3. Levensdata van Cuypers en De Stuers
PETRUS JOSEPHUS HUBERTUS CUYPERS wordt op 16 mei 1827 te Roermond geboren, waar hij op 3 maart 1921 overlijdt. Tussen 1844 en 1849 geniet hij een opleiding als architect aan de academie te Antwerpen. In 1851 wordt hij stadsarchitect te Roermond, waar hij in 1849 met F. Stoltzenberg een atelier voor kerkelijke kunst sticht. In 1850 begint de herstelling van de Munsterkerk, waarop vele tientallen restauraties zullen volgen, vrijwel tot aan het einde van zijn leven toe. Onder meer dank zij de propaganda van J.A. Alberdingk Thijm breidt zijn nieuwbouwpraktijk zich steeds meer uit, zeker nadat hij op advies van Thijm in 1865 naar Amsterdam verhuist. Zijn rationele beginselen komen sterk overeen met, en zijn gedeeltelijk ondenkbaar zonder de ideeën van de Fransman Viollet-le-Duc, al moet de invloed van de neogotische beweging in Engeland en Duitsland zeker niet onderschat worden. In 1874 wordt hij lid van het College van Rijksadviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis en Kunst. Als in 1875 Victor de Stuers referendaris wordt aan de zojuist opgerichte afdeling Kunsten en Wetenschappen bij het departement van Binnenlandse Zaken begint een lange reeks adviezen, vanaf 1877 onder de titel ‘Architect der Rijks Museumgebouwen’. Behalve door tientallen kerken wordt het beeld van zijn oeuvre gedomineerd door het Rijksmuseum en Centraal Station te Amsterdam. Tussen 1885 en 1900 werkt hij samen met zijn zoon Josephus Theodorus Joannes (1861-1949). Tussen 1903 en 1918 is hij voorzitter van de Commissie tot het opmaken en uitgeven van een inventaris voor eene beschrijving van de Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst. In 1918 is hij korte tijd voorzitter van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg.
Zie tevens De Stuers 1897; Het Werk 1917; Hoogewoud 1985; Végh 1985; Looyenga 1989; Hubar 1995.
VICTOR EUGèNE LOUIS DE STUERS wordt op 20 oktober 1843 geboren in Maastricht en overlijdt in 's-Gravenhage op 21 maart 1916. Tijdens zijn gymnasiumopleiding geniet hij tekenonderwijs bij A. Schaepkens. In albums en dagboeken zal hij zijn leven lang getuigenis afleggen van een intense belangstelling voor stads- en dorpsbeelden, kerken, kastelen en verdedigingswerken. In 1861 gaat hij rechten studeren in Leiden. Vanaf dat jaar wijdt hij vele tientallen artikelen en publicaties aan monumenten, vandalisme en monumentenbeleid. Zijn artikel ‘Holland op zijn smalst’ brengt het opzetten van de overheidszorg voor het nationaal erfgoed in een stroomversnelling. In 1874 wordt hij secretaris van het College van Rijksadviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis en Kunst en in 1875 referendaris aan de afdeling Kunsten en Wetenschappen bij het departement van Binnenlandse Zaken. In deze functie bepleit hij aandacht voor bouwkunst, kunst en monumentenzorg als middelen tot verheffing van het volk. Hij houdt zich met medestanders als Cuypers bezig met het organiseren van de zorg voor monumenten, musea, archieven en het onderwijs in tekenen en kunstnijverheid. Zijn Haagse woonhuis toonde in diverse stijlkamers zijn belangstelling voor het verzamelen van oude kunst.
Zie tevens Cuypers 1913; Victor de Stuers Herdenking 1950; Tillema 1975; Tillema 1982; Duparc 1975; Bervoets 1985; Hubar 1995.