Dye hystorien ende fabulen van Esopus
(2013)–Gheraert Leeu– Auteursrechtelijk beschermdFabelverzamelingenWie zich in de secundaire literatuur over fabelverzamelingen verdiept, komt er al snel achter dat het onbegonnen werk is om alle fabelverzamelingen die in de loop der eeuwen zijn ontstaan, overzichtelijk weer te geven. De fabelcatalogus van Gerd Dicke en Klaus Grubmüller uit 1987 geeft een volledig overzicht van de fabels vanaf de Latijnse bronnen tot en met de vroegmoderne tijd.Ga naar voetnoot39 Het betreft de Duitse fabeltraditie, maar deze is goed bruikbaar, omdat de Middelnederlandse traditie tot in de late middeleeuwen min of meer gelijk opgaat. Ik beperk me tot de verzamelingen die uiteindelijk geheel of gedeeltelijk in de Esopus terecht zijn gekomen. Aan het eind van de vierde eeuw voor Christus stelde de Athener Demetrius van Phalerum (circa 360-280 v. Chr.) de oudste verzameling Esopische fabels samen: de Aesopica. Demetrius was een leerling van Aristoteles. Hij ontwikkelde zich tot een succesvolle schrijver, redenaar en staatsman. Zijn verzameling was vooral bedoeld als een naslagwerk met voorbeelden die in diverse typen van redevoeringen gebruikt konden worden. Het werk is verloren gegaan, maar was aan het begin van de eerste eeuw na Christus nog bekend. De Aesopica is door Phaedrus (eerste helft eerste eeuw na Chr.) in het Latijn vertaald. Phaedrus (eerste helft eerste eeuw na Chr.) heeft Griekse fabels en anekdotes, waaronder mogelijk ook fabels uit de verzameling van Demetrius, omgezet in Latijnse jambische verzen: de Fabulae Aesopiae. Phaedrus was een slaaf in dienst van keizer Augustus (63 v. Chr. - 14 na Chr.) en werd door hem vrijgelaten. Van zijn Fabulae Aesopiae zijn in totaal vijf boeken met 94 fabels bewaard gebleven. Babrius (tweede eeuw na Chr.) zette Griekse fabels om in choliamben en vulde deze verzameling aan met Griekse novellen en anekdotes. Uit de eerste of tweede eeuw na Christus is een verzameling fabels overgeleverd die bekend is onder de naam Collectio Augustana.Ga naar voetnoot40 De auteur is onbekend, maar de hierin opgenomen fabels komen in de latere fabelverzamelingen voor. Omstreeks 400 bewerkte Avianus 42 fabels van Phaedrus en Babrius. Avianus was een Romeinse dichter. Hij schreef de 42 fabels in disticha. Hiervan waren 33 fabels uit de verzameling van Babrius genomen. Hij droeg zijn werk op aan een zekere Theodosius, die men geïdentificeerd heeft als de bekende schrijver Ambrosius Theodosius Macrobius (4e/5e eeuw). Het het boek heeft spoedig een plaats als schoolboek veroverd. In de middeleeuwen vond het grote verbreiding en werd het vaak geïmiteerd, bv. in de Novus Avianus van Alexander Neckam (12e eeuw). De talrijke handschriften zijn vaak voorzien van uitvoerige scholia. Bij Avianus vinden we ook een aantal fabels terug uit de Collectio Augustana.Ga naar voetnoot41 In het eerste millennium, maar voor het einde van de negende eeuw – de precieze datering is onzeker – parafraseert Romulus in vier boeken 98 fabels van Phaedrus in Latijns proza. Deze verzameling is niet bewaard gebleven. Wel is een kopie bekend: de Romulus vulgaris, ook wel Burneianus genoemd (tiende eeuw). Het handschrift, dat in het British Museum berust, wordt vaak met ‘de Romulus’ aangeduid, omdat in de proloog zijn naam voorkomt. Romulus deelt in die proloog aan de lezer mee dat hij de tekst vertaald heeft uit het Grieks in het Latijn. Hij heeft dit gedaan voor zijn zoon Tiberinus, zo blijkt uit de eerste voorrede: Romulus Tiberino filio. Volgens Mann moet dit niet serieus genomen worden. Wel vaker spreekt een