De maakbaarheid van het verleden. P.J.H. Cuypers als restauratiearchitect
(1995)–A.J.C. van Leeuwen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
12. Het stadshuis in Zaltbommel en KampenIn de Mededeelingen van de Rijksadviseurs voor de monumenten van Geschiedenis en Kunst van 1874-1875 schrijft Cuypers: ‘een woonhuis uit voorbijgevlogen eeuwen (heeft) vaak evenveel waarde voor de geschiedenis van een volk als een koningspaleis. De hoogte waarop de beschaving van een volk staat en de mate van kunstzin, die het bezit, kunnen niet gekend worden, wanneer men verwaarloost het woonhuis van den eenvoudigen burger, de woning van den landbouwer te aanschouwen’. De woonhuizen van de burger of boer zijn ‘van gewigt voor de kennis onzer kunst- en beschavingsgeschiedenis’. Deze uitlating is typerend voor de wijze waarop de betekenis van monumenten in de korte schriftelijke waardestellingen van de rijksadviseurs in algemene termen werd uiteengezet. Zij beschouwden het woonhuis, even goed als kerken en kastelen, als een afspiegeling van de geestesgesteldheid en het morele karakter van een volk, een zienswijze die de historiserende geschiedopvatting typeert.Ga naar eind666. Frappant is de overeenstemming met Viollet-le-Ducs uitlatingen over het woonhuis in 1863.Ga naar eind667. Ook deze behandelt de ontwikkeling ervan in onverbrekelijk verband met de leefwijze en het morele karakter van een volk, logisch voortvloeiend uit klimaat en materiaal, het individu tekenend en in zijn waarde latend. Cuypers vervolgt met een educatief argument: een woonhuis geeft ons ‘zeer bruikbare en leerrijke denkbeelden... welke wij in onze tegenwoordige bouwkunst of onmiddellijk kunnen toepassen of als leiddraad kunnen bezigen en als bron van nieuwe ingevingen bij oorspronkelijke ontwerpen van bouwkunst’. Immers de oude huizen uit Enkhuizen, Haarlem, Westerblokker en Zwolle die R. Redtenbacher op de gebruikelijke reconstruerende wijze in de Mededeelingen afbeeldt, bezitten een hogere trap van volmaaktheid dan onze huizenbouw. Hier wordt opnieuw naar Viollet-le-Duc verwezen, die in de Dictionnaire het ontbreken van het gezond verstand en de rede in de bouwkunst van zijn tijd hekelt.Ga naar eind668. De woonhuizen van de middeleeuwen wijzen de weg terug naar de logica. Cuypers heeft in zijn loopbaan twee woonhuizen gerestaureerd, het huis van Maarten van Rossum in Zaltbommel en het Gotische Huis te Kampen. Onderzoek naar de wijze van restaureren kan duidelijk maken op welke evocatieve en educatieve betekenis Cuypers aan deze gebouwen toekende. | |
1. Het ‘juweeltje’ van Maarten van RossumGa naar eind669.In het verslag der rijksadviseurs wordt in diverse platen van Redtenbacher, Mulder en Cuypers het, algemeen rond 1535 gedateerde, Zaltbommelse huis van Maarten van Rossum afgebeeld.Ga naar eind670. Het twee bouwlagen tellende, in baksteen met mergelstenen sierdelen opgetrokken bouwwerk, heeft een dwarsgerichte achteraanbouw en een in 1613 van puien voorziene doorgang. De begane grond is in steen overwelfd, de verdieping heeft een plafond met moer- en kinderbinten. Afgebeeld worden de gevels en vele details van ramen, ankers, hoektorentjes en boogvelden. Deze incunabel van het rijksbouwen, het poortgebouw bij een nimmer gerealiseerd kasteel, trok in 1870 de aandacht van De Stuers: in ‘Holland op zijn smalst’ meldde hij dat de landbouwer die er uien, peren en appelen in borg toen al sloopplannen had.Ga naar eind671. In zijn artikel ‘Hoe een monument gered wordt I. Het huis van Maarten van Rossum’ van 1903 wordt zijn actie van 1881 beschreven.Ga naar eind672. Na een klaagzang over het verval der bouwkunst sinds het binnensluipen van de ‘roomsche gril’ van het navolgen van overblijfselen der romeinse gebouwen, en de ondoelmatigheid en wansmaak welke de van rijkswege gestichte gebouwen ten toon spreidden onder W.N. Rose, beschrijft hij het huis van de geduchte krijgsoverste, als getuigenis van de worsteling tussen twee systemen: ‘De aanleg en de geheele constructie zijn nog echt midden-eeuwsch en logisch: als bouwmateriaal baksteen met spaarzame aanwending van bergsteen, het muurwerk boven de openingen der vensters gedragen door ontlastingsbogen, de ankers zichtbaar en benuttigd tot decoratie van den gevel; geen ongemotiveerde zuilen, pilaren noch entablementen, geen willekeurige frontons’. | |
[pagina 166]
| |
Wel motieven van ‘de nieuwe Italiaanse mode’, maar aangepast aan de ‘oude, beproefde, logische constructie’.
R. Redtenbachter, Ad. Mulder, opmetingen huis Maarten van Rossum, 1875, gebruikt voor de Mededeelingen der Rijksadviseurs (Cuypers-Archief).
Het huis ontleent zijn belang voor architect en referendaris aan de eerste plaats welke het inneemt onder ‘de Nederlandsche Monumenten welke kenmerkend zijn voor de civiele architectuur in het vroegste en zuiverste tijdvak der Renaissance’.Ga naar eind673. In 1875 waren De Stuers en Cuypers tot de conclusie gekomen dat dit huis uitgangspunt moest zijn voor een nieuwe richting in het rijksbouwen. Elk verwijt van ultramontanisme en papisme zou worden voorkomen, door het als uitgangspunt te hanteren voor rijksgebouwen als het Haagse Departement van Justitie (C.H. Peters 1876-1883) en het Amsterdamse Rijksmuseum (1877-1885).Ga naar eind674. Het huis immers ‘droeg een nationaal karakter; de constructie was logisch, volgens de gildentraditiën der midden-eeuwen; de decoratie, die relatief van ondergeschikten aard is, was renaissance, doch volkomen aannemelijk, wijl zij de constructie niet verwrong en bedierf’. Beiden zijn geboeid door de worsteling der systemen, het middeleeuwse en het renaissancistische. Evenals in Nieuwstadt en Roermond is het de overgang tussen de stijlen die het Van Rossumhuis geschikt maakte als uitgangspunt voor het ontwikkelen van een eigentijdse bouwstijl. Dat dit geen poging van De Stuers is de geschiedenis achteraf naar zijn hand te zetten, wordt bevestigd door een concept-schrijven aan burgemeester en wethouders van Zaltbommel van mei 1881 en een nota van 24 mei van datzelfde jaar. Hierin behandelt hij de waarde van ‘het merkwaardigste specimen van burgerlijke renaissance-architectuur’ in ons land voor ‘de geschiedenis van de herleving der bouwkunst hier te lande in de laatste jaren’ onder verwijzing naar het Rijksmuseum en het door De Nederlandsche Spectator als ‘Klooster van St. Victor’ gekarakteriseerde Justitiegebouw.Ga naar eind675. Beide gebouwen verraden deze herkomst door het gebruik van afwisselend bak- en natuursteen in bouwmassa's van rijzige proporties, bekroond met steile leien daken, geleed door natuurstenen kruisramen, speklagen en hoekkettingen. Het betreft hier elementen die aan het Van Rossumhuis zijn ontleend, maar tevens aan de stadhuizen van Franeker en Venlo en de Franeker Ockingastins. De verhoudingen, de redelijke constructie en de raamvormen van het Zaltbommelse huis zijn overgenomen, aangevuld met de speklagen en hoekkettingen die we in Franeker en Venlo terugvinden. Typerend voor Cuypers' en Peters' emulatie is de keuze voor rationele stijl- en constructie-elementen, die door hun overgangskarakter geschikt waren als uitgangspunt van een verdere ontwikkeling. Het toevallige van het Van Rossum-huis wordt verbeterd, gerationaliseerd en gesystematiseerd, hetgeen alleen al blijkt uit het strakke grid van vierkanten dat de plattegronden van beide overheidsgebouwen en hun navolgers bepaalt. Het Departement van Justitie herhaalt de gewelven en de moer- en kinderbintlagen van het Van Rossumhuis, in het Rijksmuseum vinden we de gewelven als brandvrije afsluiting terug. De rationalisatie van het leerrijke voorbeeld blijkt verder uit de verwerking van het natuurstenen kruisraam met tympaan in het museum: de boogvelden krijgen een omlijsting in gebakken profielsteen, de renaissancistische motieven worden vervangen door weelderig bladornament en de dagkanten der ramen worden eveneens in gebakken profielen uitgevoerd. Het eigenzinnige ornament van het Van Rossumhuis wordt gesystematiseerd en uitgebreid tot rijke iconografische programma's. De Stuers beschrijft deze werkwijze in een brief aan Cuypers als volgt: ‘Wij bouwen geen copien (sic), wij reanimeeren niet een afgeloopen tijdperk, gij bouwt nieuw en origineel, en maakt een gepast gebruik van oude lessen, oude ondervinding en oude motieven’.Ga naar eind676. Zijn eerder genoemde notitie van 1881 concludeert: ‘Men kan zeggen, dat de tegenwoordige herleving onzer architectuur, welke tot vlag voert het herstellen der Nationale traditien zoo wat constructie en stijl als wat ornamentatie betreft, zijn uitgangspunt heeft in dit monument’. | |
