huis van tante Porfina bij Mathilde aangetroffen had.
‘Mijnheer de Pomponne!’ bulderde hij, purper van woede.
Aller oogen in het ronde werden naar hem opengesperd, en menig mes en vork kletterde van schrik neer op de tinnen borden.
En dan zei hij wat zachter en een beetje meelijdend:
‘Begrijp je het waarachtig niet? Toen die goudvisch, die jij was, ontsnapte, heeft hij zijn netten ergens anders uitgezet, om je arme vriendinnetje, achter den waren naam van wie hij was gekomen, op zoo'n godslasterlijke manier, met vermogen en al, op het droge te trekken.’
Verscheen mijnheer de Pomponne en maakte een deftige buiging.
‘Die lettre de cachet!’
De plechtstatige rentmeester vouwde hem te voorschijn uit zijn onafscheidelijke wasdoek.
Mijn vader spreidde hem uit en vulde er met zijn schrijfstift een naam op in.
‘Maar U begrijpt toch,’ glimlachte ik, ‘dat hij nu alweer lang over de grens is, en dat hij nooit meer terugkomt.’
‘Zooveel te beter,’ gromde hij nijdig, en meteen hoorde hij naast zich van een van de gasten een kwinkslag, die hem deed schateren zoo smakelijk, dat hij er alle volle monden van mee liet genieten.