Den hemel op aarden
(1703)–Frederik van Leenhof– Auteursrechtvrij
[pagina 126]
| |
Dat men zig redelijk in de swaarste ongevallen verheugt, en het niet volstrekt onmogelijk moet geschat werden.Ga naar margenoot+ ALhoewel hier niemand ooit zijne hartstogten volkomen zal meester zijn: maar de mensch altijd overblijfzelen van zonde en droefheid hebben zal; zoo is 't nogtans daarom niet te min noodig, dat men de volmaaktheid van de blijdschap aanpredike, alzoo wel, als men gelast word, de volmaaktheid van Gods Wet en Beeld te prediken, schoon ze niemand volkomen houden kan. Ga naar margenoot+ Men moet namentlijk jagen na de volkmaaktheid, en geduirig dat zalig leven met een vol genoegen zonder zonde, en alzoo zonder droefheid en smerte, en tranen in 't oog hebben, ziende op onzen oversten Leidsman Phil. 3. en Hebr. 12. en men weet ook niet, hoe verre men in 't vermeesteren van droefheid komen kan; zoo kan men zien aan 't volmaakte, wat 'er nog gebreekt, hoe verre men al gevordert is, en nooit de moet laten neder zakken: maar alle tijd voortgaan, door de kragt Gods in onze swakheid volbragt, 2 Cor. 12:9. en verlangen met de Hemelsche Woonstede, die hier nederdaalt, meer en meer overkleet te worden 2 Cor. 5:2/3. Ga naar margenoot+ Ook leert de ondervindinge; dat, hoewel yeder mensch iets heeft in zijne nature, daar in hy sterker is, als and're, en ook yeder zijn swakheid heeft, die hy; om van de begeerlijkheid van | |
[pagina 127]
| |
and're niet overwonnen te worden, tragt te verbergen, nogtans men in alles het volmaakste wel mag en moet aanprijzen; om dat 'er altijd gevonden werden de welke die in deze, de and're in een and're kragt van zijn lichchaam en geest, de waare blijdschap, en zoo 't gemeen in alles konnen uitdrukken met vry een grooten trap, daar aan weinig ontbreekt. 't Geen een ander onmogelijk schijnt, zal yemand tamelijk stantvastig dragen, en hy zal in andere gelegentheden, van die swakkere wederom overmeestert worden, en alzoo kan men vast stellen, dat 'er geen voorvallen van rouw en droefheid en smerte zijn, die niet van deze of gene zijn te boven gekomen, de welke blijde, en stantvastig zijn geweest in de grootste ongemakken. Dewijle wy dan vermanen in 't gemeen, en voor alle slag van menschen schrijven: die God, d' eene hier, d' and're daar in een groote sterkte van geest, lijdzaamheid en moed verleenen wilt; zoo is 't noodig zoodanig zijne redenen te schikken, dat men alle menschen afrade van droefheid, en ze ten uitersten de bestendige blijdschap smakelijk make, zelve in de aller swaarste bezoekingen, en ontmoetingen, die de menschen hier konnen voorkomen; op dat elk een zijne swakheid kenne, en op God vertrouwe, nooit latende de moed nederdalen in wat voor ongelegentheid hy wezen mag; om de voorgestelde hope vast te houden, de blijdschap in Gods eeuwige trouwe, naar 't voorbeelt van onzen hemelschen Vader, te bewaren: om de beste voorbeelden en 't gene daar in we swakste zijn, na te yveren, en te zien, hoe verre men geraken kan. De weg dan dus hebbende gebaant, zal elk | |
[pagina 128]
| |
