Dye hystorien ende fabulen van Esopus
(2013)–Gheraert Leeu– Auteursrechtelijk beschermdDe Esopus van Steinhöwel 1476/77De humanist en stadsarts van Ulm Heinrich Steinhöwel (1412-1482) studeerde in Wenen en in Padua. In Padua maakte hij kennis met de humanistische denkbeelden en de klassieke bronnen, die hoger werden aangeslagen dan eigentijdse werken. Het verzamelen en vertalen van klassieke werken was een belangrijk onderdeel van zijn activiteiten. Vanaf 1471 gaf hij in Augsburg en in Ulm in eigen beheer drukwerken uit. In 1476/77 bracht hij bij Johan Zainer in Ulm zijn laatste, omvangrijkste en ook succesvolste werk op de markt: de Esopus. Steinhöwels druk was tweetalig: Latijn en Duits. Zij was dus toegankelijk voor de mensen die het Latijn niet machtig waren. Bovendien bevatte ze vele, prachtige houtsneden. Het was geen wonder dat het werk zo populair werd. Steinhöwel gebruikt zowel voor zijn Latijnse als voor zijn Duitse vertaling de naam Esopus. Pas in herdrukken en bewerkingen van zijn vertalingen wordt het boek de Äsop genoemd. De compilatie bestaat uit negen boekenGa naar voetnoot59, een indeling die we later terugvinden in de Nederlandse Esopus van Leeu. Het boek opent op pagina 1v met een grote houtsnede van de gebochelde Esopus.Ga naar voetnoot60 Hij is omringd door een groot aantal afbeeldingen die verwijzen naar de gebeurtenissen in de vita. Op 2r begint de inleiding in het Duits met een opdracht aan hertog Sigmund van Oostenrijk. Aan het eind van de inleiding bespreekt Steinhöwel een definitie van de fabel en de theorie daarover.Ga naar voetnoot61 Aansluitend volgt de Vita Esopi. Na de Latijnse vita volgt het leven van Esopus in het Duits. Zowel de Latijnse als de Duitse vita zijn niet in hoofdstukken ingedeeld. Dan volgen de vier boeken in de versie van Romulus. De fabels worden in de eerste drie boeken per fabel driemaal weergegeven: eerst de Romulus-versie in Latijns proza, dan de Duitse vertaling en ten slotte de elegische disticha van de Anonymus Neveleti in het Latijn. De overige vijf boeken bevatten alleen Latijnse fabels in proza met per fabel een Duitse vertaling. Na de Romulus-fabels volgt boek V: Extravagantes met zeventien fabels die toegeschreven werden aan Esopus. Boek VI bevat zeventien van de 100 fabels die door Rinuccio uit het Grieks waren vertaald. Dan volgt in boek VII een keuze van 27 fabels uit het werk van Avianus. Ten slotte zijn in boek VIII verhalen van Petrus Alfonsi met detectiveachtige elementen en enige facetiae van Poggio, die vooral gaan over vrouwen die hun mannen bedriegen, bijeengebracht. Veertien verhalen zijn afkomstig van Petrus Alfonsi en zeven facetiae van Poggio. Tussen de fabels 152 en 154Ga naar voetnoot62 is een fabel ingevoegd afkomstig uit de Doligamus, een Latijns gedichtenbundel van 1315, geschreven door Adolf von Wien over de trouweloosheid van de vrouw.Ga naar voetnoot63 De verzameling in boek acht noemt Steinhöwel de Collecte. De Collectae sluiten af met de fabel over de haan en de vos die de dierenvrede verkondigt. Steinhöwel verwijst bij deze fabel naar het einde van het vierde boek, maar de fabel over de dierenvrede komt in geen van de Romulus-handschriften voor. Dicke heeft de fabel teruggevonden in een handschrift als laatste tekst in een afschrift van de fabels van Romulus, gebaseerd op de tekst van Vincent van Beauvais.Ga naar voetnoot64 Na de colofon volgt alleen in het Duits nog de novelle: Sigismunda en Gwisgardi uit de Decamerone. Deze toevoeging wordt gezien als een toevallige bijlage die niet in latere drukken en vertalingen is opgenomen.Ga naar voetnoot65 Alle boeken, op het achtste boek met de Collectae na, zijn voorzien van een inhoudsopgave. In de eerste vier boeken aan het begin van de fabels, de overige drie boeken aan het eind. Boek I en II openen met een voorwoord. De druk van Steinhöwel sluit af met een index van de moralistische motieven in de fabels: ‘Die gemainen puncten der materi diß büchlins.’Ga naar voetnoot66 De motieven