen van links - revolutionnairen die na Kroonstad Rusland hadden verlaten of waren uitgewezen - maar wij frequenteerden de café's en restaurants van de emigranten van rechts, de wit-Russen, die toentertijd beweerden dat Berlijn een aardige stad was, maar dat er, naar hun smaak, te veel Berlijners woonden. Wij gingen opnieuw ter bedevaart naar Sans Souci en dwaalden door Potsdam met de preussische stil als Baedeker, maar wij roeiden er ook. Het evenement te Berlijn was voor ons de grote tentoonstelling van Franz Marc in het ‘Kronprinzenpalais’, dat na de revolutie tot Museum van Moderne Kunst was ingericht. Daar hingen ‘Die blauen Pferde’, maar ook Feininger, Kandinsky en met name Léger, die ons fascineerden. In Marsmans roman Vera, een geromantiseerde versie van Slawa en van zijn duitse ervaringen, vindt men ook veel exacte beschrijvingen van zijn indrukken uit zijn ‘berlijnse tijd’, als men die uitdrukking mag gebruiken voor deze korte bezoeken die met elkaar slechts enkele weken hebben geduurd, maar die zijn expressionistisch wereldbeeld hebben doordrenkt. Tien dagen had zijn bezoek in Berlijn geduurd. Toen vertrok hij naar Parijs. Het moet ons een groot avontuur geleken hebben, want van deze dagen staat mij niets meer zo levendig voor de geest als de herinnering aan ons afscheid op het perron van het station ‘Zoologischer Garten’ bij het vertrek van de trein Warschau-Parijs en ik moet het zeer hebben betreurd, dat ik hem niet kon vergezellen. Uit Parijs schreef hij: 30 uur in Parijs - en de eenige dissonant in dit feest der feesten alléén te zijn, zonder jou vooral. Want het is niet genoeg te | |
[pagina 55]
| |
weten, dat de mansarde van Wilmersdorf resoneert met de mansarde van het Quartier Latin, en het is niet genoeg te weten, dat jij indirect bloeit van dit alles. Jij moest nu hier zijn. En met mij dwalen [...] langs de oevers der Seine, bestrooid met licht, langs de eeuwige Champs Elysées met fraaie vrouwen limonade zuigen en verzen fluisteren in de Rotonde Raspail, met Sauvage en Wullems (vrienden van De Ligt!), beter dan ik spreken over de politieke brandvragen, en over de nieuwste grappen van Picabia!; kun je niet, zonder gekheid, de volgende week hier zijn? Deze eerste ontmoeting met en ontdekking van Parijs, heeft op hem - op wie niet - een onvergetelijke indruk gemaakt. Oh! Montmartre, walmende honingraat aan de korf der Sacré-Coeur! Dit werd de onstinmigste aller nachten. Dans! Ik dans met Madeleine in Montmartre! Il a les plus belles mains de tous les poètes du monde. De absolute vrije vreugde. Lied en wijn... En nergens ter wereld, kan ik nu zeggen [...] is déze vreugde, kramploos. vrij, zwevend, zoo mogelijk als daar. Arthur, waarom ben jij hier niet, waarom vier jij je cacteeën-nacht alleen, en waarom dans ik alleen, met Madeleine. - Zweer, bij de pauken van Le petit Jean, dat wij in Montmartre den nacht zullen vieren, die heel dit leven waard is [...] Tusschen twee brieven in was ik in Versailles - o, het park in den grijzen herfstmorgen... Oh! Montmartre - morgen de laatste nacht in Montmartre, want Vrijdag vertrek ik! Alleen een monnik kan van 25 frs per dag leven; ik niet. Bovendien kocht ik de halve moderne litteratuur. Ik kreeg eenige fraaie boeken (en platen) cadeau. Vooral met het geschenk van den Spanjaard Creixams en van André Salmon, den boezemvriend van Apollinaire, ben ik zeer blij. Ik word in het fransch vertaald [...] Over eenige weken - geve God - zal ik werken aan zee, maar voordien Slawa -; wij halen de vrouwen kruislings over de grenzen - en dat is goed. Wees dapper, Madonna, je zult het winnen van Berlijn [...] Ik zal over Berlijn en Parijs schrijven, over Apollinaire, Salmon, Trakl [...] (Jullie [Ver- | |
[pagina 56]
| |
aant.