[pagina 167]
| |
VoorgeschiedenisDe historische waarde van het Zaltbommelse huis werd al aan het eind van de achttiende eeuw ingezien. De eigenaar merkte toen in een rekest aan de magistraat op dat het huis ‘door wylen den beroemden veldheer Marten van Rossem getimmerd en bewoond, in de historien zeer vermaard was en voor deese stad als een antiquiteyt wierd aangemerkt, bij welkers conservatie deselve zeer geïnteresseerd was’.Ga naar eind677. Het genoot in het midden van de vorige eeuw de belangstelling van architecten als H. Jesse en kunstenaars als A. Oltmans, J.G. Horsthuis en C. Springer. Deze laatste maakte in 1859 een potloodtekening die hij in 1860 in gemengde techniek uitwerkte. Het is een fraaie verbeelding van het huis met geknotte en deels gepleisterde spietorentjes, waarbij hij in de reconstructie van een kruiskozijn al vooruit liep op Cuypers' restauratie van 1881-1884.Ga naar eind678.
Zaltbommel, huis van Maarten van Rossum na de vrijlegging, rond 1914 (RDMZ).
De Stuers verhaalt in de al eerder genoemde bijdrage hoe hij de minister van Justitie Jhr. Mr. W. Six op het nippertje ertoe wist te bewegen het huis, dat op 23 juni 1881 door de landbouwer Arie van Brakel voor afbraak verkocht zou worden, namens Justitie aan te kopen voor f 11.000, nadat ook nog redding door uitgifte van aandelen was overwogen.Ga naar eind679. Het werd op kosten van Binnenlandse Zaken gerestaureerd als kantongerecht.Ga naar eind680. Op deze wijze slaagde hij er in het door secretaris-generaal W. Carrière van Justitie als te klein, ‘in het algemeen somber en donker zooals de meeste gebouwen van den ouden tijd en de inrigting onregelmatig’, afgekeurde gebouw voor een nieuwe bestemming te behouden. Adressen van de | |
[pagina 168]
| |
Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst en het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap hadden deze actie ondersteund, waarbij het eerste adres het gebouw waardeerde als kunstprodukt van ‘eene merkwaardige type van juistheid der architectonische oplossingen’.
V. de Stuers, huis van Maarten van Rossum te Zaltbommel, naar A. Oltmans ('s- Gravenhage, Algemeen Rijksarchief).
De restauratie zou plaats vinden onder leiding van Cuypers, die op 28 juni 1881 door de minister gevraagd werd ontwerpen, bestek en raming op te stellen en vervolgens gemachtigd werd ondershandse overeenkomsten af te sluiten met de Bommelse aannemer J.W. Tamson. Voor het toezicht wordt aanvankelijk de gemeente-architect Gulden genoemd, later komt de buitengewoon opzichter bij het Rijksmuseum H. Ehrhardt wekelijks naar Zaltbommel. Voor het herstel werd tussen 1881 en 1884 in vier termijnen in totaal f 12.015 uitgegeven. De overeenkomsten met Tamson werden gesloten op 26 september 1881, 28 juni 1882, 15 mei 1883 en 28 mei 1884. Op 21 juli van dat jaar kan Binnenlandse Zaken aan Justitie melden dat het gebouw ‘in zijn oorspronkelijke gedaante is hersteld’. Op 26 juni schrijft De Stuers aan Cuypers dat hij de minister heeft meegesleept naar het huis dat er goed uit ziet.Ga naar eind681. Hierna wordt het onderhoud namens Binnenlandse Zaken opgedragen aan J. van Lokhorst, omdat De Stuers weinig vertrouwen heeft in het onderhoud van monumenten door Justitie. | |
Restauratie en vrijleggingDe hoofdlijnen van het restauratieplan zijn te vinden in Cuypers' brief van 13 september, met bijgevoegd concept-contract en twee doortrekken van tekeningen, waarop het nieuwe werk in rood is aangegeven. Hoewel omschrijving en tekeningen tijdens de uitvoering worden aangepast, blijven hoofdelementen als de completering van het exterieur, de inwendige herindeling ten behoeve van het kantongerecht en de fasegewijze vrijlegging van het gebouw gehandhaafd. Volgens het concept-contract zullen delen van de schoorstenen en borstweringen gesloopt worden, waarna de gevels gerepareerd worden, de trapgevels, schoorstenen, borstweringen en hoektorentjes opgemetseld en met dekstenen afgedekt. De traptoren aan de achterzijde wordt vier meter hoger. De moer- en kinderbintenlaag van de verdieping en de kapconstructie dienen volgens de bestaande vormen in grenehout vernieuwd te worden. De pannen zullen plaats maken voor Fumayleien. Het vrijleggen van het door belendingen ingesloten pand maakt het mogelijk de gedichte ramen te heropenen en de gevangenis aan de achterzijde een eigen toegang te geven. Op de doortrekken hebben de hoektorentjes een borstwering met kantelen en krijgt de traptoren een eenvoudige achtzijdige spits. Voor de afdekking van de voorgevel tekent Cuypers twee alternatieven: links een eenvoudige met leien beklede goot, rechts een kanteelrand met schietspleten, afgedekt met een lessenaardak en aangekapt aan het hoofddak. In een brief van dezelfde datum verklaart hij deze keuze aan De Stuers: hij weet nog steeds niet welke de oorspronkelijke toestand is geweest: ‘eene kroonlijst met breede goot, dan wel kantelen met een overspringend dak’.Ga naar eind682. Een schetsje van De Stuers, overgetrokken van een iets oudere tekening van A. Oltmans, geeft de belendingen en toont aan dat het linker alternatief van Cuypers een consoliderend karakter had. Het ingewaterde en gepleisterde deel van het muurwerk zou vervangen worden, het roederaam rechts van de entree gereconstrueerd zoals Springer het in 1860 had afgebeeld en de spietorentjes zouden in geringe mate verhoogd worden. De Stuers kiest echter voor het reconstruerende rechter alternatief. Op 30 november schrijft de minister aan Cuypers dat de herinrichting in overleg met de kantonrechter, mr. J.J. Ermerins moet plaatsvinden, terwijl hij voor de bekroning der muren het ontwerp met de kantelen moet volgen, en tevens moet overwegen of de torentjes niet met spitse daken afgedekt dienen te worden. De in september 1881 met Tamson gesloten overeenkomst is om financiële redenen wat beperkter van karakter: alleen de balklaag en bekapping worden vernieuwd. Het contract van juni 1882 beschrijft het uitbreken van de muur op de verdieping, het opmetselen van de kantelen voor en achter, het maken van de trapgevels aan de achterzijde, het herstellen van de stookplaatsen, het maken van nieuwe kozijnen in de achtergevel, het schoonmaken en voegen van alle gevels en het plaatsen van dekstukken op de schoorstenen onder bijlevering van Bentheimersteen, eiken consoles, vurehouten luiken voor de schietgaten en ijzerwerk voor windwijzers en ankers. Cuypers zal om de kosten te beperken afzien van honorarium en reiskosten. De overeenkomst van mei 1883 | |
[pagina 169]
| |
vermeldt het vernieuwen van zeven zandstenen vensters en het herstel van de overige, het bepleisteren van muren en gewelven, het schoonmaken en voegen van de resterende buitengevels, het plaatsen van een grenen vloer, en het maken van buiten- en binnendeuren, balustrades, kozijnen, plinten en vele andere zaken. Ten behoeve van het kantongerecht wordt een eiken betimmering geleverd en geplaatst. Tenslotte volgt in mei 1884 een overeenkomst voor de laatste kleine werken, waaronder het vernieuwen van vier zandstenen vensters die in slechtere toestand waren dan gedacht. De vrijlegging van het gebouw geschiedt in fasen: pas in 1903 koopt De Stuers het huisje ten oosten voor de sloop, waarna hij de percelen aan het Rijk overdraagt, zodat in 1907 herstel van de oostmuur mogelijk is. In 1908 leidt de afbraak van de achteraanbouw tot reconstructie van de achtergevel, waarvoor de houten entreepartij in de voorgevel werd gekopieerd.
