het stof der wegen kleurt, en dat het een lust is, nu je je pruik hebt verloren, om de bries in het glanzende bruin van je haar te zien stoeien.’
Hierop gaf ik geen antwoord, en zwijgende liepen we voort. Het scheen me toe, dat ik makkelijker vorderde, maar toen het tot mij begon door te dringen, dat dit zeker aan de beurs was te danken, waarvan ik ontlast was, werd ik door die ontdekking gestoken, of ik in een distel had getrapt, en schamper vroeg ik mijn makker, waarom hij nòg niet een lied had gezongen, onder beding van een paar goudstukken, zoodat we dan niet heelemaal platzak zouden geweest zijn, en prijs gegeven aan een verachtelijke armoe.
Nooit heeft mijn speelman het hoofd met meer fierheid in den nek geworpen, nooit heb ik zijn oogen uitdagender zien schitteren, dan toen hij op mijn uitval dit antwoordde:
‘Waag het niet, mijn zoon, om háár te beleedigen, die door een heilige werd uitverkoren tot zijn bruid, een heilige, die, omdat hij de zielen van vrouwen en vogels doorgrond heeft, door ons zangers en speellui als schutspatroon wordt vereerd. Natuurlijk dat wie door dezen gezegende bemind werd niet de sloor kan geweest zijn, welke bedelt aan straathoeken, of die de traagheid op een verrotten stroozak heeft geworpen. Een jónkvrouw heeft hij lief gehad, die hij op de velden ontmoette en met wie hij, als het dag werd, onder zijn