Alle de brieven. Deel 2: 1676-1679
(1941)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrecht onbekendGepubliceerd in:
| ||
Korte inhoud:Verzoek aan de heeren Grew en Boijle mede te deelen, dat Leeuwenhoeck dankbaar is voor hun kritiek. | ||
Letter No. 27.
| ||
Published in:
| ||
Summary:A request to tell Mr. Grew and Mr. Boyle that Leeuwenhoeck is obliged to them for their criticism. | ||
[d'H]r H: Oldenburgh
Delff in Hollant den 30e Octobr. 1676.
Mijn Heer.
Mijn laesten aen UEdt is geweest den 9e deser, sedert heb ick UEdts seer aengenamen vanden 8e deser beneffens de transactie no 127.Ga naar voetnoot1 waer in geinsereert was mijn missive vanden 21e April, door een Hoogh-duijts Vrient ontfangen, Doch uijt UEdts missive, noch uijt de transactie, en kan ick niet sien, dat UEdt mijn missive vanden 29e Meij hebt ontfangen, en bij aldien die mocht vermist sijn, ick sal UEdt een copie vande selve missive laten toe comen. De consideratien die de Heer Grew op mijn missive gemaeckt heeft,Ga naar voetnoot2 (hoe wel ick die niet en versta) sijn mij seer aengenaem geweest, en wanneer ick die sal connen getranslateert krijgen, soo twijffel ick niet off ick sal daer op antwoorden, gelieft ondertusschen deselvige Heer van mijnent wegen seer gedienstel.Ga naar voetnoot3 te groeten. En ick heb oock geen gedachten, dat de Heer Grew, het mij qualijck sal af nemen, bij aldien ick ijets mocht comen te seggen, dat niet wel over een quam met desselffs observatien, te meer, terwijlGa naar voetnoot4 ick onkundich ben, van het geene deselve Heer daer over geschreven heeft. Twas mij oock seer lieff te sien, dat mijne observatien, die ick de Heer Boijle met bekommeringhGa naar voetnoot5 heb toe gesonden,Ga naar voetnoot6 echter aengenaem waren, gelieft deselve Heer oock van mijnent wegen seer onderdanig te groeten. Mijn Heer weest verseeckert, dat ick alsGa naar voetnoot7 verlangh na tegenwerpinge, van eenige saecken, die ick voor vast heb gestelt, want tegenwerpinge sullen mij niet dan stoff geven, om te naeuwkueriger te observeren, en om de waerheijt des te naeckter mij voor te stellen, Doch dingen daer ick maer aen twijffel, die mach ick wel lijden datmen overstapt, soo dat UEdt en de Philosō.Ga naar voetnoot8 | ||
[Mr. Oldenburgh.
Delft in Holland, October 30th 1676.
Dear Sir,
My previous letter was of the 9th inst. Since then I received your esteemed letter of the 8th, together with Transaction Nr. 127Ga naar voetnoot1, in which was inserted my letter of April 21st. I received both through a German friend, but neither from your letter nor from the Transaction could I learn whether you received my letter of May 29th. If the same has been lost I will send you a copy. I was very pleased with Mr. Grew's remarks on my letterGa naar voetnoot2 (albeit I do not understand it) and when I succeed in having it translated, I most certainly will answer him. Be so good as to give the gentleman aforesaid my best regards. I am not afraid that Mr. Grew will take it ill if I should have made some remarks that disagree with his observations, especially since I am not acquainted with his writings on the subject. I was also pleased to learn that Mr. Boyle agreed with my observations which I sent him with some misgivingGa naar voetnoot3. Please give this gentleman my humblest regards. Sir, be assured that I like to hear objections on any matter I believe to be true, for objections are nothing but a reason to observe still more accurately and to state most rigorously nothing but the bare facts, but I don't like a discourse on matters I doubt, therefore | ||
mij altijt sullen verplichten, indien sij mijne abuijsen aenwijsen. Jck wil niet twijffelen, off UEdt sal mijn voorgedachteGa naar voetnoot9 missive, vanden 9e deser waer in ick geinsereert heb de menichvuldige levende schepsels, in verscheijde wateren ontfangen hebben, alleen ben ick beducht, dat mijne menichvuldige aenteeckeninge daer in vervat, door de groote occupatie die ick sie dat UEdt is hebbende, sal veveelenGa naar voetnoot10 (!) te lesen, en noch meer, om die over te setten, om die de lieffhebberen mede te deelen. Jck sal met verlangen gaerne vernemen off UEdt (mijn voor gedachteGa naar voetnoot9) missive vanden 29e Meij hebt ontfangen. UEdt heeft mij seer verobligeert met het oversenden vande transactie No. 127. Want twijffel niet off ick sal hier door weder materie vinden om te arbeijden; en sulcx weder voorvallende, gelieft geen oncosten voor mij vande Post te ontsien,Ga naar voetnoot11 Jck sal onder des na presentatie van mijn geringen dienst blijven.
Mijn Heer. UEts ten Hooghst verobligeerden Dr:
Antonj Leeuwenhoeck A: Monsieur
[rec. le 26. Oct. 76.
| ||
you and the Philosophers will oblige me by pointing out my errors. I do not doubt that you did receive my letter aforesaid of the 9th inst. in which I write on the manifold living creatures in various waters, only I fear that you may be bored by the great multitude of notes, since I learn that you are very busy, and that you may lack the time to translate the same in order to communicate them to the Gentlemen Amateurs. I shall be greatly pleased to learn that you received my letter of May 29th. You did me a great pleasure by sending Transaction Nr. 127 for I do not doubt I shall find therein matter to work on and if it happens again, please do not mind the postageGa naar voetnoot4. I remain, your extremely obliged servant
Antonj Leeuwenhoeck.
A Monsieur
[rec. le 26. Oct. 76Ga naar voetnoot6.
|
|