Zaltbommel, huis van Maarten van Rossum, alternatieve restauratieplannen in 1881 ('s-Gravenhage, Algemeen Rijksarchief).
| |
Tussen consolideren en reconstruerenDe betekenis van het huis als incunabel en legitimatie voor een eigentijdse bouwstijl is van invloed geweest op de werkzaamheden. De vraag of Cuypers, gesecondeerd en gesouffleerd door De Stuers, de historische en educatieve waarde in acht heeft genomen bij zijn herstelling, culmineert in de vragen welke onderdelen er vervangen zijn, welke aanvullingen gepleegd werden en welke nieuwe bouwdelen zijn aangebracht. De gevel van het huis is, behalve uit de eerder genoemde tekeningen, bekend uit een anonieme stereofoto en een tweetal foto's uit de Documents classés van Van Ysendijck.Ga naar eind683. Deze bronnen, aangevuld met de opsommingen van werkzaamheden en materialen in de overeenkomsten met Tamson en opnamen van na de herstelling, geven aan wat is gebeurd. Cuypers heeft de hoofdvorm van het gebouw niet gewijzigd. De bovendelen van het muurwerk en de bekroningen van de hoektorentjes zijn vernieuwd in kleur en formaat van de bestaande baksteen. De oude moer- en kinderbintenbalklaag en bekapping zijn gekopieerd, zoals blijkt uit de details der constructie en de sleutelstukken. De kinderbinten zijn hergebruikt. De in 1613 aangebrachte pui binnen de doorgang is gehandhaafd omdat het kantongerecht een vestibule vereiste en ‘het jammer ware geweest de op zich zelf aardige afsluiting’ te vernietigen.Ga naar eind684. Een aantal ontbrekende onderdelen is naar analogie van het bestaande werk aangevuld. Bij de kloosterkozijnen in de voor- en zijgevels maakten de houten roederamen plaats voor geometrisch glas-in-lood en onderluiken. De in de vier bredere ramen voor en achter ontbrekende Bentheimerstenen raamkruisen werden als vanzelfsprekend in Udelfanger zandsteen herplaatst, naar analogie van een behouden raam in de achtergevel. Het door een lager roederaam vervangen kruisraam in de rechter travee van de voorgevel werd gereconstrueerd, terwijl Cuypers het ontbrekende boogveld liet bijmaken met bladranken als variant op het originele boogveld aan de achterzijde. Het ontbrekende benedenraam links in de achtergevel werd eveneens gereconstrueerd. De mergel- | |
[pagina 170]
| |
stenen velden met bladwerk en koppen boven de overige ramen bleven intact. Gelukkig werd afgezien van het in een begroting genoemde ophakken van oude onderdelen.
Zaltbommel, huis van Maarten van Rossum, het gereconstrueerde raam in de rechter travee van de voorgevel in 1993 (auteur).
Tot dusver had de restauratie een consoliderend karakter, hetgeen begrijpelijk is gezien de redelijke toestand van onder meer de mergelstenen boogvelden en de educatieve waarde van het gebouw voor toekomstige architecten. Dit blijkt ook uit het feit dat de architect heeft afgezien van de reconstructie van de drie nissen in de middenpartij boven de doorgang, waar op het ontwerp van 31 maart 1882 nog een drietal smeedijzeren hekken was getekend, met de suggestie van een driedelige boog.Ga naar eind685. Brieven aan De Stuers van 13 en 23 december 1882 geven aan dat Cuypers van mening was dat het balkon niet rechtstreeks toegankelijk was vanuit de bovenzaal. Hij vraagt zich af of er geen ophaalbrug kan zijn geweest die in de nis werd geborgen. Ook een wapenschild zou denkbaar zijn. Hij beschrijft geheel verteerde balken achter het metselwerk. Wat later vraagt hij zich af of er geen houten erker geweest kan zijn, verbonden met de balken in de nis en voorzien van een of andere afdekking. Een stenen balkon acht hij niet waarschijnlijk. De vlak dichtgemetselde nissen blijven gehandhaafd: pas in 1962 worden ze vervangen door terugliggend metselwerk in een nogal afstekende kleur. Het meest ingrijpend was de verandering van het silhouet door het aanbrengen van de dakkapellen, de bekroningen van de arkeltorentjes, de kantelenrij en de verhoging van de traptoren. De ontwikkeling van Cuypers' gedachtengang is te volgen aan de hand van de op karton gemaakte collage van de voorgeveltekening van Redtenbachter en een plattegrond van Mulder in het Cuypers-Archief, behorend bij een schrijven van 12 juli 1881. In de marge tekent Cuypers in potlood de kantelenrij, terwijl op de pentekening in potlood de twee dakkapellen zijn aangegeven en twee verhogingen van de dan nog spitsloze torentjes. Uiteindelijk is het De Stuers die namens Binnenlandse Zaken een voorkeur uitspreekt voor de rijkere bekroning.Ga naar eind686. Deze toevoegingen hebben geen betekenis voor het gebouw als voorbeeld voor de rijksbouwstijl. Wel versterken ze, met de zwierige uivormige traptoren, welke doet denken aan die van het stadhuis te Kampen, de historische betekenis van het huis als poortgebouw bij het nimmer gebouwde kasteel van een befaamd veldheer. Ze zijn terug te vinden op historische afbeeldingen: de spietorentjes op de stadsplattegrond van 1649 door Johan Blaeu, de uispits op een schilderij van ca. 1650. Het pleidooi van De Stuers voor deze toevoegingen sluit aan bij diens voorliefde voor topografie. Het aanvullen en reconstrueren op basis van prenten is een van de essenties van het restaureren vanaf de tweede helft van de vorige eeuw. De illusie van de maakbaarheid van het verleden vond en vindt te vaak ondersteuning in vage aanwijzingen en rudimentaire beelden op prenten die veelal eerder als sfeerschets en suggestie dan als bouwhistorische bron zijn bedoeld. Afgezien van het vervangen van pleisterlagen, deuren en andere onderdelen, is het inwendige van de overwelfde begane grond redelijk gaaf bewaard gebleven, inclusief de kraagstenen in de linker kamer en de schouwen in beide hoofdruimten. Ook op de verdieping bleven beide schouwen bewaard, terwijl de scheidingsmuur werd herbouwd en van een boogopening voorzien om rechtszaal en publieke tribune met elkaar te verbinden. De balustrade van de tribune en een grote archiefkast in de griffiekamer werden in neorenaissancevormen uitgevoerd, aansluitend aan de stijl van het huis. Het vrijleggen van het huis tenslotte was een standaardgegeven in Cuypers' aanpak van kerken en kastelen en werd hier gerechtvaardigd door het uitzonderlijke karakter van het voormalige poorthuis. Dit leidde tot reconstructie van enige raam- en deuropeningen en herstel van het muurwerk. Enkele werkzaamheden werden door de architect Hendrik Jesse, die het huis uit zijn jeugd kende en het in 1881 uittekende, gekritiseerd in een ingezonden stuk aan het Bouwkundig Weekblad. Aanleiding was de bewering | |
[pagina 171]
| |
Zaltbommel, huis van Maarten van Rossum in 1909, na vrijlegging van de achterzijde (RDMZ).
