Hier zweeg hij, en terwijl wij zoo voortliepen, mijmerde ik over zijn woorden na. Ik wilde hem naar aanleiding er van een vraag stellen en zeide:
‘Valentijn, en dan de werkeijkheid?’
Omdat ik vergeefs op een antwoord moest wachten, herhaalde ik wat ik had gevraagd. De stilte deed mij opzien, en nu ontdekte ik, dat ik moederziel alleen, midden op den weg die wit was van het maanlicht, als een bezetene achter mijn haastige schaduw aansnelde.
Uit het veld geslagen bleef ik staan, en riep luid den naam van mijn makker. De wind slechts door het kreupelhout. Mopperend ging ik terug op mijn schreden, en een heel eind verder vond ik hem tenslotte aan den wegrand zitten, met zijn knapzak open op den schoot.
‘Ik heb het toch op moeten geven, Frido,’ lachte hij, ‘kom naast me, om het nachtmaal te gebruiken.’
Wij at en, en als wij gereed waren en hij zich de handen en den mond had afgewischt, ging hij rustig met vertellen verder, alsof hij het had vergeten, dat een al te ongeduldig hart hem had gestoord:
‘In die nieuwe steden en landstreken, waarvan ik de Columbus geweest ben, werd ik ook binnengeleid in wat ik de Catharina-gemeenschap genoemd heb. Vrouwen waren het, zooals ze ook in mijn heiligen reisgids beschreven werden, waar ze de kernels aan