Den hemel op aarden
(1703)–Frederik van Leenhof– AuteursrechtvrijVan zommige Schriftuirplaatzen, die de Droefheid schijnen te bevestigen, en de zelve tot de Blijdschap gebragt.Ga naar margenoot+ DIe zonder vooroordeel, met een bezadigt gemoet, en herte genegen tot waarheid, en liefde Gods en des naasten, de Heilige Schrift leest, zal 'er altijd troost, en stigtinge uit konnen halen, en hy zal 'er tot zijn gerustheid en heilzame maniere van leven goede gevolgen uit konnen trekken, alzoo 'er geen leugen uit de Waarheid is. 1 Joh. 2:21. Maar yemand, die door waan en vooroordeel geleid werd, en opgeblazen, eigenzinnig en wijs by zig zelven is, zal de Heilige Schrift verklaren, en doen spreken overeenkomende met zijn drift en opgenomene gevoelens, en ligt hier of daar een plaatze vinden, die na de klank der woorden, zonder op de zin, en 't oogmerk te | |
[pagina 87]
| |
letten, zijn gevoelen zal schijnen begunstigen. En zulx kan daarom van verscheide verscheidentlijk Ga naar margenoot+ geschieden; om dat de Heilige Schrifture, schoonze 't zelve oogwit heeft van de gehoorzaamheid des Geloofs in te scherpen, nogtans van verscheiden perzoonen is naar gelaten, en aan velerhande slag van menschen is geschreven, die wederom alle in studie, opvoeding en aard verschillende zijn: behalven dat ook 't byzonder oogmerk anders en anders is, en de Heilige Schrijveren van vroegere en latere tijden zijn, en in stijl, spreekwijzen en manieren van bewijzen zeer veel veranderen. En dit gaat zoo verre, dat 'er Texten zijn, die, hoewel niet in de zaake en Godsvrugt; nogtans in de klank der woorden duidelijk strijdig zijn; als by voorbeeld, dat het God beroude Genes. 6:6. en dat hy geen 's menschen kint is, dat het hem berouwen zoude Num. 24:19. dat Ga naar margenoot+ men alleen door 't geloove geregtveerdigt word, zonder de werken der Wet, Rom. 3:28. en dat een mensche uit de werken der Wet geregtveerdigt word, en niet alleen uit het Geloove Jac. 2: vs. 44. en zoo in and're meer; waar uit het komt, dat yeder zijn zaake en leere met de Heilige Schrift poogt te bevestigen, en 't spreekwoord met regt zegt, geen Ketter zonder letter. Daarom dan; dewijle de Heilige Schrift de blijdschap Ga naar margenoot+ leert,en ten allen tijden in God verheugt te zijn, aanprijst, en dit van Christus verdiensten afleid, en zulx doorgaans volstrekt, en zonder eenige bepalinge, als met de reden, Gods Ga naar margenoot+ genade, Christus volkomen offerhande, en menschelijke volmaaktheid en heil over een stemmende; zoo is 't onmogelijk, dat 'er een Tekst wezen kan, die ons waarelijk de droefheid zou willen | |
[pagina 88]
| |
smakelijk maken; en dit zal ten overvloede blijken konnen, als we ons ter nadere onderzoekinge gaan voorstellen de voornaamste Schriftuirtexten, die voor de droefheid schijnen te pleiten; want ze zullen, in haaren zamenhang aangemerkt, niet anders leeren, als de waare en standvastige blijdschap in Gods wijze en trouwe Voorzienigheid, en genade. En 't zal zeer helder blijken, dat de Heilige Mannen; om de valsche en ongestadige blijdschap tegen te gaan, liever gestelt hebben, dat de droefheid, onder de menschelijke onvolmaaktheden, en wens om beter en geruster te leven, de blijdschap des waerelts, die ontstantvastig is, en ten quaden uitloopt, verre, ja (mag men zeggen) oneindig overtreft en te boven gaat. Ga naar margenoot+ 1. Wy zullen in de eerste rang stellen de plaatzen Eccl. 7:2. en ook vs 3. die