| |
[pagina 172]
| |
van De Stuers in Eigen Haard dat het pand zo ‘keurig’ gerestaureerd was.Ga naar eind687. Jesse verwijt Cuypers dat hij een betimmering naar het Rijksmuseum heeft laten overbrengen. Tevens wijst hij op inconsequenties: waarom heeft de architect een tweede reeks schietgaten in de arkeltorentjes aangebracht en een kantelenrij geplaatst, terwijl hij afzag van reconstructie van de doorgang en de nissen op de verdieping. Cuypers antwoordt kribbig dat hij zich verbaast over de belangstelling van Jesse, die in Leiden, Rijnsburg en Katwijk niet erg fijnzinnig met monumenten omging. Hij deelt de lezers mee dat de schietgaten en torentjes ornamentaal zijn, dat de doorrit niet past bij het functioneren van het kantongerecht, terwijl de borstwering samenhangt met de torentjes en is gebaseerd op aanzetten aan de achterzijde. De middenpartij is ‘in status quo gelaten, omdat voor een herstelling van het daar oorspronkelijk aanwezig balkon niet genoegzame gegevens voorhanden waren’. De betimmering tenslotte zou volgens Cuypers de waardevolle schoorsteenmantel met Adam en Eva bedekt hebben en daarom verwijderd zijn. Deze laatste verklaring voldoet echter niet. Het betreffende beschot bevond zich namelijk bij de trap. Daarnaast werd de betimmering van de linkerschouw in de bovenzaal naar het Rijksmuseum overgebracht, een verarming van de historische situatie, die Cuypers geheel omzeilt. De betrokkenheid van Cuypers en De Stuers bij het Rijksmuseum en hun al eerder gesignaleerde educatieve roofzucht, kunnen de verplaatsing van dit kunstwerk verklaren. De Duitse architect Fr. Ewerbeck beschrijft en illustreert het pas gerestaureerde huis in 1887 in ‘Niederländische Städtebilder II’.Ga naar eind688. Hij betreurt de droefgeestige omgeving van het gebouw maar is positief over de restauratie. Cuypers' torenspits noemt hij origineel van opvatting. Hij beschrijft de vele treffende en goed bewaarde details, zoals de voortreffelijk gebeeldhouwde boogvelden, de eigenaardige consoles en de smeedijzeren ankers naast de minder goed uitgevoerde zuilen aan de hoofdingang. Vooral de drie schoorstenen met kandelaberzuilen, figuren en Delftse tegels brengen hem in vervoering. De waardering voor dit werk komt tot uiting in het feit dat het gebouw tot op heden amper is gewijzigd. | |
2. Het gotische huis in KampenDe eerste aandacht voor het woonhuis bij Thijm, Cuypers en hun tijdgenoten was gericht op de vormentaal en esthetische kwaliteiten van de voorgevels en hun stijlvormen.Ga naar eind689. Oorzaak hiervan was zonder twijfel de gedachte dat door de kwetsbaarheid van de houtbouw slechts weinige middeleeuwse huizen gaaf waren overgeleverd. De gedachte dat achter latere gevels complete middeleeuwse huizen schuil kunnen gaan is pas sinds kort gemeengoed geworden.Ga naar eind690. Wel werden ook toen al stilistisch belangrijke woonhuizen opgemeten, terwijl men zich inspande voor het behoud ervan. Zo bleef de houten gevel in Middelburg door verplaatsing behouden, redde De Stuers het gotische huis in Veere, terwijl de woonhuisonderdelen het al eerder genoemde Fragmentengebouw bij het Rijksmuseum maken tot een openluchtmuseum avant-la-lettre.Ga naar eind691. Het gotische huis aan de Oudestraat 158 te Kampen is een vroeg voorbeeld van restauratie van een stadswoonhuis, waar de hoofdopzichter bij de Kamper dienst gemeentewerken A.J. Reyers voor het eerst de aandacht voor vroeg. Het pand zou na aankoop door de gemeente onder zijn toezicht, in fasen gerestaureerd worden naar plannen van Cuypers. Een andere pleitbezorger voor dit huis was F.A. Hoefer uit het nabijgelegen Hattem, de mede-oprichter van het Nederlands Openluchtmuseum en de redder van het huis Helmich en het Keizer Karel V-huis te Zwolle.Ga naar eind692. De sinds 1901 bij Kunsten en Wetenschappen teruggetreden Victor de Stuers zou tot zijn dood in 1916 ook hier een belangrijke rol blijven spelen, over het hoofd van zijn opvolger, ir. J.A. Roijer en diens ondergeschikte mr. M.I. Duparc heen.Ga naar eind693. De markante situering van het huis, aan een van de hoofdstraten van de stad, nabij het eveneens onder Cuypers gerestaureerde stadhuis, zou bepalend zijn voor de ingrepen, evenals de jarenlange strijd tussen gemeente en Rijk over het behoud van het achterhuis.Ga naar eind694. | |
De rol van ReijersAls bouwhistoricus avant-la-lettre had Reijers al in 1893 de eerste tekeningen van het gotische huis gemaakt. Met een korte beschrijving verschenen zij in 1900 in de reeks Afbeeldingen van Oude bestaande gebouwen van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst en de reeks Oude kunst van De Architect.Ga naar eind695. Opvallend is dat hierbij afbeeldingen van balklagen, kap, deuren en trappen in het voorhuis even belangrijk zijn als de geornamenteerde voorgevel. Dit schetst de ruime belangstelling van Reijers, die in zijn aantekenschriften gegevens verzamelde over steenhouwersmerken, meestertekens en huismerken.Ga naar eind696. In 1904 en 1905 belichtte hij het bedreigde huis in De Bouwwereld en het Bouwkundig Weekblad. Details als spreidsel, sleutelstukken, de tegelvloer, het timmerwerk aan de trappen en de achttiende-eeuwse keuken trokken evenzeer zijn aandacht.Ga naar eind697. In een uitvoerig, geïllustreerd artikel in Eigen Haard van 1905 vat hij zijn kennis nog eens samen.Ga naar eind698. Evenals Cuypers en De Stuers verdedigt hij het behoud van meesterstukken van historische architectuur als bron voor architecten en geschiedkundigen. Hij hanteert hiervoor onder meer teksten uit de Esthétique des Villes van C. Buls, van Ruskin en Bilderdijks adagium ‘In 't verleden ligt het heden, In het nu wat worden zal’.Ga naar eind699. Het artikel is een | |
[pagina 173]
| |
Kampen, gotische huis, voorgevel in 1907, foto G. de Hoog (RDMZ).
