drukking dan die van eerbied op zijn gerimpeld gelaat. Een gerimpeld gelaat en vol litteekens, berichten van veldslagen en den moed er betoond; een verheven manier van geschiedschrijven. Een trouw man, dat was hij, een vroom man, maar niet te vermurwen. Aan handen en voeten gebonden, zou hij mij de karos in doen dragen, als dit noodig mocht blijken.
‘Ik meen te mogen veronderstellen, dat de inhoud van dit schrijven U bekend is?’
Hij maakte een van zijn militair-stramme buigingen.
‘Dan zullen we dadelijk alles moeten klaar gaan maken voor de reis.’
Op een toon, dien ik luchtig trachtte te doen schijnen, vroeg ik hem dingen van thuis en van vader, ook probeerde ik wat meer van hem te weten te komen over mijn aanstaande bruid. Maar telkens als ik háár naam noemde, betrok zijn gezicht, en ik merkte op, dat hij mijn vragen wilde ontwijken.
Het scheen dus nog erger te wezen, dan ik verwacht had, en ik moest zuchten.
Nu riep ik mijn bedienden bij elkander. Kasten werden geopend, kisten en zwijnsleeren valiezen te voorschijn gesleept. Basque, zoo vlug als een sprinkhaan, regelde het inpakken, en toen ik eindelijk, doodmoe temidden van de dichtgesnoerde bagage, er over na stond te denken of ik niets had vergeten, kwam mij plotseling mijn clarinet in de gedachte, en ook die