leraar in handschriften zijn leerling met ‘zoon’ aan.Ga naar voetnoot42 De Romulus vulgaris is overgeleverd in driehandschriften: de recensio Wissemburgensis, de recensio gallicana en de recensio vetus. De recensio Wissemburgensis is geschreven in incorrect Latijn. Het is waarschijnlijk een kopie die afgeschreven is door een student of die gedicteerd is. De recensio vetus lijkt een door een consciëntieuze leraar verbeterde afschrift van de recensio gallicana. De recensio gallicana, waar dat gallicana immers naar zou verwijzen, hoeft volgens Mann niet per se in Frankrijk afgeschreven te zijn. De naam van de recensio vetus berust volgens haar op een foutieve veronderstelling dat de kopiist van de recensio vetus regelmatig een Latijnse bron, ouder dan de Romulus vulgaris zou hebben geraadpleegd. De datering van de Romulus vulgaris is volgens Mann uiterst onzeker. Het moet in elk geval geweest zijn voor het einde van de negende eeuw, want toen werd de recensio Wissemburgensis vervaardigd.Ga naar voetnoot43 Grubmüller gaat uitgebreid in op de datering van de Romulus vulgaris.De bronnen waaruit Romulus geput zou hebben, zijn ook nog steeds onderwerp van discussie. Het zou te ver voeren om deze discussie hier samen te vatten.Ga naar voetnoot44 De Romulus vulgaris is ingedeeld in vier groepen van respectievelijk 19, 21, 20 en 22 fabels. De indeling van deze in totaal 82 fabels lijkt willekeurig. De groepen zijn niet gewijd aan een of andere soort ondeugd, zoals hebzucht, heerszucht, sluwheid, gewelddadigheid of luiheid, en ook is niet een dier de centrale figuur in een groep.Ga naar voetnoot45 Er zijn van de Romulus elf handschriften overgeleverd, acht handschriften gaan terug op de recensio gallicana en drie op de recensio vetus.Ga naar voetnoot46Vincent van Beauvais (circa 1190-1264) heeft enkele fabels bewerkt uit de recensio gallicana en opgenomen in zijn Speculum historialeGa naar voetnoot47 en Speculum doctrinale.Ga naar voetnoot48 Naast de al genoemde werken is er ook nog een versie in proza uit de elfde eeuw overgeleverd: de Romulus Nilantinus, genoemd naar de latere uitgever Johann Friedrich Nilant (1680-1757). Deze bundel bevat een selectie van 50 fabels uit de Romulus-traditie en ligt ten grondslag aan de volkstalige fabeloverlevering. Deze kent twee stromingen: de fabels van Marie de France en de fabeltraditie die verloopt via de Anonymus Neveleti. Rond 1170 vertaalde en berijmde Marie de France, een Anglo-Normandische dichteres, 102 fabels uit een Engels handschrift van het begin twaalfde eeuw in het Frans: d'Ysopet.Ga naar voetnoot49 Hiervan zijn 40 fabels genomen uit de Romulus Nilantinus.Ga naar voetnoot50 De rest is ontleend aan mondeling overgeleverde fabels, inheemse dierverhalen, sprookjes, oosterse parabels, anekdotes en kluchten. Er zijn in haar fabelverzamelinginvloeden terug te vinden van de achtste-eeuwse Arabische fabelcollectie, de Kalilah wa-Dimna, een serie dierenverhalen die via het Perzisch teruggaan op de Sanskriet-tekst Pantsjatantra. Van deze Arabische fabels zou Marie de France kennis hebben genomen, toen zij op reis was in Engeland.Ga naar voetnoot51 In de elfde en twaalfde eeuw was er intensief contact tussen de Arabische en West-Europese cultuur. Eén van de tussenpersonen is hierbij voor de fabeloverlevering belangrijk: de Sefardische Jood Moses Sephardi (voor 1075 - na 1130). Hij was een arts, sterrenkundige, polemist en schrijver en beheerste vele talen waaronder Arabisch, Latijn, Spaans en waarschijnlijk ook Hebreeuws, Frans, Grieks, Provençaals, Engels en Catalaans. Hij was de lijfarts van