niets tegen de waare blijdschap strijden: gelijk op volgende wijze openbaar is. Zoo 'er yemand de blijdschap in zijne Spreuken en Prediker, en met zijne maniere van leven heeft aangeprezen, zoo is het dien wijzen Koning Salomon, en egter zegt hy hier, dat het beter is in 't klaaghuis; dan in 't huis des maaltijts te gaan: en vorders dat het treuren beter is, dan Ga naar margenoot+ het lachchen, 't geen ook waaragtig is, blijvende nogtans de blijdschap, die waar en verstandig is, altijd in de hoogste trap van waardigheid; om dat in 't klaaghuis de waare en bestendige blijdschap maar te meer bevestigt word, daar ze in de maaltijden ligtelijk verdooft en verloochent werd: want in 't klaaghuis werd men van 't vergankelijke af getrokken, en men leert zig beter kennen, en de wijsheid van de Goddelijke bestieringe: maar anders is 't in de maaltijden, die gemeenelijk veele dartelheid, en onvaste | |
[pagina 89]
| |
blijdschap voeden, en zoo een uitgelatene vreugde baaren, die in droefheid en naargeestigheid verandert; en als 't gekraak van doornen onder een pot is, daarom is 't klaaghuis dan nutter en beter in 't gemeen, dan de plaatse des maaltijds. Een wijs en ver-ziend Man zal daarom alzoo graag wezen ter plaatze, daar hy bezadigt kan stigten en vertroosten, en heilzame lessen geven; om van de waerelt afgetrokken, de regte blijdschap te voeden, en daar hy mede veele lessen en stigtelijke gedagten kan ontfangen; als in de gemene maaltijden tot groote vreugde, en om te lachchen aangestelt, daar men ziet, dat de meeste dwaazen zijn en daar men zelden is, zonder 't lichchaam en den geest eenige schade toe te brengen; alzoo 't aan zeer weinge vergunt is zig zoo kragtig te bezitten, datz' er onbesmet van daan gaan. Zoo is 't mede dan waaragtig, dat het treuren, het lachchen, te boven gaat: want lachchen, en byzonder veel te lachchen is meest met dwaasheid, en uitrugtige dartelheid vergezelschapt, en 't treuren over 't beschouwen van zijn onvolmaaktheid, hoewel in zig geen sterkte van geest vertoont, doet nogtans de menschen omme zien naar middelen: om tot volmaakter staat, en vaste blijdschap over te gaan, en aldus is 't beter, dat in dartel lachchen verder van zig te vervremden: maar men kan ook 't grondwoord treuren vertaalt, door verstooren en strafheid omtrent yemand gebruiken, overzetten; en dan 't lachchen nemen voor yemand toe lachchen en pluimstrijken; als ik in de Prediker toone; en zoo is 'er in de zin niets tegen de blijdschap strijdende: want die is dan, dat het veel voordeeliger is yemand te berispen en zijne fauten uit liefde voor te dragen, dan hem te strelen en te stijven in zijne on- | |
[pagina 90]
| |
volmaaktheid; want als men alles, dat yemand doet, voor wettig en goed keurt, en daar in word geliefkoost en geprezen, zoo moet hy noodzakelijk zeer verre vervallen; gelijk men in de meest ongelukkige en onzalige Koningen ziet, de welke nieand by na derft tegenspreken, maar boven maten pluimstrijkt; en deze zin is goed, duidelijk, en zy komt met den zamenhank der woorden wel over een; die dan zedig werd berispt, en na gelegentheid ernstig bestraft, leert zig beter kennen met de deugt en waarheid, en 't geeft naderhand blijdschap en een zeker stantvastig genoegen; om daar mede 't goede te genieten, en 't ligt der zonne met vreugde te aanschouwen. En aldus is 'er altijd by den lustigen Salomon niets te vinden, 'tgeen de droefheid voeden kan. Ga naar margenoot+ 2. Maar (kan men zeggen) de opperste Wijsheid des Vaders, die meerder is dan Salomon, zegt uitdrukkelijk, Matth. 