verstandige 't zeer wel en noodzakelijk oordeelen, dat men toone, dat het niet onmogelijk moet geschat worden, dat de menschen deze die, d' and're and'ren, en zoo de menschelijke natuire, onbepaalt aangemerkt, alle swaarste ongemakken konnen ondergaan, en derhalven, dat men haar in dezen allen blijdschap en stantvastig genoegen inscherpen moet. Ga naar margenoot+ Maar wel verstaande, dat we de menschen vieren en haare swakheden, dat men ze niet bedroeve, schoon ze in velen te kort schieten; veel min, dat men ze met verwijt en strafheid terge en verbittere. Men moet gedult hebben met elkand'ren, en alle streven naar de volmaaktheid. Zelve, die 't een ander smakelijk maakt, zal zig zoo wel, als and're, prediken moeten; en daar is niemand, hoe kragtig ook, die alles even stantvastig en blijmoedig zal ondergaan: yemand, die een goede natuire en temperament heeft, zal die swaarigheden, die daar minst tegen strijden, kloekmoediger zonder redenkavelinge verdragen, als een, die de natuire niet te bate heeft, en door reden zig 'er tegen aan kant; en de reden vermag in 't gemeen wel veel, en werkt omtrent alle voorvallen, en de eeuwige waarheid zal met'er tijd, de nu en dan voorkomende hartstogten, konnen bedwingen, dat ze geen byzonder quaad doen; maar 't eischt verstand en oeffeninge, en wat de sterkte van Gods Geest en genade in zommige menschen vermag, leert de ervarentheid en de Goddelijke Schrift. Ga naar margenoot+ 't Is dan vermakelijk en dienstig te toonen, hoe men zig tegen alles wapenen moet, hoe swaar en lastig ook, en dat men zig van de Goddelijke bystand, op wat voor een wijze ook geschonken, (alzoo Gods werken ondoorgronde- | |
[pagina 129]
| |
lijk zijn) vrijelijk mag verzeekeren: daarom dan gaan we maar tot de redenen zelve, eerst in 't gemeen, en dan in 't byzonder, toegepast op de voornaamste en swaarste voorvallen, die ons hier konnen ontmoeten. Om nu van 't gemeen te beginnen: zoo leert Ga naar margenoot+ de reden dat God niets quaats en doet, en dat wy in alle zijne werken met dankbaarheid en blijdschap rusten moeten; als te vooren hier en daar genoeg aangewezen is. Daar een boven lees de ongewijde geschiedenissen, Ga naar margenoot+ en zie wat 'er onder de Menschen gebeurt: gy zult 'er vinden, die deze gene, en and're die swaarste voorvallen kloekmoedig en vergenoegt zijn te boven gekomen. Daar is naulijx een Godsdienst nu, of te voren geweest, die niet gehad heeft zijne martelaren, welkers phantazy en verbeeldinge zoo kragtig is geschikt geweest, dat ze de verdrietelijkste rampen en smerten hebben uitgestaan, en daar zijn genaamde heiligen in Japen, en China, en bij 't Pausdom, die zig martelen, en vele smerten aan doen; ja de dood gewillig ondergaan. De opvoedinge, en hartstogten van Heiligen te willen zijn, de inbeeldinge van een zonderlingen loon na sulke smerten en gevaren uit te staan, schoon vals, doet wonderlijke en ongeloofelijke dingen verrigten. 't Is maar de resolutie hoe ook verkregen, en dan ziet men de dood en elenden niet te vreezen. Wat zijn 'er onder Grieken en Romeinen voorbeelden van die zeer stantvastig of hartnekkig zonder beteutertheid, gevaar, dood en het allerbitterste hebben uitgestaan, als in Socrates, Horatius Cocles, de Maagt Claelia, Manlius Torquatus, Epaminondas de Thebaner, en by | |
[pagina 130]
| |
de Indianen, en Brachmannen met namen in vele stoute daaden blijken kan. Theodorus van Syracusen belachte alle pijnen en tormenten. Een van de Macedonische Adel-kinderen, die Alexander mede ter eeren, zijne offerhande met zijn dienst verzelde, verdroeg zeer lijdzamelijk, dat door een kool uit het wierookvat op zijn arm gevallen, 't vlees zoo verre brande, dat het al stonk; zonder zijn werk eenigzints te staken, en zijn wezen te veranderen. Valerius Maximus verhaalt wondere stantvastigheid en blijmoedigheid in 't gelaat van een uitheemsch slaaf, die zig gewroken hadde in 't ombrengen van de moordenaar van zijn Meester, en daarom een wreede dood moest ondergaan. Seneca