Ik en mijn speelman
(1927)–Aart van der Leeuw– Auteursrecht onbekendAart van der Leeuw, Ik en mijn speelman. Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam 1927
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
-
gebruikt exemplaar
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Ik en mijn speelman van Aart van der Leeuw in de eerste druk uit 1927.
redactionele ingrepen
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina (p. 2) is niet opgenomen in de lopende tekst.
[pagina I]
IK EN MIJN SPEELMAN
[pagina II]
[pagina 1]
Aart van der Leeuw
IK EN MIJN SPEELMAN
Een luchthartige geschiedenis
ROTTERDAM MCMXXVII
NIJGH & VAN DITMAR'S UITGEVERS-MIJ
[pagina 3]
INHOUD.
blz. | |
Hoofdstuk 1. Wat handelt over de vreugden van een edelman, en over een gebochelden toovenaar | 7 |
Hoofdstuk 2. Hoe ik verstoppertje speel met een geldbuidel | 10 |
Hoofdstuk 3. Spreekt over het ware goud uit bovenwereldsche gewesten | 15 |
Hoofdstuk 4. Waarin ik leer begrijpen, wat een taak het voor Columbus moet geweest zijn, om Amerika te ontdekken | 19 |
Hoofdstuk 5. Waar de gave der elf en machtiger blijkt dan de ellende des levens | 23 |
Hoofdstuk 6. Over de troostrijkheid van herscheppingen | 27 |
Hoofdstuk 7. Waarin ik toegeef niets van de dichtkunst te begrijpen, en haar toch een reeks van gedenkteekenen sticht | 31 |
Hoofdstuk 8. Over de bootvaart van een koenen droomer | 34 |
Hoofdstuk 9. Over een boekenkist, een leeuwerik, en een stad in de verte | 38 |
Hoofdstuk 10. Waarin een dag staat beschreven, zooals die uit den geborduurden zak van een fluweelen lijfrok wordt verloren | 42 |
Hoofdstuk 11. Van een ruiker, waarmee ik mijn kamer op tracht te vroolijken | 46 |
Hoofdstuk 12. Van een toovenaar, die zich onzichtbaar gemaakt heeft, en van zijn rijk, dat ik toch binnentreed | 51 |
Hoofdstuk 13. De doos van Pandora | 56 |
Hoofdstuk 14. Hoe een tocht wordt begonnen, en een kind er de beteekenis aan geeft | 61 |
[pagina 4]
Hoofdstuk 15. Danspassen, en hoe het de muziek is, die ze een edelen zwier geeft | 68 |
Hoofdstuk 16. Het zingend Floreuse | 73 |
Hoofdstuk 17. Een wonderbaar avontuur, dat de macht van de dichtkunst doet blijken, en een ongeluksvogel nieuw in de vederen steekt | 80 |
Hoofdstuk 18. Bericht van een plechtige rede, waarop een hond het antwoord geeft | 86 |
Hoofdstuk 19. Hoe een al te hartig maal en een al te geurige peluw ons het spoor bijster doen worden | 91 |
Hoofdstuk 20. Over de hellepoort, die we slapende binnen worden gereden | 97 |
Hoofdstuk 21. Over een gevecht met demonen | 100 |
Hoofdstuk 22. Een buiging voor den koning, en ons afscheid van Tiberius | 105 |
Hoofdstuk 23. Een lijkzang en lofrede | 109 |
Hoofdstuk 24. Vertelt van een bord soep, dat ik op het punt sta, om koud te laten worden | 112 |
Hoofdstuk 25. Van liederen, allerlei verdichtselen, het huwelijk en een donderslag | 116 |
Hoofdstuk 26. Heeft het over een nieuwe poging, om het wereldlijk gezag te verschalken, en beschrijft er het welslagen van | 123 |
Hoofdstuk 27. Handelt over een wereld, waarover niet anders dan sprookjes kunnen verteld worden | 127 |
Hoofdstuk 28. Waarin ik mij van allerlei dingen afvraag, wat ze te beteekenen hebben | 135 |
Hoofdstuk 29. Een gezicht, een gesprek, een gezang | 139 |
Hoofdstuk 30. Bladen, waarin licht en donker op verbluffende wijs wisselen | 144 |
[pagina 5]
Hoofdstuk 31. Bevat niets dan bespiegelingen | 149 |
Hoofdstuk 32. Spreekt van een ontstellende geheimenis, waarop het zwaard van de zon met de punt wijst | 154 |
Hoofdstuk 33. Over mijn schipbreuk op een zee van juweelen | 158 |
Hoofdstuk 34. Beschrijft, hoe ik afdrijf van de eilanden der zaligen, en tusschen gevaarlijke klippen aan land spoel | 161 |
Hoofdstuk 35. Hoe ik strijd voer met mijzelve, of liever met iemand, die mijn evenbeeld had kunnen wezen | 164 |
Hoofdstuk 36. Waarin ik mij opgenomen zie in den schoot der familie | 168 |
Hoofdstuk 37. Van een bekend tooneel, waar ik ten tweeden male in dezelfde rol optreed | 172 |
Hoofdstuk 38. Van vondsten | 177 |
Hoofdstuk 39. Waar sprake is van den wijnoogst en het paradijs achter het tuinhek | 179 |
Hoofdstuk 40. Over het reizen tusschen twee vleugelen | 183 |
Hoofdstuk 41. Uitwijdingen | 187 |
Hoofdstuk 42. Een duistere geschiedenis in de duisternis. | 191 |
Hoofdstuk 43. Waarin de zon schijnt op een bebloemden deken | 195 |
Hoofdstuk 44. Van de stad, waarheen we op reis zijn, en mijn twijfel over haar bestaanbaarheid | 199 |
Hoofdstuk 45. Een stroozak van gloeiende kolen, en een vossegezicht in het trapgat | 204 |
Hoofdstuk 46. Hoe naar een verloren kleinood gezocht wordt, en de hand terecht komt in een slangennest | 210 |
Hoofdstuk 47. Over gedachtebeelden in het binnenst van een geelgrijzen reiswagen | 215 |
[pagina 6]
Hoofdstuk 48. Hoe er door een ruitje wordt getuurd | 220 |
Hoofdstuk 49. Van boeken, bloemen en hun hovenier | 225 |
Hoofdstuk 50. Waarin een snuifdoos openvalt, en over een kus wordt gesproken | 231 |
Hoofdstuk 51. Belegeringen, nederlagen, en een kind, dat de vlag plant | 235 |
Hoofdstuk 52. Handelt over een oplossing, waarvoor geen betere kon gevonden worden | 239 |
Hoofdstuk 53. Beschrijft dagen, die geen andere kleur dan die van het verlangen bezitten | 243 |
Hoofdstuk 54. Van allerlei kantwerk | 247 |
Hoofdstuk 55. Hoe in een ontknooping onze band wordt vastgeknoopt | 250 |
Hoofdstuk 56. Waarin de feestvreugde bij zonneschijn een aanvang neemt | 258 |
Hoofdstuk 57. Waarin de feestvreugde bij fakkellicht voortgezet wordt | 263 |
Hoofdstuk 58. Waarin de feestvreugde met een afrekening eindigt | 268 |