5:4. zalig zijnze, die treuren; want zy zullen vertroost worden; 't welk daar mede over een komt, dat 'er staat in den 126. Psal. 5. vs, die in tranen saajen, zullen in vreugde of gejuig maajen. Ga naar margenoot+ Maar hier worden de droefheid, en treurigheid, en traanen geenzins geprezen: maar daar werd alleen gezegt, dat, naar elende, God het goede voor de zijne laat te voorschijn komen, die daarom in de boozen dag, en de droefheid, die haar overvalt niet moeten moedeloos worden: maar op God betrouwen, en haar gerust stellen in de gene, die haar verhooren en verhoogen kan. En wat de predikatie Matth. 5. betreft: Christus brengt daar zaligsprekingen voor, en vertroostingen, die den genen gedaan worden, die opregt van gemoet zijn, en deelgenooten van | |
[pagina 91]
| |
de goederen van zijn Koninkrijk der Hemelen, van welke alle eigen regtveerdige, gelijk de Joden waren ten meerendeele, uitgesloten zijn, en dat open staat voor alle, die haare zonden zien, in haare onvolmaaktheid een misnoegen toonen, en yveren naar een vasten en zeekerder staat van heil en blijdschap; en zoodanige schenkt God als nederige zijne genade; omdat het herte goed en de geest opregt is. Het treuren dan is niet goed: maar 't gaat meest, van wegen de menschelijke swakheid, vooraf, in die geene, die 't goede in Gods Koninkrijke ontfangen, dat in vrede en blijdschap bestaat Rom. 14:17. want was het goed, zoo moest 'er niet op volgen, dat ze troost zouden ontfangen, heel anders als Christus tot de Apostelen zegt Joh. 16:20. de waerelt zou verblijd zijn, en zij bedroeft; maar haare droefheid zou tot blijdschap worden, en by gevolg uit den aard der tegenstellinge, de vreugde der waerelt tot droefheid en smerte, als in 't 2. Hooftdeel is aangewezen; zoo zegt Jacobus kap. 5:1. Wel aan nu gy rijke huilt en weent, over uwe elendigheden, die over u zullen komen: 't zeggen dan van onzen Zaligmaker stemt zuiver met de waarheid over een, en toont dat hy gekomen was; om den zijnen vreugden oly te geven, voor treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauden geest: want alle, die God verligt, doet hy zien, dat treuren en droefheid tot zijn Koninkrijke niet en behooren: maar vrede, gerustheid, en vrolijkheid in hem, als in den God van Heil, en van volkomene zaligheid: tot welke gedagten ons alle de Propheten opleiden. 3. Paulus zegt ook Rom. 12:15. weent met Ga naar margenoot+ den weenenden: 't geen niet schijnt te konnen zamen gaan, zoo de droefheid en 't medelijden niet | |
[pagina 92]
| |
Ga naar margenoot+ goed en zijn: maar ik bid u, aandagtige Lezer, 't is een tegenstellinge van weest blijde met den blijden, 't geen 'er even voor gaat; is blijde te zijn met den blijden, eenvoudig te verstaan, en ook het ander, zoo kan men niet altijd blijde zijn: maar overhand blijde en bedroeft naar de perzonen, en dus zal men in een geduirige ongestadigheid leven, en afhangen van 't humeur van de perzonen, daar men by is, en die zin zou alle ongerijmtheid te boven gaan. En schoon 'er menschen zijn, die graag een ander mede indien droevigen staat zien, daar ze in zijn, volgens het gemeene zeggen, 't is zoet metgezellen in de elende te hebben, wat Godsdienst, of redelijkheid zal ons nogtans leeren, dat, als yemand weent, dat men ook weenen, en huilen zal, en dat men elkand'ren nog dwazer zal maken en