Bij het uitkleeden heb ik voorzichtig mijn hemdsmouw, die donker van een vlek geronnen bloed aan mijn arm gekleefd zat, losgeweekt. Zooals ik vermoed had een lichte schram, een onbeduidende wonde, die al bezig is te genezen. Ik heb er de lippen op gedrukt, en het leek mij, of een mond den mijne kuste.
Ik weet het zoo zeker, wij zullen haar vinden, zij zal mij vergeven, en zonder verwijl zal ik haar trouwen. En hierbij denk ik voor de eerste maal aan den pastoor van Floreuse, die mij zijn hulp heeft aangeboden. Ook het bundeltje edelgesteenten werpt nog een seconde zijn glans in mijn droomen, doch alleen om mij voor altijd in het brein te prenten, dat er niet, zooals Valentijn gezegd heeft, honderden mogelijkheden kunnen aangevoerd worden, om hun bestaan te rechtvaardigen, maar duizend maal duizend.
Warm gloeit mijn verlangen, de duif kirt, de wind streelt door den ros-bruinen wingerd als door het haar van een meisje, de zonneschijn tintelt en ik, ik ben twintig, - een fleurige tuil dit tezamen - en dàt, terwijl buiten langs bosschen en akkers vol ijver gezocht wordt naar een man in de vaalbruine jas van een rijknecht, alleen maar, om hem, gevangen genomen, naar een andere wereld mee te voeren, waar hij moet huwen met geen mensch maar een erfgename, waar hij zijn toch al overvloedige bezittingen tot een nog grootere hoogte moet opstapelen, waar het de kroon