en vele and're vreesden geen dood: Thomas Morus in Engeland, en de Witten, die groote Mannen van ons vrye Vaderland, hebben in een goede gewisse stervende, de dood en pijnen veragt. De Heidenen gewenden zig tot het belachchen van 't geval of de fortuine, haar niet vreezende; hoe ze ook dreigde, en zy hebben haar vele tot het verduiren van alle stafheid dezes levens, geschikt; Juvenalis zegt van Democritus, . . . . . Cum fortunae ipse minaci Mandaret laqueum, mediumque ostenderet unguem. Als hy het dreigende Geval niet vleide of prees: Maar eer de strop wenschte, en de middel vinger wees. en wederom, als hy in 't zelve elfde Hekeldigt belsuit wat men begeeren zal, schrijft hy: Fortem posce animum, >&= mortis terrore carentem. Eischt van de Goôn een sterk gemoet, Wien vrees van dood geen hinder doet. enz. zeggende dat alle de rampen, en moejelijke | |
[pagina 131]
| |
werken van Hercules, de swaanendons van Sardanapalus verre overtreffen: En zoo zijn 'er dan geen elenden, arrebeiden en pijnen, schoon als de wreetste en onmenschelijkste voorkomende, die niet (zelve met gezang, ook in 't midden van de vlammen, ondergaan) van Martelaren onder ons, alleen door kragt van inbeeldinge, schoon zommige van haar niet juist met de aller grootste reden het Martelaarschap hebben ondergaan, verdragen zijn. En wat aangaat de gewijde Historien van de Ga naar margenoot+ Heilige Schrift, men zal naaulijx een voorval vinden 't geen niet dankbaarlijk is uitgestaan, en men ziet 'er vermaningen, die ons tot die kloekmoedigheid opwekken. Enoch en Noach hebben lijdzamelijk de booze verdragen; Abraham verliet met blijdschap en betrouwen op Gods voorzienigheid zijn land en Maagschap: Hy was gereet door 't geloove, om zijnen eenigen Zoon te slagten; Jacob betroude op Gods beloften in de ontmoetinge van zijn broeder; dog dood viand, Esau. Joseph was in de gevangenis met een goede gewisse, als een geduirige maaltijd. Mozes verkoos boven de wellust en schatten van AEgypten, de verdrukkingen met Gods Volk, en hy is kloekmoedig alle murmureringen, en quade aanslagen tegen hem van Israël in de Woestijne ontworstelt, Hebr. 11. en Paulus toont ook aldaar in zijn lijste van Sterk-geloovige, vele, die blijdelijk, Swaart, Vuir, en alles hebben konnen uitstaan. Daniel was gerust by de Leeuwen, en ook werd 't in zijn Boek verhaalt, dat de drie Jongelingen in den vuirigen Oven gezongen hebben Dan. 6. en 3. kap. 't Gaa, zoo 't mag, daar God en de Arke is, daar is heil, gejuig, en blijdschap. Paulus heeft omtrent alle moejelijkheden | |
[pagina 132]
| |
redelijk standvastig en vreugdig ondergaan, zie 2 Cor. 11. hy zong met Silas in de kerker Act. 16. en Petrus en Johannes hebben God verheerlijkt; om dat ze waren weerdig geagt te lijden Act. 4. gelijk het Jacobus in zijn Brief kap. 1. een groote vreugde schat. Veele der Hebreen hebben de beroovinge haarer goederen met vreugde aanschout. kap. 10. Job dankte God, die hem gegeven en genomen had. kap. 1. Johannes, op Patmos gebannen, kan zig vermaken in de nadere Goddelijke gemeenschap en de gezigten van zijn Koninkrijke. En zoo men ergens de Heilige navolgen moet, 't is waarelijk in deze sterkte, en volmaaktheid, die God haar heeft mede gedeelt; om door de Schriften lijdzaamheid en hope te scheppen Rom. 15. en in de Verdrukkingen te roemen kap. 5. 