Christelijcke plicht-rymen om te singen of te leesen
(1648)–Cornelis de Leeuw– Auteursrechtvrij
[pagina 147]
| |
Zangh: Waarom maeckt sigh menigh moe.
AL hoe wel verdul-digheydt
In den mensch goetgunsticheyt
On- derhout, en plaatst de vree;
Sy niet te min
Ey- gent haar altijdt gheen stee;
Noch dringht door alle dingh haar in.
2 Dese deught hier in bestaet,
Dat men niet te scherp en gaat
In het recht met ons party;
Maar 't recht versacht
Door beleeftheyt; op dat hy
Niet gantsch'lijck wert tot niet ghebracht.
3 Sal die deucht voor deucht bestaan,
Moet sy alle dingh niet slaan
| |
[pagina 148]
| |
In de beste vouw; oock niet
Een yder quaat
('t Sy hoe dattet sy gheschiet)
Flucx straffen door verbolghen haet.
4 Al te sacht vervuylt de wond.
Niet te straffen, stijft de sond,
En gheeft tot het quaat verloss.
Te hart, te straff,
Gheeft den mensch tot Wanhoop stoff;
Of maackt dat hy in deucht wert laff.
5 Sy met lijdtsaamheyt verdraaght
't Gheen in and'ren haar mishaaght,
Als sy 't niet en kan vergoen.
Sy elck een doet,
Soo sy wil dat andr' haar doen,
Wanneer sy feylen moght in 't goet.
6 Uyt een twijffelaghtigh woort
Brenght sy altijdt 't beste voort.
't Geen voor goet passeeren magh,
Dat laacktse niet.
Sy 't quade niet te grooten plagh
Tot s'naastens droefheyt en verdriet.
7 Sy goetgunstighlijck vergeeft
't Onghelijck, dat ymant heeft
Haar ghedaan; op hoop dat hy
Door goedigheyt
Sich van haat sal maacken vry,
En allerley afkeerigheyt.
8 Lijdt sy kruys om 's Heeren wil,
Sy haar lijdsaam houdt en stil,
En dat tot haar besten keert:
En danckt den Heer,
Die door lijden van haar weert
Dat teghen strijdt Gods eer en leer.
9 Sy een oorsaack is, dat ghy
(Schoon vol pracht en Heerschappy)
| |
[pagina 149]
| |
Niet te veel de Meester maackt;
Maar spraacksaam sijt
En u recht somwijl versaackt;
En oock van ymant smaatheyt lijdt.
|
|