Alfonsus, de koning van Aragon. In 1106 bekeerde hij zich tot het christendom. Omdat hij op de feestdag van Petrus en Paulus (29 juni) gedoopt werd en koning Alfonsus daarbij als peetvader optrad, noemde hij zich Petrus Alfonsi. Hij verbleef een tijd in Engeland en was daar de geneesheer van Hendrik I die regeerde van 1100-1135. Van Joodse zijde kreeg hij, toen hij zich tot het Christendom bekeerde, bittere verwijten te verwerken en hij verweerde zich in zijn Dialogi contra Iudaeos (ca. 1110) waarin hij met rationele argumenten wilde aantonen dat de leer in de Talmud, waarop het Jodendom is gebaseerd, onhoudbaar was. Als sterrenkundige en arts publiceerde hij een aantal werken waaronder De dracone, waarin hij de bewegingen van de sterren berekende, De Astronomia, waarin hij tabellen opnam van de astronomische Arabische, Perzische en Latijnse kalenders en Carta a los peripatéticos franceses (ca. 1116) met verhandelingen over astronomie en medicijnen. Interessant voor ons is zijn invloedrijke werk Disciplina clericalis (ca. 1110-1120), een verzameling van 34 verhalen uit het oosten en de Grieks-Romeinse wereld. Sommige van deze verhalen zijn afkomstig uit de Kalilah wa-Dimna. Ook putte hij vertellingen uit de Duizend-en-één-nacht. Lang dacht men dat de verhalen van Duizend-en-één-nacht van oorsprong Perzisch waren, maar de verhalen bleken afkomstig te zijn uit verschillende Arabische landen en van het Indiase subcontinent. Sommige van deze soms erotisch getinte verhalen zijn van voor de christelijke jaartelling. Andere stammen uit de vroege Middeleeuwen. Dankzij zijn inspanningen en uitgebreide talenkennis zijn veel Oosterse verhalen in het Westen bekend geworden. In de proloog van de Disciplina clericalis getuigt hij christen te zijn en zegt hij dat deze verzameling niet zo zeer tot stand is gekomen om de Arabische wijsheid en vertelkunst aan de christelijke wereld bekend te maken, maar om de christelijke leer exempels te bieden. De verhalen uit de Disciplina clericalis genoten grote bekendheid en werden onder andere gebruikt in preken en traktaten. De populariteit is af te lezen uit het grote aantal van meer dan 60 handschriften – de oudste dateren uit de twaalfde eeuw, de jongste uit de zestiende eeuw – die zijn overgeleverd.Ga naar voetnoot52 De invloed van Petrus Alfonsi is onder vele andere terug te vinden in de Exempla van Jacques de Vitry (circa 1160/1170-1240), de Speculum historiale en Speculum morale van Vincent van Beauvais (circa 1190-1264),de Gesta Romanorum (eind dertiende begin veertiende eeuw), Cento Novelle Antiche (tweede helft dertiende eeuw) en in de Decamerone van Giovanni Boccaccio (1313-1375).Ga naar voetnoot53 Uit zijn Disciplina clericalis nam Steinhöwel een aantal anekdotes over. De pikantste zijn niet door Leeu opgenomen in zijn editie van 1485. In zijn Latijnse editie (1486) komen deze anekdotes wel voor. Van de Latijnse Romulus uit de tiende eeuw werden in de twaalfde eeuw door een anonieme bewerker de eerste drie boeken met geringe afwijkingen in elegische disticha omgezet. Isaac Nevelet gaf deze disticha voor het eerst in 1610 in Frankfurt uit: de Mythologia Aesopica. Dit boek wordt dan ook wel de Anonymus Neveleti genoemd. De Anonymus Neveleti is de wijdst verbreide Latijnse fabelcollecties in de vroegmoderne tijd. Naast deze twee hoofdstromingen is ook een fabelverzameling bekend uit eind twaalfde, begin dertiende eeuw, geschreven door de cisterciënzerabt Alexander Neckam († 1217): de Novus Aesopus. De fabels van Marie de France werden weer terugvertaald in het Latijn en aangevuld met fabels