| |
[pagina 174]
| |
korte samenvatting van de kennis van de woonhuisbouw. Na de houten huizen behandelt hij het werk van de familie Keldermans. Dit vergemakkelijkt hem de overstap naar de gevel van het Kamper huis, die overeenkomt met de Zuid-Nederlandse laatgotiek. Na het beschrijven van de balklagen wordt hij welhaast lyrisch over de keuken met ‘het mooie kleurenspel van warm-roode plavuizen en dat van oud-blauw der glimmende tegels van wand en schoorsteenboezem’, ‘een van die intieme oud-Hollandsche binnehuisjes, zooals die zijn vereeuwigd door het kunstpenseel van een Pieter de Hoogh’. De bovenverdiepingen hebben nog plavuizenvloeren op de balklagen en witte muren met de sporen van weggebroken nissen en schoorstenen. De houten trappen met briefpanelen zijn ‘het bewijs voor de kunstlievendheid der burgerij dier dagen’. In de kappen en balkconstructie ziet hij ‘hoe soliede en beredeneerd men het hoofdsamenstel van dit bouwwerk heeft geconstrueerd’. Zeer bijzonder zijn tenslotte de boven- en onderpannen waarmee een deel van het dak is bedekt. Ook de gotische stallen zijn uiterst zeldzaam. De acties voor de restauratie van het huis maakten hem weinig populair bij de zuinige wethouder van financiën A. van der Mijle, die hem toevoegde dat hij zijn werkgever met ‘dit oude cavaille’ een strop bezorgde. Reijers' bijdrage aan de eerste fase van de herstelwerken heeft bestaan uit het uitwerken en uittekenen van de voorstellen naar aanwijzingen van Cuypers, een werkwijze die typerend mag heten voor veel restauraties met rijkssubsidie. Cuypers liet toezicht en nadere detaillering waar mogelijk over aan zijn zoon of aan een betrouwbare plaatselijke bouwkundige. | |
ReddingOp 1 juni 1904 melden burgemeester en wethouders aan de minister van Binnenlandse Zaken de aanstaande veiling van het huis aan de Oudestraat door mej. A.B. Elemans. Het huis dat ‘menige herinnering aan vroegere eeuwen bewaart’ dreigt gesloopt te worden.Ga naar eind700. Op 20 juni stelt W. Scheepens een korte beschrijving op van het op een smal en diep perceel tussen Oudestraat en Nieuwstraat gelegen pand. Het telt drie verdiepingen, heeft bakstenen zijmuren en een zandstenen voorgevel ter breedte van drie grote kruiskozijnen met binnen- en buitenluiken. Het diepe voorhuis aan de Oudestraat bevat de winkel met woning. Achter een binnenplaats ligt de keuken met gruttersmolen, waarna lagere stallen en bergingen volgen, uitkomend op de Nieuwstraat. Het voorhuis bezit een gotische constructie en is 300 jaar als graanberging gebruikt, waardoor het ongeveer 60 centimeter. naar het noorden helt. Het achterhuis met hoge schild- en lessenaardaken bevat eveneens gotische balklagen met sleutelstukken en een schoorsteengewelf.Ga naar eind701. Op 27 juni bericht Reijers aan De Stuers dat het voorhuis op de veiling gekocht is door een timmerman en het achterhuis door een smid. De gunning is echter aangehouden tot 5 juli, zodat het monument nog gered kan worden. Op 16 juli blijkt dat burgemeester Van Blommestein op aandringen van Cuypers, De Stuers en Hoefer het pand voorwaardelijk heeft aangekocht voor f 10.000. Het behoudsplan rust blijkens een schrijven van de Stuers aan Roijer van 12 september op drie pijlers: aankoop door de gemeente, gebruik van het bovenhuis als magazijn door het ministerie van oorlog en restauratie door Binnenlandse Zaken. De Stuers heeft zelf f 1000 bijgedragen aan de koopsom. Tevens kocht hij voor f 500 de eis van de buurman om sloop te vorderen wegens het overhangen op zijn perceel af en nam de gruttersmolen voor f 250 van mej. Elemans over. Op 6 september zenden Cuypers en De Stuers een rapport aan Binnenlandse Zaken met een uitvoerige waardestelling.Ga naar eind702. Als specimen van een particulier gebouw uit de middeleeuwen achten zij het een hoogst zeldzaam ‘document onzer nationale bouwkunst’: ‘Op het oogenblik zijn er in geheel Nederland niet meer dan zeven min of meer goed bewaarde gothische huizen overgebleven, en wel drie in Zeeland (te Zierikzee, Goes en Veere in Vlaamschen stijl) twee in Utrecht, een in Zuid-Holland, een in Overijssel, natuurlijk het huis te Kampen’.Ga naar eind703. Het weelderige pand toont de voorspoed en betekenis van de oude Hanzestad als ‘document van de vroegste geschiedenis van onzen handel’. ‘Het is ook een uiterst belangrijk document van de historie van onze kunst, onzer nationale architectuur en van de daarmede verwante vakken’. De hardstenen gevel met traceerwerk, de ‘drie fijn gebeeldhouwde lijsten’, de ‘stevige en smaakvolle constructie der op fraai geprofileerde kraagsteenen rustende balklagen’ en de originele kap vragen de aandacht. De ‘zeldzaam smaakvolle constructie van de trappen’ met fijn gesneden leuningen en deuren verraden de hand van voortreffelijke schrijnwerkers. Het achterhuis is evenzo in gotische stijl opgetrokken, ‘merkwaardig en schilderachtig zijn daar, behalve de constructie der balklagen, de ouderwetsche grutterij-inrichting, de keuken, enz.’. De in 1816 gewijzigde benedengevel kan met de sporen in het gebouw gemakkelijk in oorspronkelijke staat hersteld worden. Op 14 november herhaalt De Stuers in een wegens jicht met de linkerhand geschreven krabbel aan de burgemeester de toezegging het huis desnoods zelf over te nemen, als er geen rijksgeld voor restauratie beschikbaar komt. Nadat de raad op 29 november tot aankoop besluit, wordt het gebouw op 2 mei 1905 definitief aan de gemeente overgedragen. | |
Cuypers en De StuersHet huis wordt in twee fasen gerestaureerd naar plannen van Cuypers, die al eerder was betrokken bij de gesloopte Hagenpoort, het stadhuis en de Bovenkerk.Ga naar eind704. De eerste | |
[pagina 175]
| |
fase omvat het voorhuis, begint onder toezicht van Reijers in september 1907 en wordt afgesloten in december 1908.Ga naar eind705. De tweede fase stagneert omdat de gemeente de keuken, de grutterij met de door De Stuers verworven inrichting en het achterhuis wil slopen en de grond verkopen. Dit hoogoplopende conflict wordt opgelost door de overdracht van het perceel aan het Rijk. Tussen 1916 en 1918 wordt het voorhuis voltooid en het achterhuis ingrijpend hersteld, weer naar plannen van Cuypers onder opzichter J.W. van Oort van de postgebouwen te Zwolle. De gemeente-ambtenaar Reijers heeft geen toestemming gekregen voor het werken aan een rijksmonument.
Kampen, gotische huis, restauratieplan naar A.J. Reijers (repro).