't geen noodzakelijk blijdschap stelt, en insluit Gods liefde in onze herten uitgestort: waar van ons geene verdrukkingen konnen afscheiden Rom. 8. alwaar Paulus vs. 35—39. zeer veele voorvallen optelt, als verdrukkinge, alsmen droevig gedrukt en geperst werd, benautheid, daar geen openinge en uitkomste schijnt: vervolginge en vlugt om de waarheid; honger en naaktheid, als 'er voedsel en deksel ontbreekt; menigerlei gevaar, en zwaart van oorlog en dwingelanden; als een harde en wreede dood en de zoetheid van 't leven: voorts gezanten of engelen des verderfs; Joodse overheden, en Magten, die elders door vermogen en kragt konnen oeffenen; al dat tegenwoordig den ondergank dreigt, of in 't toekomende te vreezen schijnt: voorts hoogte en laagte van staat; door welke beide de menschen ten proeve gestelt worden; en zoo is 'er geen schepsel, in Gods hand gestelt, dat in iets ver- | |
[pagina 133]
| |
mag ten quade omtrent de goede, die vrienden van God zijn. Dit dan dus aandagtig overwogen zijnde, Ga naar margenoot+ wie ziet niet hoe nuttig het is de menschen de blijdschap in de allerbitterste rampen zelve aan te prijzen: die 'er lust toe krijgt, bid en werkt, en verkrijgt het eindelijk, en geraakt verder, als hy meent; en die daar en tegen zulx te prediken, qualijk op neemt, ja lastert en de woorden misduit en verdraayt, hy staat God en sijn Woord tegen, en is te traag; om zig te helpen: maar laat hem zelven liever door lafhertigheid, en murmureringen tegen Gods voorzienigheid verloren gaan, en wil liever als God en reden te gehoorzamen, onwetende blijven, en onder 't geval, en in vreeze en naarheid zijne dagen rampzalig doorbrengen. Maar we gaan tot de voornaamste voorvallen; om van de zelve uitdrukkelijker te handelen, en de mogelijkheid der blijdschap daar in bekent te maken. Stel daar onder 't missen van Vaderland en goederen, gevangenis, verlies van liefste vrienden, en smerten. Daar en kan niets waardiger ons onder de tijdelijke Ga naar margenoot+ zaken, buiten ons zelven, 't voorbeeld van alle liefde alhier op aarden, voorkomen, als ons lieve Vaderland, daar we geteelt, geboren en opgevoet zijn, en aller aangenaams ontfangen hebben van Ouderen en Vrienden: maar stel eens, dat het zelve van schelmen word verraden, van dwingelanden onderdrukt, van vianden overwonnen, geplondert en gebrant, of onder slavernye van ziel en lichchaam gestelt: Dit alles niet tegenstaande, 't gaat den Regtveerdigen wel Esa. 3:10. en die is ergens, en Patria est, ubicunque bene est; 't Is over al Vaderland, daar 't wel gaat. 't Geen Gods Voorzienigheid' mede- | |
[pagina 134]
| |
brengt; moet ons aangenaam zijn, daar in moet men hem verheerlijken, als volkomen heilig en regtveerdig,en wijs, en onze ruste moet in God zijn met een verstandige Blijdschap; en alzoo God in alles wat hy doet, eeuwig zalig en vergenoegt is, zoo past het zijne kinderen zulx na te volgen: de Vader kan 't goede Kinderen nooit qualijk maken; te meer als ze van zijne liefde en trouwe verzekert zijn, en die volmaaktheid zig zoeken deelagtig te maken Matth. 5:48. zijne wille is de onze: en droevig te zijn, is tegen dien wille te murmureren; God is ook boven ons Vaderland, die ons over al zijne liefde schenkt, en ons deel eeuwiglijk is Psal. 73. ons bereidende een beter en hemelsch Vaderland Hebr. 11:16. En stel dat ge uit u Vaderland, als een balling gaan moest en omswerven; als gy niet lijd als een quaaddoener 1 Pet. 4:15. God zal u met Abraham een ander Vaderland aanwijzen; en al moet ge wat swerven en worstelen met honger en gevaar en naaktheid, zy konnen u van de hemelsche liefde niet scheiden, als we Rom. 8. gezien hebben; en wy dragen in allen dezen om een geruste gewisse, die een geduirige maaltijd is. Ook leert de ondervindinge, dat God, die de Raven spijst, en alles, byzonder bystaat, die hem eerbiedig agten, Psal. 145. en 34:11. Job 39. Matth. 