vroolijke zangster het koperen melkvat, dat ze bezig was te schuren, van haar schoot afglijden, en ik herkende het meisje waarmee ik had gedanst.
Neen, Valentijn had ook zíj niet gezien.
Toen vertrouwde ik haar toe, dat ik dadelijk het dorp ging verlaten, om er nooit meer naar terug te keeren, en hoe onvriendelijk het toch van haar zou wezen, als zij den vertrekkenden reiziger een laatst vaarwel onthield.
Ze lachte, ze bloosde. Ik boog mij voorover, twee handen werden mij op de schouders gelegd, en zoo gebeurde het dan, dat de onherstelbare ramp werd voorkomen, dat ik mij later de lokkende lippen van mijn dansgenootje zou moeten herinneren, zonder dat ik op hetzelfde oogenblik aan hun vrijgevigheid dacht.
Na dit afscheid werd het afgebroken lied weer opgevat, juichender nog dan tevoren, en een heel eind ver in de dorpsstraat werd ik er door vergezeld.
Bij den smid liep ik de werkplaats in. Hij ook, met een geluid als de donder, galmde, onder het klinken door op zijn aambeeld, het refrein. Van Valentijn kon hij geen tijding geven, doch hij wilde zijn schootsvel afdoen, om mij zoo maar, bezweet en beroet van den arbeid, te begeleiden op mijn onderzoekingstocht. Met moeite bracht ik hem van dat plan af.
Tegelijk viel mij de pater te binnen, met wien ik gisteren een kroes of wat geledigd had.