De briefwisseling tussen gemeente, Rijk en Cuypers wordt gedeeltelijk door De Stuers geregisseerd. Op 25 mei 1907 zendt K. de Vidal de St. Germain, directeur van gemeentewerken een set plantekeningen, ongetwijfeld van de hand van Reijers, aan de minister. De totale kosten van de naar Cuypers' gegevens opgestelde restauratie zullen f 8.375 bedragen. De voorgevel wordt gedemonteerd en herbouwd, de pui van 1816 door een reconstructie in hardsteen vervangen en een nieuwe geveltop in St. Joire-steen gesteld. De gevel aan de binnenplaats, bestaande uit een natuurstenen vakwerk met baksteen vullingen en een verminkte top wordt gereconstrueerd. De gemeente-archivaris Nanninga Uiterdijk prefereert om historische redenen een pui van zandsteen. Cuypers acht zandsteen ongezond voor de werklieden en een hardstenen pui duurzamer.Ga naar eind706. Hij wil graag meewerken aan het behoud van ‘een voorbeeld van degelijk en fraai stede huis’. Het door Reijers opgestelde bestek 24 van 4 juli wordt op 31 juli aan de aannemer G. Londo gegund voor f 7.375.Ga naar eind707. Behalve reconstructie der gevels impliceert het verwijdering van de - vermoedelijk originele - insteek boven de achterkamer en op de verdieping, het stellen van nieuwe eikehouten trappen ter aanvulling van de bestaande steektrappen, het verplaatsen van de originele trap van de verdieping naar de begane grond en het aanvullen van de kap in aansluiting op de nieuwe geveltoppen. De Stuers heeft commentaar op het bestek en stelt Cuypers op 2 augustus enkele vragen. Hij wil weten waarom er geen Gildehauser steen maar Udelfanger wordt gebruikt, waarom de oude gevel wordt herbouwd en opnieuw gefrijnd en gaat in op details als een mogelijke traptoren tegen de achtergevel, spanjoletten en ontlastingsbogen. Ook pleit hij voor overhoeks glas-in-lood, dat hij bij de inrichting van de gotische kamer in zijn Haagse huis naar analogie van de Vlaamse primitieven heeft toegepast.Ga naar eind708. Cuypers verklaart op 5 augustus dat Gildehauser om gezondheidsredenen niet meer gebruikt mag worden. Gebruik van ‘aspiratoren’ zou mogelijk zijn.Ga naar eind709. Hij meent met De Stuers dat de oude steen niet gefrijnd moet worden: ‘ik zou zelfs meenen, dat het beter ware de verflaag er maar niet af te doen, uit vrees voor | |
[pagina 176]
| |
beschadigen der profielen’. Hij is het eens met het overhoekse glas en de andere details. De zandsteenkwestie blijft de oud-referendaris bezighouden. Op 6 augustus merkt hij op dat de door Cuypers aan de schouw in zijn Haagse huis gemaakte linteau in Udelfanger detoneert met de oude onderdelen in zandsteen, de Udelfanger is te geel en te duur.Ga naar eind710. Toch worden onderpui en top uitgevoerd in Udelfanger zandsteen van eerste kwaliteit, zoals het bestek voorschrijft: ‘kantig en strak te bewerken, geschreerd, gefrijnd, geprofileerd, van traceeringen voorzien enz. volgens teekening en opgave’, ‘geheel volgens de bestaande traceeringen en profielen te bewerken’ en zuiver te lood te stellen. In de achtergevel zullen de kruisvensters heropend en deels gereconstrueerd worden. Het steenhouwwerk wordt door M. Keikes en het beeldhouwwerk door de Amsterdammer J. Dils uitgevoerd, het glas-in-lood levert W. Kraal jr.. In september 1907 worden steigers geplaatst, waarna in februari 1908 een begin wordt gemaakt met voorzichtig afbreken van de zandstenen geveldelen. Dagelijks opzichter is G. Fransen. Hoefer, Nanninga Uiterdijk en vader en zoon Cuypers bezoeken geregeld de werken, terwijl Reijers de details van de top in Amsterdam met Jos bespreekt. Ook De Stuers bemoeit zich soms met details. Op 2 april 1909 zijn de kosten opgelopen tot f 9.500. Dan dienen zich problemen aan in verband met de stabiliteit van het voorhuis en het behoud van het achterhuis. In december 1907 is al gesproken over de zuidelijke zijgevel, die te lood gesteld zou moeten worden. De kosten van het verlengen en aanhelen van de moerbalken doen Cuypers voorstellen ter versterking een gedeeltelijk bakstenen binnenpui aan te brengen. Op 26 mei 1909 zendt gemeentewerken een begroting voor het voltooien van het voorhuis. Vidal de St. Germain en burgemeester Van Blommestein menen dat het herstel van achterhuis en stallen zinloos is: het achterhuis blijft oud en onbruikbaar wegens de donkere stallen en zolders en beneemt het zicht op de fraaie achtergevel. Op 15 juni wordt nog eens herinnerd aan de bijdrage van De Stuers tot redding van het huis. Het Rijk heeft zich verplicht tot herstel, maar volgens Cuypers wil de gemeente het Rijk door hoge eisen op kosten jagen. Het opbreken en opnieuw leggen der tegelvloer, het maken van nieuwe tegelvloeren op de verdiepingen en het volledig beleggen van het dak met antieke boven- en onderpannen is onnodig en verhoogt de kosten. Wanneer men uitgaat van instandhouding van het bestaande is het afbreken van de achterbouw ongewenst, evenals het aanbrengen van nieuwe deuren, kruisramen en een vloer in de keuken. De discussie spitst zich in de daaropvolgende jaren toe op behoud van keuken en achterhuis. Voor het voorhuis zou nog f 5.400, voor het achterhuis f 5.000 nodig zijn. De Stuers benadrukt op 15 april 1910 dat dit ‘eenig voorbeeld van winkelhuis, grutterij en stalling’ geheel behouden moet blijven. Cuypers adviseert referendaris Roijer op 10 mei eerst het achtergebouw te herstellen, zodat de burgemeester, die ‘een sowat barbaar’ is, de sloop niet kan doordrijven. Op 26 september neemt de gemeenteraad een besluit tot sloop van het achterhuis. In De Bouwwereld verwijst Reijers in een pleidooi voor behoud van het hele complex naar de beginselenstrijd rond kasteel De Doorwerth. Hij hoopt dat monumentenzorg ‘niet door de romantiek zich parten laat spelen’.Ga naar eind711. Uit stukken van 16 en 23 oktober 1911 blijkt nauw contact tussen Cuypers en De Stuers over de voltooiing van het voorhuis en het lot van de achtergebouwen. De Stuers stelt: ‘Vanuit de Parkstraat kan ik niet beoordelen of Vidal niet onnoodige en weelderige dingen wil. Dat moet gij in loco gaan beoordeelen te zijner tijd. In 't algemeen acht ik dat wij alleen te restaureeren, te consolideren hebben dat wat er is, en niet nieuwe verbeteringen of verfraaiingen’. Het woordje wij geeft al aan hoezeer de oud-referendaris zich met Cuypers vereenzelvigt, terwijl het consoliderende standpunt goed past in De Stuers' eerdere standpuntbepalingen, onder meer bij de Haagse Vierschaar. Navrant is deze vereenzelviging tegen de achtergrond van de inspectie-kwestie welke tussen 1909 en 1913 loopt. Op 1 mei 1909 schrijft De Stuers een nota aan zijn opvolger Roijer, waarin hij klaagt over het feit dat hij sinds 1908 niet meer wordt uitgenodigd van de inspectie der monumenten.Ga naar eind712. Oorzaak hiervan is volgens Roijer, ‘de minder aangename verhouding tusschen hem en Dr. Cuypers’ naar aanleiding van het felle optreden van De Stuers in 1907 inzake absis en gewelf van de door Jos Cuypers uitgevoerde kerkrestauratie te Klimmen. Op 29 oktober 1912 schrijft de oud-referendaris dat hij ervan overtuigd is dat ‘het nuttig is dat Dr. Cuypers met mij over de restauraties van gedachten wisselt, evenals dat dertig jaren lang geschiedde, en misschien thans nog meer, want Cuypers wordt oud, en glijdt wel eens over het een en ander heen’. Bovendien lijkt het zinvol hem niet alleen te laten adviseren over de werken van zijn zoon. Pas negen maanden later laat Cuypers op een zakelijke toon, die schril contrasteert met de innige relatie die hij met De Stuers had, aan Roijer weten dat geregelde adviezen van De Stuers niet wenselijk zijn. ‘Dit zoude wellicht dikwijls vertraging en andere bezwaren kunnen veroorzaken’. Toch zal Cuypers hem nog in april 1915 raad vragen over de zaak Kampen. Hoe frequent hun contact was blijkt als in oktober 1911 twee dingen samen vallen. Op 17 oktober 1911 stelt Binnenlandse Zaken aan de koningin voor het sloopbesluit van de gemeenteraad te schorsen, hetgeen op 20 oktober overgenomen wordt. In twee brieven van 21 december 1911 brengt Cuypers aan De Stuers een nauwgezet verslag uit van zijn bezoek aan het huis. Het achterhuis is zeer bouwvallig geworden en nauwelijks te herkennen. Restauratie zou neerkomen op vrijwel | |