zijn in alfabetische rubrieken ondergebracht. Wie bijvoorbeeld een fabel zoekt over ‘geluk’ vindt onder het kopje ‘geluk’ een verwijzing naar het derde boek, fabel III. Een handig naslagwerk voor een predikant. Het leven van Esopus bevat in de Duitse tekst houtsneden. Ook zijn alle Duitse fabels voorzien van een houtsnede.Ga naar voetnoot67 Steinhöwel gebruikte voor de vita de Latijnse vertaling van Rinuccio die in 1474 was gedrukt. Hij nam de tekst van Rinuccio letterlijk over. De eerste vier boeken en de Extravagantes gaan hoogstwaarschijnlijk terug op een handschrift met de fabels van Romulus (recensio gallicana) en de Extravagantes.Ga naar voetnoot68 Elf fabels van de Extravagantes zijn terug te vinden in een Romulus-handschrift uit de vijftiende eeuw, zes zijn door Steinhöwel zelf bedacht of tot hem gekomen via mondelinge overlevering. Uit de 100 fabels van Rinuccio koos Steinhöwel zeventien fabels die nog niet in zijn verzameling waren opgenomen. Steinhöwel hield de volgorde van Rinuccio aan. Van Avianus nam hij 27 van 42 fabels waarschijnlijk over uit een handschrift van 1474 waarin ook de elegische disticha uit de Anonymus Neveleti voorkomen.Ga naar voetnoot69 In de Collectae treffen wij veertien vertellingen van Petrus Alfonsi aan uit zijn Disciplina clericalis. De herkomst van twaalf van de veertien vertellingen is omstreden. Steinhöwel gebruikte een onbekende, sterk van het origineel afwijkende bron.Ga naar voetnoot70 Ten slotte nam hij zeven facetiae van Poggio op in zijn bundel. Het is niet bekend uit welke bron Steinhöwel deze facetiae overnam. Dicke veronderstelt dat hij een handschrift van Poggio ter beschikking had.Ga naar voetnoot71 Het leven van Esopus hoort onlosmakelijk bij de fabels. De verhalen van Petrus Alfonsi verwijzen naar een ander talent van Esopus, dat in de vita voorkomt: het oplossen van raadsels, en de anekdotes van Poggio zijn een voortzetting van sommige vrouwonvriendelijke, erotisch passages in de vita. Dat de bundel met overleg gecomponeerd is, blijkt ook uit het feit dat de eerste fabel De haan op de mesthoop is. Die haan versmaadt een edelsteen, die hij in de mesthoop vindt, en staat zo voor de mensen die de kostbare boodschap van Esopus wel lezen, maar niet begrijpen. Na de anekdotes van Poggio wordt de bundel afgesloten, alweer met een fabel over een haan, die blijkbaar wel van de wijze lessen van Esopus iets heeft opgestoken: hij weet de vos, de bedrieger bij uitstek, te bedriegen. Steinhöwel heeft de verzameling niet alleen vertaald, maar ook bewerkt. Sommige twijfelachtige passages uit de bronnen, in die zin dat het niet zeker is of zij wel toe te schrijven zijn aan de auteurs, zijn niet door hem overgenomen. Het werk bevatte dus voor elk wat wils: stof voor rode oortjes, maar ook voor predikers die op zoek waren naar exempels. Misschien was de keuze iets te veel van het goede, want in latere bewerkingen werden verschillende onderdelen vanwege hun aanstootgevende karakter weggelaten. Luther begon aan een eigen bewerking van Steinhöwels fabels. Anderen die zich ergerden, scheurden gewoon de betreffende pagina's uit de incunabel. De fabelverzameling met 205 houtsneden werd na het verschijnen in 1476-1477 verspreid door heel Europa in vele Latijnse en volkstalige nadrukken. De tweetalige druk werd niet nogmaals op de persen gelegd. Wel kwamen er afzonderlijk Latijnse en Duitse herdrukken uit in Augsburg en Basel. In Straatsburg werden minstens veertien vertalingen in het Duits uitgegeven. Volkstalige herdrukken volgden in Frankrijk, Spanje, de Nederlanden, Engeland, Denemarken en in Bohemen in het Tsjechisch.Ga naar voetnoot72 Er werd zelfs een Japanse vertaling gedrukt in 1593 door Portugese missionarissen.Ga naar voetnoot73 Vooral de Franse vertaling van Julien Macho, die te Lyon gedrukt werd vanaf 1480, werd belangrijk. Dat was ook de tekst die werd gebruikt door de drukkers Caxton voor een Engelse versie van 1484 en Leeu voor zijn in Gouda uitgegeven druk van 1485. |
|