Dye hystorien ende fabulen van Esopus
(2013)–Gheraert Leeu– Auteursrechtelijk beschermdGheraert Leeu's EsopusDe druk van Leeu die in 1485 verscheen, is waarschijnlijk een vertaling van de tweede herdruk van Julien Macho's Esope uit 1484.Ga naar voetnoot79 Deze veronderstelling is gebaseerd op de vergelijking van Hecker in haar dissertatie tussen de drie eerste drukken van Macho (1480, 1482 en 1484) en de eerste druk van Leeu (1485). In een aantal voorbeelden toont zij de overeenkomst aan tussen Macho 1484 en Leeu 1485.Ga naar voetnoot80 In de druk van Leeu werd echter een opmerkelijke overeenkomst tussen de druk van Macho van 1482 en de druk van Leeu aangetroffen. In de fabel over de boer en de jonge stier (135) probeert een boer een jonge stier een juk om te doen ‘die hi sdaechs niet ghebinden en conste’. Deze zin komt overeen met Macho 1482: ‘qui auoyt ung ieune toureau lequel il ne pouoyt lyer au iour’ (cursivering hr). Is hier sprake van een vergissing: ‘au jour’ (overdag) i.p.v. ‘au ioug’ ( juk) of heeft Leeu ook de druk van 1482 voor zich gehad?Ga naar voetnoot81 Naast een Franse druk gebruikte Leeu bovendien een druk van Knoblochtzer met de Latijnse tekst van Steinhöwel, die in Straatsburg verscheen rond 1481.Ga naar voetnoot82 Op de titelpagina is de grote houtsnede van de gebochelde Esopus te zien. Leeu volgt hierin Macho.Ga naar voetnoot83 Hij plaatst boven de houtsnede een wervende tekst: ‘Die hystorien ende fabulen van Esopus, die leerlijck, wonderlijck ende zeer ghenoechlijck zijn.’ Het boek opent met een proloog, waarin de lezer uitgelegd wordt dat het hier gaat om
een proper profitelijck boec van die substijlheyt der fabulen ende ghenoechlike hystorie, ghemaeckt by eenen mensche die zeer substijl van gheest ende van sinnen was, gheheyten Esopus, int welcke alle die menschen die dit boeck sullen lesen, moghen leeren ende verstaen by dese fabulen hem selven wel te regerene, want een yeghelijcke hystorie ende fabule sijn sonderlinghe bewijs, ende verstant uut gheeft ende sonderlinghe vrolijcheyt presenteert.
De bewerker is hier uitvoeriger dan zijn voorbeeld. Macho volstaat met: ‘Ci commence le liure des subtiles hystoires et fables de Esope.’In de korte proloog, slechts dertien regels lang, wordt de eventuele koper niet alleen opgeroepen om dit boek toch vooral aan te schaffen, maar komt hij ook te weten dat in dit boek niet alleen de fabels van Esopus, maar ook bijdragen van Avianus, Petrus Alfonsi en Poggio te vinden zijn. Aansluitend volgt de levensbeschrijving van Esopus. Deze bestaat uit 28 hoofdstukken, elk voorzien van een opschrift, waarin summier wordt aangegeven wat er in het hoofdstuk gebeurt, en een houtsnede. De levensgeschiedenis neemt 53 pagina's in beslag en vormt daarmee een kwart van het boek. In acht boeken volgen dan de fabels en de anekdotes. Leeu voegt de boeken VIII en IX samen. Elk boek, op boek V en VIII na, wordt voorafgegaan door een inhoudsopgave. Boek 1 en II openen met een proloog. De gehele verzameling wordt afgesloten met een kort nawoord en een colofon. In twee regels wordt de lezer aanbevolen de goede lessen uit dit boek te onthouden en ervan te profiteren. Zoals bekend is bij andere uitgaven, bijvoorbeeld bij de vertaling van de Dialogus creaturarumGa naar voetnoot84,volgt de bewerker zijn bronnen niet slaafs na. In zijn vertaling is hij breedsprakeriger dan zijn bronnen. Deze redundantie zien wij ook terug in de epimythia. Leeu wilde zijn lezers een hand reiken bij het lezen van zijn boek en uitleg geven hoe men de fabel moest begrijpen. Macho schreef voor een geletterd publiek, Leeu voor leken. Leeu voegt ten opzichte van Macho uitgebreide promythia toe in de hoofdstuktitels. Als voorbeeld hier fabel dertien uit boek IV: De zieke ezel en de wolf.
Die derthiende fabule is vanden ziecken ezel ende vanden wolve. Nemmermeer en salmen eenighen boosen ofte quaden mensch eenich ghelove toe scriven, ghelijck alsmen zien mach by deser fabulen. Het was een wolf die welck eenen ziecken ezel vandende was. Den welcken hi begonste te tasten, vraghende aldus: ‘Mijn lieve broeder, waer doetet dy wee?’ Ende die ezel seyde hem: ‘Daer du my tastes.’ Ende die wolf die manier makende of hi hem hadde willen vertroosten ende visiteren, begonste den ezel te drucken ende te persen ter doot toe ende daer na te eten. Ende daer om en salmen inden flatterers gheene ghelove setten, want si segghen dicwijlen goet metten monde, ende draghen int herte eenen valschen gront. (cursiveringen hr).Ga naar voetnoot85
Soms is gebruik gemaakt van spreekwoorden en spreuken, al dan niet op rijm, om de moraal kracht bij te zetten. Leeu beschikte, naast de Latijnse druk van Knoblochtzer, ook over een Romulus-handschrift. Hierin beginnen de fabels met een moralisatie. In de druk van Knoblochtzer zijn deze moralisaties niet terug te vinden. Het is niet bekend waarom de bewerker op dit punt afwijkt van zijn bronnen.Ga naar voetnoot86 Een aantal van de verhalen van Petrus Alfonsi en Poggio over overspel ontbreekt in de druk van Leeu. De bewerker zal deze verhalen niet opgenomen hebben, omdat hij dit gedrag verwerpelijk vond. Ook zijn de vrouwen in die verhalen slimmer dan de mannen, wellicht eveneens een reden om censuur toe te passen. De verhalen komen wel voor in de Latijnse versies. Het ziet er naar uit dat sommige schrijvers in de vijftiende eeuw vonden dat bepaalde onderwerpen niet geschikt waren om in de volkstaal uit te geven. De Middelnederlandse tekst is op sommige plaatsen uitgebreid met behulp van de Latijnse Esopus van Heinrich Steinhöwel.Ga naar voetnoot87 De vertaler volgt hier de Romulus-versie en niet de ingekorte Franse versie. In het laatste boek gebruikt hij de Latijnse tekst.Ga naar voetnoot88 |
|