[pagina 177]
| |
volledige herbouw, waarbij de waarde als ‘historisch bouwdeel’ gering zou zijn. Wel weet hij f 1.100 op de plannen te bezuinigen door goedkopere baksteen voor te stellen en de onnodige binnenpui met versterkingsjukken weg te laten.Ga naar eind713. Hij wil wel berusten in de sloop, mits keuken en grutterij behouden blijven. Deze ‘bieden eigenaardig aanzien, de keuken is zeer karakteristiek en schilderachtig, de oude gruttersmolen is in ons land tegenwoordig vermoedelijk een unicum’. Dit resulteert in een brief van 12 maart 1912, waarin de minister voorstelt van de stallen alleen enkele belangrijke bouwfragmenten te behouden en zich te concentreren op keuken, grutterij en hoofdgebouw. Een opnieuw door de Stuers gesouffleerd schrijven, waarin Cuypers op 26 april dreigt de restauratie van het voorhuis pas te verrichten na herstel van keuken en grutterij, komt abusievelijk onder ogen van de burgemeester.Ga naar eind714. Het behoud van beide onderdelen komt daarmee aan een zijden draad te hangen. Om de patstelling te doorbreken vraagt mr. Duparc van Kunsten en Wetenschappen zich een jaar later, op 17 juli 1913, af of het wel juist is geweest de gemeente te dreigen het voorhuis niet af te maken, als het achterhuis toch moet verdwijnen. Is het niet beter alleen het voorhuis te restaureren, komt de achtergevel bij sloop van de keuken niet beter tot zijn recht? Cuypers reageert op 19 augustus met een pleidooi voor bemiddeling door de Commissaris der Koningin. Het Rijk mag na jarenlange strijd keuken en grutterij niet laten vallen. Dit is onbillijk ten opzichte van de particulier - De Stuers -, die het huis hielp behouden. De achtergevel is bovendien vanaf de binnenplaats goed waar te nemen: ‘Bij middeneeuwsche gebouwen is het overigens geenszins raadzaam groote ruimte te scheppen’. Hij haalt de Franse monumentenzorger Paul Léon aan in een pleidooi tegen vrijlegging. Na sloop zal de achtergevel kleiner en nietiger lijken. Dit zal ‘het interessante en schilderachtige geheel van het Gothische huis aanmerkelijk schaden’. Dit is een pikante opmerking in het licht van Cuypers' vroegere streven tot vrijlegging van kerken te Roermond en Haarlem, het Van Rossumhuis en het Kamper stadhuis. Blijkbaar was zijn waardering voor het stedelijk weefsel in zijn laatste levensjaren gegroeid of meende hij dat een stadshuis een wezenlijk andere behandeling vroeg. In een interne notitie meldt Roijer, en dit tekent de afnemende steun voor de bejaarde Cuypers, dat Mulder en architect-tekenaar Scheepens van oordeel zijn dat de keuken gesloopt moet worden. Hij benadrukt dat de brieven van Cuypers door De Stuers geïnspireerd of gedicteerd zijn. In weerwil van dit alles wordt het voorstel tot bemiddeling overgenomen. In januari 1915 neemt het Rijk het huis tegen betaling van een deel der koopsom over. Dit gaat gepaard met een ruzie tussen Cuypers en Van Blommestein over het bovengenoemde schrijven van 26 april 1912. De 69-jarige De Stuers beschrijft in een ongedateerde notitie van na mei 1915 hoe de 87-jarige in zijn ‘onnoozelheid’ de burgemeester toestemming gaat vragen om Reijers met de zorg voor het huis te belasten'. ‘Daarop geweldige scène op het stadhuis. Blommesteijn weigert hem hand en stoel en dondert over den schandelijken brief dien hij van B.Z. ontving en die klaarblijkelijk door Cuypers geïnspireerd was. Voorts over het schandaal dat nu al die waardelooze oude rommel bewaard moest blijven’.Ga naar eind715. Toch is nu de weg vrijgemaakt voor herstel van voor- en achterhuis. Het voorhuis wordt dan leeszaal en bibliotheek, met een museum op de begane grond, de achterbouw conciërgewoning. Voor volledig herstel van het voorhuis is f 5.700 nodig, voor de keuken f 3.000 en voor de afbraak van een deel der stallen en het herstel van de rest nog eens f 5.000. De plannen worden vanaf mei 1915 gerealiseerd onder toezicht van Van Oort uit Zwolle en Reijers moet zich noodgedwongen beperken tot ‘vriendschappelijke voorlichting’.Ga naar eind716. De binnenplaats wordt vergroot door het inkorten van de keuken, terwijl een tweede open plaats wordt gerealiseerd door het wegbreken van de ruimte van de locomobiel en een stuk van de stallen. Deze worden met behoud van een deel van de balklagen en kap tot woning verbouwd. Bij de opening op 9 februari 1921 zijn de hoofdrolspelers Hoefer, Cuypers en De Stuers niet meer aanwezig: de eerste is verhinderd, de bedlegerige Cuypers overlijdt een maand later en de in 1916 gestorven De Stuers wordt vertegenwoordigd door zijn dochter Alice. | |
‘Een degelijk en fraai stede huis’De Kamper Courant loopt in 1909 over van enthousiasme voor de herwonnen rustige rijkdom van de voorgevel en de alleraardigste flonkerlichtjes op de in lood gevatte ruitjes van de achtergevel. De restauratiewerkzaamheden onder Cuypers, Reijers en Van Oort getuigen van een respect voor het woonhuis, dat vooral voortkwam uit de overtuiging dat het een der laatste middeleeuwse huizen van ons land was. Door toevoegingen aan de gevels is getracht de betekenis van het huis voor de geschiedenis van de stad te benadrukken. Vooral de bepinakelde topgevel, welke sinds 1908 het silhouet van het IJsselfront bepaalt, toont dit streven. De krant merkte op dat het huis hierdoor ‘een bezienswaardigheid (is) geworden, welke zich zelfs uitteekent in de silhouet der stad’, als in een ‘Nederlandsch Neurenberg’.Ga naar eind717. De voorgevel werd te lood herbouwd, waardoor deze niet meer aansloot op de scheve zijmuren. Deze verbetering van de bestaande constructie was in de optiek van Cuypers, De Stuers en Reijers even vanzelfsprekend als het verdwijnen van de empire onderpui van 1816 en de door Alberdingk Thijm al decennia lang gehekelde platte lijst. In de rationalistische denktrant van Cuypers | |
[pagina 178]
| |
was het terugbrengen van beide onderdelen in de oorspronkelijke staat een logische handelwijze, omdat de vormen onweersprekelijk waren vervat in het strakke grid van de laatgotische gevel. Reijers wijst in een lezing op de verbluffende wijze waarop Cuypers' tekening voor de onderpui bleek te corresponderen met de bewaarde resten. Een zekere adoratie blijkt uit zijn opmerking ‘dat het ontwerp Cuypers van de nieuwe, nu aanwezige pui, volkomen in alle onderdeelen, óók wat de ornamenten en de blindboogvullingen boven de kruisvensters en die boven het raam van de deur betreft, overeenkwamen met de in 1816 weggekapte en weggehaalde die hier bloot kwamen en zuiver waren te volgen’. Dit toont ‘de grote stijlvastheid en oudheidkundige kennis van Dr. P.J.H. Cuypers, die een met de laat-gothische pui van plm. 1500 volkoomen accordeerende ontwerp van de nieuwe pui maakte zonder de pui van plm. 1500 gezien te hebben’.Ga naar eind718.