uit de Recensio gallicana, de Romulus Nilantinus, de Anonymus Neveleti en de Novus Aesopus. Deze vertaling wordt, vanwege de plaatsen waar hij bewaard wordt (Londen, Brussel en Göttingen), de Romulus LBG genoemd.Ga naar voetnoot54 Het succes van de fabelverzamelingen is groot, getuige de vele handschriften die ons zijn overgeleverd. Twaalf gaan terug op de Romulus uit de tiende eeuw. Van de Romulus Nilantinus zijn er vier bekend. De Romulus LBG is overgeleverd in negen, de Novus Aesopus in vier en de Anonymus Neveleti in maar liefst 105 handschriften.Ga naar voetnoot55 Het Liber facetiarum van Poggio Bracciolini (1380-1459), ook wel Poggius Florentinus genoemd, moet ook hier vermeld worden. Poggio is geboren in Terranuova in Toscane. Hij volgde na zijn eerste schooltijd in Florence een opleiding tot notaris. In 1404 kwam hij in dienst als secretaris van de curie in Rome. Tijdens het concilie van Konstanz (1414-1417) vond hij in Duitse kloosterbibliotheken antieke manuscripten van werken die nog niet bekend waren, een ontdekking die de studie van de oude literatuur in hoge mate heeft beïnvloed. Hij maakte ook reizen door Frankrijk en Zwitserland op zoek naar klassieke werken. Onder de teruggevonden manuscripten bevonden zich forensische redevoeringen van Cicero en onder andere werken van Quintilianus, Valerius Flaccus, Lucretius, Silius Italicus, Petronius en de eerste werken van Tacitus.Ga naar voetnoot56 Hij verbleef ook enige tijd in Engeland in dienst van de bisschop van Winchester, die hij had ontmoet op het concilie van Konstanz. Poggio bleef bij hem in dienst tot 1423. Na zijn terugkeer uit Engeland was hij pauselijke secretaris (1431-1447). Daardoor was hij betrokken bij de concilies van Bazel (1431-1433) en Ferrara/Florence (1438-1439). In 1436 trouwde hij, 56 jaar oud, met de achttienjarige Vaggia de’ Buondelmonti. Naar aanleiding hiervan schreef hij ter verdediging het traktaat Moet een grijsaard trouwen? Poggio kreeg zes zonen. Hij eindigde zijn loopbaan als kanselier en geschiedschrijver in Florence. Deze functie bekleedde hij van 1453 tot 1458. Een jaar later overleed hij. Poggio was een werklustige, geleerde humanist. Hij was werkzaam als theoloog, grafoloog, linguïst, filosoof, archeoloog, verzamelaar, kopiist, secretaris en etnograaf. Hij liet veel werken na waaronder de Liber facetiarum (1438-1459), een verzameling van 273 fabliaux. Het Liber facetiarum kende een groot succes. De eerste druk verscheen in 1470 in Rome. Al voor 1500 waren er 26 Latijnse drukken verschenen en drie Italiaanse vertalingen.Ga naar voetnoot57 De anekdotes uit de Liber facetiarum werden ettelijke malen vertaald en bewerkt en werden onder andere door Guillaume Tardif (1436-1499?), Jean de La Fontaine (1621-1695) en Paul Rodenko (1920-1976) geheel of gedeeltelijk overgenomen. Gerrit Komrij heeft het Liber facetiarum in 1968 uitgebracht onder de titel Groot grollenboek, boerten en verhalen uit de vijftiende eeuw. Een tweede, verbeterde druk verscheen in 1979: Poggio de Florentijn, priesters, vrouwen dokters & andere monsters. Komrij's vertaling ging uit van de Latijnse tekst in de tweetalige editie van Isodore Liseux, Les Facéties de Pogge, traduites en Français, avec le Texte Latin (1878). In de editie van Liseux wordt overigens elke obscene handeling en uitdrukking in het Frans onvertaald gelaten. Dit is niet het geval in de editie van Komrij: dat kon je wel aan hem overlaten.Ga naar voetnoot58 Een aantal van de facetiae van Poggio zijn terechtgekomen in de latere fabelverzamelingen. Ook Leeu nam enkele over in zijn druk van 1485. |
|