bederven; het medelijden, dat redelijk zijn zal, en niet droevig, moet daar in bestaan, dat wy redelijk begeeren, de elenden van onze evennaasten, die ons de naaste zijn, en daar van men veel nut kan ontfangen, te verligten door woorden of daden; 't geen niet geschieden en kan, ten zy ik ben buiten hartstogt van swakheid, en ik kan 't zoo veel te beter doen; hoe mijn geest sterker, blijder en kloekmoediger is. De zin dan is zekerlijk; als 'er menschen zijn, die bedroeft zijn en weenen, die God met smerte, naaktheid, armoede, geestelijke verlatinge, en and're qualen bezoekt, zoo moet gy verre wezen van bespottinge, en veragtinge, en wreedheid, of u de zaake uwes naasten gantsch niet aan en gink; daarom voeg u by hem, versterkt en vertroost hem, toon hem dat zijn leet u ter herten gaat, en moet het al wezen, schikt u 'er al na, al was 't met zijn swakheden als te | |
[pagina 93]
| |
schijnen te omhelzen; gelijk Paulus zig naar alles wist te schikken, en een groote gave hadde van bescheidenheid en gevoegelijkheid; om den Joden Joods, den Grieken Griex te wezen, en allen alles; en dus blijft hier niets overig als een ernstige bewerkinge en behandelinge van droeve, en weenende; om haar daar van af te brengen tot de waare blijdschap. 4. Maar nog vorder; om veele plaatzen zamen Ga naar margenoot+ 'er in te brengen, enen zal tegenwerpen, dat dien zelven Paulus uitdrukkelijk zegt, dat de kastijdinge, daar mede God als een Vader zijne Kinderen en Zoonen kastijt, geen oorzaake is, als ze tegenwoordig daar is, van vreugde; maar van droefheid Hebr. 12:11. derhalven niet bedroeft te wezen; als men werd gekastijt, en is geen teeken van een Zoone Gods te zijn: Maar indien ik dit zoo eenvoudig toestond; Ga naar margenoot+ om dat de meeste Kinderen Gods, die swakheid hebben, zou daarom de droefheid te minder de naam van swakheid moeten dragen? Ook zegt Paulus, zy schijnt geen oorzake van vreugde; om dat het de meeste zoo voorkomt, en egter hy toont ook, nevens andere Apostelen, dat men de verdrukkinge en Gods tugt met dankzegginge en blijdschap kan ontfangen; als aanstonts zal getoont worden. Ik bid u, aandachtige Lezer; indien yemand de kastijdinge met een helden moet ondergink en droeg, en zig verheugde dat hem God zijne liefde in de roede niet te sparen, deelagtig maakte, en zoo sterk van Gods Geest wierde aangedaan, dat hy zong in 't midden der vlammen, gelijk de Martelaren gedaan hebben, en zou die geen kint Gods wezen? Immers hy was al verder in de smaak van Gods liefde gevordert, als doe | |
[pagina 94]
| |
ter tijd de meeste Hebreen waren; gelijk dan zulx te willen loochenen, gantsch ongerijmt is, zoo valt de gantsche tegenwerpinge mede van zelfs ter neder. Dewijle dan de meeste menschen, na zeekere droefheid, tot kennis van zig zelven worden gebragt en de Goddelijke genade te kragtigere omhelzen, en alzoo tot de Goddelijke liefde en hemelsche blijdschap over gaan; zoo heeft Paulus wel gedaan, dat hy na de meeste menigte aldus gesproken heeft, en dat hy die droefheid zegt na God te zjin 2 Cor. 7:10. ook is het openbaar, dat de Vaderlijke kastijdinge Gods even eens is, als de kastijdinge en tugt der kinderen in de Huisgezinnen en Scholen, die haar aftrekt van quade driften, en ze brengt tot opmerkinge, om leerzaamheid te omhelzen. Als God niet eens toont de kragt van zijn geregtigheid, omtrent menschen van een sulle gerustheid, zy beelden zig ligt in, zelfs de goede, dat het alles wel