6: vss. 25/26. enz. hoe menige zijn 'er uit Vlaanderen en elders na ons land gevlugt, die met niet begonnen hebben, en rijk en aanzienelijk zijn geworden; de mededogentheid, en 't respect van Gods zake in and're, en neerstigheid en vertrouwen op God in die gene, de welke vlugten, brengt ongevoelig winste, en blijdschap aan. De aarde is des Heeren met haar volheid; alle landen zijn vol van Gods heerlijkheid Ps. 8. en 24. | |
[pagina 135]
| |
en buiten Vaderland vertoont God zomtijds te kragtiger zijne liefde; als hy de mensche nader tot zig trekt, en doet zien, dat de heele waerelt te winnen niets is, als men schade aan zijn ziele lijd Matth. 16:26. of de gerustheid van zijn gemoet derft: gelijk veeltijds rijke, ja magtige Koningen in 't midden van alle pragt, weelde, en wellust maar een Helle op Aarden omdragen, en in vreeze haar leven einidgen. Ook ziet men, dat een arm mensch, met broot en water, of een geringe portie vergenoegt leeft, en vet en glad is, tot nijdigheid van rijke, die dwaas zijn, en arm in haar rijkdom en zorge daar over: Cantabit vaccuus coram latrone viator. Een ledig Reiziger zingt helder uit de keel, Voor Roovers; maar een Rijk' heeft vreeze en angst ten deel. dit is 't voorregt dan van vernoegde armen in steden en velden, die God veeltijds nader zijn, dan die 't herte zetten op vergankelijke zaken. En zulke en diergelijke redenen konnen ten troost dienen in nu gemelde voorvallen. 't Is wel waar, dat zulke elenden en and're, na de mensch, die meest op 't uitwendige ziet, te spreken, niet wenschelijk zijn; maar onze wensch moet Gods wille zijn: in alles is ons goed; en men weet in dit leven niet wat voor zig goed te agten is. Eccles. 6:12. Egter moet men voor 't Vaderland en Kerke tot welstand bidden, en alle middelen tot haare behoudenisse by de hand nemen; en verdreven zijnde, of der zelver rampen aanschouwende, naar herstellinge wenschen; en de zelve met waare dankzegginge aannemen, en tot zijn gebruik maken; gelijk een goed en eerlijk Borger, die buiten zijn schult in armoede geraakt; 't zy dat | |
[pagina 136]
| |
zijn huis verbrand, of geplondert is, of hem alles is tegen geloopen, regt heeft, om met blijdschap en genoegen van de hooge Magten zoo verre te worden ondersteunt, dat hy weder iets kan by der hand nemen; om zig door gunst der menschen, en trouwe wakkerheid en verstand weder te herstellen, en 't gemeen en armen dienst te doen. Maar al genoeg van Vaderland en Goederen, wy gaan tot iet anders over; namentlijk de Gevangenis. Ga naar margenoot+ Neem nu eens; yemand werd in een donk're en stinkende Kerker gesmeten; en daar by heeft hy mager onderhout, nog te veel: om te sterven, en niet genoeg om naaulijx te leven: wat raad? Wie kan dan blijde zijn? 'k Zegge, die de kragt van Gods kennisse en liefde heeft; en de dood heeft leeren veragten, en die steroogt op de noodzakelijkheid van dien staat, die hem overkomt, moet 'er in vergenoegt zijn: want die als een waarheid Gods raad beschout; moet Gods wille lief hebben, en de waarheid maakt hem vry in 't midden van de sterktste banden en benautheden. Maar voeg hier by, schoon hy al onschuldig lijd, en nogtans kan hy zig niet verantwoorden, en daar zijn uitwendige waarschijnelijkheden, dat hy niet onschuldig is, en hy werd kragtig belogen, en met valsche getuigenissen belast, zonder dat hy verdediginge doen kan. Ik zeg al wederom hy moet zig in zijn vrede Gods, en der conscientie vermaken, die alle verstand te boven gaat Phil. 4:7. en met Gods gezelschap, en eeuwige onveranderlijke liefde vergenoegen; afwagtende met gedult, wat de Goddelijke raad over hem besloten heeft, die hem genoeg is in leven en dood. 't Is waar een leven, schandig gerekent, daar men onschuldig is, schijnt ondragelijk: maar 't | |