Hoewel Parijs hem alle romantische registers deed uittrekken, kan het toch geen toeval zijn dat hij geen ‘Sein’ schreef over Parijs. In Duitsland ontdekt hij toch blijkbaar een diepe verwantschap en zijn romantiek is niet alleen wezenlijk aan de Duitse verwant, maar ten dele ook aan die van het Duitse expressionisme ontbloeid. Het is niet toevallig dat hij eveneens nog uit Parijs aan mij schrijft: Ik denk aan die week voor deze. Ik denk aan jou [...] aan Marc en Heckel en Feininger -- en ik moet De Ligt gelijk geven: dat alles is dieper - maar wij moeten dit andere kennen, dit land van Droom en Licht (en Bloed, maar o: hoe licht). [...] Frankrijk is kortzichtig. Duitschland ruim en donker, diep daarentegen, maar wij, Hollanders, zijn universalisten blijkbaar: Ach, Holland. Terug in Holland, in Zeist zelfs - waar Slawa uit Berlijn is gearriveerd -, schrijft hij op 14 October: uit den blauwsten aller herfsten onzen gouden groet! De randen van Zinzendorf bloeien - oneindig is de genade van het licht; zon stort over de brandende beuken. O! de kleuren - Holland is onbeschrijflijk schoon. Dan maakt hij als sluitstuk van zijn Europese omzwervingen een korte reis door het westen van het land en ontdekt Holland. En ik? Na de meren van Potsdam, de wilde maan die stierf in de bergen, na het haar van Gertrude, en de dans met Madeleine in Montmartre, na het gebed aan Madonna, - na Kloster, Weimar, Bern, na Parijs, mon dieu: dit schoonste | |
[pagina 57]
| |
land: Holland! Wij waren Maandagmorgen op de Maas; o! de vijfsprongen van de ijzeren Brug. de kruistocht van water, de vechtende schepen, de eeuwige kreet der meeuwen, het zwarte geweld der stoomers. de mastwouden -; [...] Dordrecht is sterk, open, niet zeer gebonden, maar vrij en helder, ik zag 't voor 't eerst (wat zag en leefde ik niet voor het eerst door S. deze weken!!). Delft schemerde reeds toen we kwamen, het leven droomt onder de bruggen, maar de toren staat edelmachtig op het eenige plein van dit land. - Daar sliepen wij [...] op het eind van de strandweg, aan 't havenhoofd, ving mij de zee op. mijn onsterflijke geliefde, de eenige die mij niet verraden zal, en die ik niet zal verraden; de oneindigheid der wilde wateren sloeg mij, schildknaap nog, tot stalen ridder. O, onze gang langs de gladde straat aan het water. Mijn haar is hard en droog geworden. mijn oogen stelden zich om, aan de weerklank mijner schreden verpulverden de steden. De zee is het laatste. - Toen Deiden even, toen Noordwijk. - Daar sliepen wij. In Haarlem vonden wij de voortreffelijk gezuiverde Halsen, en 's avonds stortten wij ons op de eenige stad van dit land, van nu. Wij slopen door het Olofspoortje, huiverde bij de hoeren [...] Verder: de grachten bij nacht. Daar sliepen wij. De Zwitserse en duitse reis en de reis door Holland is de reis van de Seinen: Berlijn, Potsdam, Stralsund, Freiburg i.B., Milow aan de Havel, Bazel, Dordrecht, Delft, Scheveningen, Amsterdam, die alle in de volgende maanden werden geschreven en waarvan de meeste in verzen, enkele in voorpost werden gedrukt. Hij vermeldde daar in het voorwoord, dat het hem ook toen zuiver critisch gezien juist leek ze niet in zijn eerste bundel verzen op te nemen, maar dat de enkelen voor wie deze uitgave bestemd was, hierin wellicht anders oordeelden. Inderdaad: het is moeilijk te zien waarom Berlijn en Hiddensoe wel en Dordrecht en Stralsund niet. Bij de keuze voor de samenstelling van zijn eerste bundel was hij uitermate onzeker. Hijzelf heeft trouwens in de herdrukken van | |
[pagina 58]
| |
aant.
| |
[pagina 59]
| |
aant.
Wanneer ik aan het Glasbild terug denk, dat in September in ‘Der Sturm’ hing moet ik de woorden herhalen, waarin ik [...] mijn bewogen bewondering wilde vervatten voor den man en het werk: hier heeft hij het wonder van onderaardsch-en-overhemelsch zijn sluierend ontsluierd in een helderheid - en verborgen; Franz Marc, de cubist van het sentiment. Even kenmerkend voor zijn toenmalige opvattingen over het expressionisme zijn de niet herdrukte stukken over Heym en Stramm. August Stramm heeft een grote, vooral formalistische invloed op Marsman uitgeoefend, die voornamelijk in de vorm van de Seinen tot uiting is gekomen. Het stuk, dat hij over hem schreef, getuigt van zijn grote bewondering, die echter, anders dan die voor Trakl en Heym, later verflauwd is. In klemmende concentratie werd alle atmosfeer en alle zweving (zoo die al schemerden in zijn emotie) saamgebald tot stalen kernen: woorden in dynamische geleding, slag op slag, of motorisch, stoot op stoot. De taal van Stramm heeft vergelijkenderwijs, wat verheven gesproken: de oerstraling van het element; de oorspronkelijkheid van de uiterste kreet [...] Het werk van Stramm is aan duistere gronden van het hart ontsprongen, in een hard, wit-gloeiend woord gebrand. Als de volmaakte moderne poëzie zag hij een synthese van Stramm en Apollinaire: de dichter ‘die oneindige teederheden zegt met kristallen mond’. |
|