is, dat ze doen, en dat God haar gelijk is. Psal. 50:21. De tugt dan neemt de dartelheid en hoogmoet weg van die het altijd voor de wind gaat: en ze baart nederigheid, en zoo voorts verzekertheid der hope, en een vast vertrouwen op Gods zorge en bystand Rom. 5. en alzoo een dankend en vrolijk gemoet, en een Hemel op Aarden. Op de droefheid dan volgt blijdschap, en daar toe strekt de kastijdinge; om de waare blijdschap te leeren, en die ze zonder droefheid zig te goede maakt, is veel volmaakter; gelijk zommige Hebreen waren, die de beroovinge haarer Goederen, met blijdschap hebben aangezien, Hebr. 11:34. 't zy dan met of zonder droefheid, 't geen beter is, 't oogmerk is de bestendige blijdschap; gelijk den Heiligen Petrus zegt 1 Brief kap. 1: | |
[pagina 95]
| |
vs 6. dat de droefheid is tot verheuginge, en Paulus is verblijd, dat de Corintheren bedroeft waaren geweest tot bekeeringe; en na God tot zaligheid en blijdschap 1 Cor. 7:9. en Jacobus in zijn Brief in den aanvank van 't eerste kap. zegt Ga naar margenoot+ agt het voor groote vreugde, Broeders, dat gy in velerlei verzoekeingen valt, enz. 't geen waarelijk een groote volmaaktheid in een Christen is, en zuiver 't zelve daar wy henen willen; om te genieten een Hemel op Aarden; en daar toe is dit de naaste trap, dat die droefheid verdwijnt, en geheel blijdschap word; zie na Joh. 16:20. en ook 2 Corinth. 6:10. daar Paulus spreekt van droevig: maar altijd blijde te zijn, en zelve toont hy 2 Cor. 4. dat in 't lijden blijdschap is, en dat, als 't lichchaam al verbroken word, de geest nogtans in blijdschap aangroeit; zoo dat de smerte, en afneminge van 't lichchaam zelve met blijdschap gepaart is; en zegt hy, 't lijden van deze waerelt en komt niet in waarde, by de onzienelijke dingen, en de Heerlijkheid die aan ons zal geopenbaart worden. Zie ook Rom. 8. En, om een gelijkenis by te brengen, ten opzigt Ga naar margenoot+ van de meeste menschen, die, hoewel Gods liefde smakende, en in hem verheugt zijnde, zomtijds nog met droefheid en smerte worstelen, door welk ze al meer tot Goddelijke blijdschap, en kragt van geestelijke gezontheid in haaren inwendigen mensche over gaan; 't is, als men zegt, zagte Meesters maken stinkende wonden, en de smerte en gevoeligheid in de wonde, is een teeken van 't leven, en de gezondheid, die zig begint te verspreijen, en die voortgaat tot een vrije werkzaamheid en blijdschap: maar worden de menschen ongevoelig, en hebben ze haare gewisse als met een brand-yzer toegeschroeit, als | |
[pagina 96]
| |
'er staat 1 Tim. 4:2. zy zijn verlooren, en daar valt geen herstellen aen. Ga naar margenoot+ 't Blijft dan onbeweeglijk staan, dat de blijdschap moet in gescherpt, en met kragt gepredikt worden; en hoewel, om de gemeene swakheid zeekere droefheid en trap des zelfs te dulden is, en moet werden op gevolgt; zoo moet zig egter een Predikant daar zeer voorzigtig van dienen, en zorgen, dat hy niemand door leere of leven wettig bedroeve, en dat hy in 't publijk, daar men niet altijd en van alle zaken, even openhartig spreken kan, de waarheid altijd betragte in de liefde, Eph. 4:15. welke twee zaken altijd zamen gaan moeten, en de liefde is 't hoogste van alles dat 'er is: gelijk daarom Christus om de liefde de waarheid heeft bedekt en bekleet, en Paulus daarom min of meer openhartig sprak, en allen alles wierde om de liefde en gemeene stigtinge, 1 Cor. 9:20/21. en zoo konnen wy dit Hooftdeel eindigen. |
|