[pagina 137]
| |
is immers maar onze dwaaze inbeeldinge en gewoonte, die meer ziet op 't geen de menschen schandig agten, als God: men moet de menschen met dit leven verlaten, en dan gaan henen lof en schande; als ik dan mijn eere niet kan verdedigen, wat ook de menschen gelooven, 't raakt een vrome niet, als hy by God wel staat. Die wat doet; om van de Menschen gezien te worden, heeft hier zijn loon al weg. Matth. 6:2. daar is dog geen blijdschap, als in de deugt, die buiten zig, en 't genoegen, dat 'er noodwendig in steekt, geen grooter goed en vergeldinge begeeren kan. Nu zal 't te ligter vallen; om te toonen de noodzakelijkheid Ga naar margenoot+ der blijdschap; als men zijne naaste Vrienden verliest; want men verlaat dan, die men weet, dat men moet verlaten; en men vind over al vrienden, en men queekt zomtijds goede vrienden aan, die getrouwer en vaster en aangenamer zijn, als bloedverwanten, en als men die ook al verliest, God verliest men nooit, en die is eeuwig onder ons, en die verleent al weder gelegentheid om trouwe medehulpers te verkrijgen. Maar stel eens, een Man verliest een dierbare Vrouwe, of een Vrou een goed Man en beschermheer, en werd met vele kinderen nagelaten; maar gelijk men Vader en Moeder moet verlaten, en zijn Vrou of Man aanhangen, zoo moet men ook; als yeder bekent staat, die te zijner tijd verlaten; men kan niemand eeuwig trouwen, en wast de liefde in 't Houwelijk aan, 't moet meer een verstandelijke, dan vleeselijke zijn, die zig in God gerust heeft gestelt, en zijn ega bezit, als niet bezittende, 1 Cor. 7:29. en hoewel een goed houwelijk, een zoorte is van een Hemel op Aarden, gelijk een quaad houwelijk een Helle kan ge- | |
[pagina 138]
| |
naamt werden; zoo is 't nogtans alles geen vergenoeginge, als 't geen men bezit in Gods wille; welken onderworpen te zijn met blijdschap den Hemel waarlijk is. Daarom verlies u Vrouw of Man; wat nut zullen de tranen u of haar doen? men kan met de doode niet huishouden, gy moet nooit de malheid van liefde hooger als God waarderen; gy moet dog bedaren en u droefheid verlaten: de Dieren verlaten haare treurigheid, 't past u veel meer een redelijk mensch, die de blijdschap en geruste vreugde in God verre verheffen moet boven alles, dat hem hier aangenaam wezen kan. Men ziet het ook gebeuren, dat die, de welke in 't afsterven van haar bed-genoot meest huilen en misbaar maken, meest uitwendig, en minst van binnen zijn aangedaan; en dat ze meer vleeselijke drift gehad hebben, als waare en verstandige liefde; waarom ze ook ligt de afgestorvene konnen vergeten, als haar voorkomt een ander voorwerp, dat wederom hare drift en begeerlijkheid koestert. Wat de Kinderen belangt, God is haar Vader,en zy raken 'er al door, en meer dikwils, als ze beginnen te zien, dat ze door deugt moeten door de waerelt komen, de Vader bout wel een kint, en de moeder breekt het af door dwaaze liefde, God sterft nooit, die alles in allen beheerscht. Maar nu komt het allerswaarste, waar in de menschen onmogelijk oordeelen ten grooten deele lustig en blijde te wezen, te weten, Ga naar margenoot+ De Smerten en gevoelige Pijnen, die wy in ons zelven zien opkomen, of die ons van buiten werden aangedaan op veelerhande manieren, als Galonius en andere toonen, die van de tormenten der Martelaren geschreven hebben, 't zy kort, 't zy lang; in zonderheid als men langen | |
