met den voet op den grond stampte, ‘ik wil niet, ik weiger, ik ga hem terugroepen, welke richting zeg je, dat hij ingeslagen heeft?’
Ik lichtte de hand op, ik wees haar. Zij ijlde naar de plaats, waar ze gewoon was te slapen, en dadelijk daarop, de rokken langs mij slierend, snelde zij het grothuis uit.
Even bleef ik verbijsterd staren naar ons onaangeroerde maal, dan verschrikte mij een angstige gedachte. Om hierover gerustheid te krijgen, liep ik haastig naar de zijgang, waar haar bed lag gespreid.
Met een zucht van verlichting zag ik haar mantel hangen.
Door een spleet van de steenrots stak de zon een blinkend zwaard naar binnen, en de punt er van raakte het in een doek gebonden bundeltje aan, dat in een nis lag verborgen. Het leek, of er tusschen het linnen een vonk schitterde.
Nieuwsgierig sloop ik naderbij, en maakte een slip los van het pak.
Mijn God, en wat ruizelde toen over mijn vingers?
Diamanten, een halssnoer, onschatbaar van waarde, robijnen, karkanten, gespen bezet met topazen, en spangen en ringen, een aloud familiebezit.
Behoedzaam pakte ik de kostbaarheden weer tezamen, en knoopte den doek dicht. Dan eensklaps