Kampen, gotische huis, voorgevel in 1960 (RDMZ).
De onderpui werd naar analogie van het bestaande natuurstenen stijl- en regelwerk ontworpen met kruisramen en getraceerde vullingen. Het rijkswapen, het jaartal 1908 en het Kamper wapen vormen een aanvulling op de bestaande monogrammen JOH en MAR. De topgevel werd gereconstrueerd naar een door Reijers en Nanninga Uiterdijk gevonden zeventiende-eeuwse potloodtekening van het IJsselfront, met in vage lijnen een geveltop met verticale lijntjes welke de pinakels weergeven.Ga naar eind719. Dit was in de historiserende restauratiepraktijk voldoende voor het ontwerpen van een nieuwe top, waarvan het stijl- en regelwerk met overhoekse pinakels en nissen logisch voortvloeide uit het bestaande. Het gebruik van met zorg gekozen Udelfanger steen in plaats van zandsteen bewijst het vertrouwen in eigentijdse materialen, een vertrouwen dat althans hier door de goede staat van deze onderdelen wordt bevestigd. De twee oude etages zijn met grote zorg herbouwd, op basis van een opmeting door Reijers. Deze had iedere voeg of scheur weergegeven, waarna ‘ieder stuk of stukje op de steen en op de teekening overeenkomstig genummerd’ werd. De houten roedevensters en luiken maakten plaats voor glas-in-loodramen met onderluiken. Alleen de ontbrekende middenstijlen van de bovenlichten hoefden te worden bijgemaakt. De gele verflaag, met iets donkerder kleur op de profileringen is hier geheel gehandhaafd. Ook Reijers benadrukte dat Cuypers van afbijten afzag, omdat de Gildehauser steen teveel zou lijden. De achtergevel welke beneden empire ramen had, en waarvan de overige openingen, als ze niet waren dichtgemetseld, roederamen of luiken vertoonden, herkreeg de natuurstenen kruisramen, waarvan de stijlen en lateien grotendeels in Udelfanger werden vernieuwd. De top werd geheel herbouwd en van natuurstenen trappen voorzien. Hij onderscheidt zich door machinale steen van het oude werk. Inwendig konden de werken beperkt blijven, door de relatief goede toestand van het voorhuis. Balklagen, vloeren en kap heeft men waar nodig aangeheeld, alleen de winkelinventaris en de vermoedelijk oorspronkelijke insteekverdieping werden zonder veel discussie verwijderd. De schoorsteenboezem van de achterkamer mocht blijven, omdat men speelde met de gedachte deze ruimte in achttiende-eeuwse stijl te brengen. Rigoureuze ingrepen als het vervangen van de hellende linker zijgevel of het aanbrengen van een zware binnenpui bleven achterwege, evenals de volledige reconstructie van het dak met boven- en onderpannen. Het dakvlak met deze oude pannen is nog steeds aanwezig. Ingrijpender was de verplaatsing der trappen: die op de eerste verdieping kreeg | |
[pagina 179]
| |
Kampen, gotische huis, achtergevel in 1957 (RDMZ).
Kampen, gotische huis, doorsnede voorhuis in 1906, naar A.J. Reijers (repro RDMZ).
| |
[pagina 180]
| |
een plaats op de begane grond, waardoor de ‘zeldzaam smaakvolle’ constructie meer in het oog viel. Op de verdieping kwam een kopie. De trap en de gotische deur op de tweede verdieping werden iets verschoven. De rood-witte tegelvloer op de eerste verdieping is geconserveerd, op de begane grond werd een dergelijke vloer gereconstrueerd. Het oude totaalbeeld van de gewitte zalen met de opvallend gave constructie der balklagen bleef gehandhaafd. Keuken, grutterij en stalgebouwen werden rigoureuzer aangepakt, eerder herbouwd dan gerestaureerd. Reden hiervoor waren de bouwvallige toestand en de nieuwe eisen die men aan een woning stelde. De keuken werd ingekort en de gang gesloopt, waardoor de bestaande binnenplaats ruimer en lichter werd.Ga naar eind720. Achter de grutterij ontstond een tweede binnenplaats. Dit maakte de opbouw van drie nieuwe gevels noodzakelijk. Deze zijn in eenvoudige, achttiende-eeuwse trant gehouden, met de houten kozijnen met kleine roedeverdeling die tot ver na de Tweede Wereldoorlog bij restauraties de plaats van de obligate kruiskozijnen gingen innemen. Cuypers heeft de nieuwe gevels door de machinale baksteen duidelijk als toevoegingen gekenmerkt, terwijl de keukengevel bovendien de jaarsteen 1915 draagt. De begane grond van de grutterij toont neogotisch-rationalistische gekoppelde tralievensters onder segmenttogen. De gevel aan de Nieuwstraat heeft in plaats van de dubbele staldeur en een laadluik roederamen gekregen. De kapconstructie, de laatgotische balklagen met geprofileerde sleutelstukken, een deur en een haardgewelf bleven in grutterij en woning herkenbaar. De keuken behield de achttiende-eeuwse schouw met tegelwerk. De twee nieuwe trappehuizen onderscheiden zich van het oude werk door segmentbogen en spitsbogen met glas-in-loodvullingen. | |
3. ConclusieDe restauratiewerken in Zaltbommel en Kampen tonen hoe respect voor het bestaande samenging met ingrijpende reconstructie in een evocatie van de geïdealiseerde oorspronkelijke toestand. Deze leidde tot herschepping van de silhouetten, die de historische waarde voor de beschouwer oproepen en het stedelijk beeld verrijken met torentjes, dakkapellen en pinakels. De evocatieve betekenis van het huis van de Nederlandse condottiere Maarten van Rossum, ‘een der curieusste typen uit onze geschiedenis’Ga naar eind721., vroeg om weerbare elementen als spietorentjes, een kantelenrand, dakkapellen en een traptoren. Deze versterken de herinnering aan ‘de groote mijnheer’, die De Stuers in 1903 karakteriseert als ‘de geduchte man, die bijna zonder tusschenpoozen te velde was en nooit aarzelde tot bereiking van militaire doeleinden kerken, kloosters en geheele steden in brand te steken, tegelijkertijd een open oog had voor kunst en geen kosten ontzag om, als hij iets deed bouwen, het werk artistiek te maken en op onbekrompen wijze te versieren’. In Kampen zijn het trapgevels en kruiskozijnen die het beeld oproepen van de middeleeuwse Hanzestad, een Nederlands Neurenberg. Cuypers bekrachtigde de educatieve betekenis van beide panden voor de ontwikkeling van de eigentijdse architectuur, door het aanvullen van raamkruisen en het reconstrueren van verdwenen muuropeningen. De oorspronkelijke onderdelen van de gevels, in Zaltbommel de sculpturen in de boogvelden, in Kampen het natuurstenen stijl- en regelwerk, bleven zoveel mogelijk onaangeroerd. Hun materiële authenticiteit maakte beide huizen tot voorbeeld voor toekomstige bouwmeesters. In tegenstelling tot het Zaltbommelse huis heeft het gotische huis geen directe navolging gevonden. Het voldeed na restauratie aan het ideaalbeeld van een middeleeuws huis, waarvan het logische skelet van gevels en houtconstructie wel terugkeert in rijksgebouwen als het gouvernement te Assen en het Haagse Algemeen Rijksarchief. Top- en trapgevels als beeld van de stad treffen we daarentegen in het werk van Cuypers veelvuldig aan, men denke aan de op middeleeuwse steden geïnspireerde gevels van zijn Roermondse woonhuis, de huizen in de Vondelstraat, de woonhuiscitaten aan het Amsterdamse Centraal Station en het Fragmentengebouw en de directeursvilla bij het Rijksmuseum.Ga naar eind722. |
|