[pagina 139]
| |
tijd door Scherpe pijnen en als verscheiden dooden aan zijn einde geraakt, daar van teekenen wy in 't byzonder alleen dit volgende aan. Daar zijn gene Smerten, of zoorten van pijnen, die niet van deze en gene met een stantvastige blijdschap gedragen en door gestaan zijn; als in Martelaren en and're blijkt, te voren aangetrokken: ook kan men overwegen, dat alle smerten te geruster gedragen worden, hoe de geest geruster is in weldoen, en hoe yemand meer de noodzakelijkheid daar van in Gods eeuwige ordre aanschout, en (kan hy zoo veel goedheid van den Hemel smaken) hoe hy meer van zijn pijnen, of liever aandoeningen, een evenmatig denkbeelt vormen kan; want dan zijn pijnen geen pijnen: maar beschouwingen van de ordre der natuire, die altijd genoegen in sluiten. Ook kan 't gebeuren, dat yemand die genade en kragt des geloofs ontfangt, dat hy een sterker verbeelding van den Hemel en Gods liefde, en grooter vreugde gevoelt, als de aandoeningen der pijnen zijn, en aldus wijkt het swakkere voor 't gene sterker aandoet, en dat stelt het denkbeeld dan in de menschelijke ziele; als yemand al doodelijk gewont is, en de drift tegen zijn naasten, of zekere opgevatte blijdschap, of een zeer sterke gedagte doen hem aan zijn wonde niet gedenken, die daar na als hy by zig zelven nader is, hem weedom aandoet, stelt hem buiten pijn: ook is men d' eene tijd bequamer, als d' ander tijd; om de zelve pijne te dragen; en kan ze in trappen worden verdooft; men kan met 'er tijd al verre geraken, gelijk menschen aan een pijne gewennen, en 't lichchaam en ploijinge der na zetten, met de denkbeelden en wapenen daar tegen; even als yemand van adresse en gewoonte swaare lasten torst en verdraagt, die een andere, | |
[pagina 140]
| |
hoewel sterker van lichchaam, moet laten staan niet eens bewegen en kan. Ook kan men uit het tegengestelde oordeelen, de kittelinge en aandoeninge van vleeselijke liefde, is door sterke gedagten en verbeeldinge overwonnen, zoo van schande, als edelmoedigheid enz. Men verhaalt van Xenocrates, dat hy alle liefkoozingen van de doortrapste schoonheid zonder de minste beweginge heeft uit gestaan; waarom ook niet het zelve van tegengestelde tormenten en smerten geoordeelt? Voorts die de Dood gerust is t' ondergaan, de verlossinge en 't einde van alle smerten; en gelooft dat hy boven vermogen niet kan bezogt worden, of de dood volgt noodzakelijk; hy zal de smerten kloekmoediger onder de oogen konnen zien, en 'er zig niet tegen aan kanten: maar denken resoluit, wel dragen, is gemakkelijk dragen; onwillig daar en tegen en met ongenoegen dragen, is vermeerdering van smerte. Rust dan in God, en alles zal u tot zegeninge wezen, en hier mede zal ik hier van afscheiden. Ga naar margenoot+ En zoo is 'er niets overig, dat men niet met blijdschap, om na de volmaaktheid van 't Goddelijk beelt, en zijn Wet te spreken, moet ontfangen en overgaan, en hoewel de menschelijke swakheid groot is, te meer moet men de zelve versterken en aanmoedigen; om in alles in die God van volle zaligheid te rusten, die ons leven, geregtigheid, heil, volkomen schilt en eenige troost is, en een Hemel op Aarde; die smerte, en droefheid en vreeze uit sluit door zijne liefde in onze herten uitgestort: en daar is in de liefde geen vreeze, ols nu nog voor 't laatste nader zal getoont worden. |
|