Den hemel op aarden
(1703)–Frederik van Leenhof– AuteursrechtvrijVan eenige tegenwerpingen der geleerde, die voor de droefheid pleiten.DAar is by na nooit een waarheid, hoe klaar Ga naar margenoot+ te onderkennen, en hoe nuttig en noodzakelijk, en hoe vast ook van verstandige bevestigt, de welke geen tegenspreekinge is onderworpen geweest, en tegenstrevens is gewaar geworden. En zulx komt van de verscheiden aard, studie, Ga naar margenoot+ en opvoedinge der menschen; waar van 'er vele zijn, die niets als iets wonderlijks, seldzaams, en onbegrijpelijks beminnen, en genegen zijn, om tegen te spreken, en trots en opgeblazen en te gelijk onwetende, ('t geen gemeenlijk moet zamen gaan) iets willen doordringen en staande | |
[pagina 74]
| |
houden, 't geen aan haar naam en agtinge geeft, al was 't maar by armhartige en onnoosele menschen,die ligtelijk iets gelooven, en byzonder onder de schijn van heiligheid en Godsdienst haar voorkomende. En hoewel zelve de wiskonstige Waarheden van Twijfelaars zijn tegen gesprooken, nogtans heeft dit meest plaats genomen omtrent de zaken die de bestieringe van ons leven, en zamenlevinge en Godsdienst betreffen. En men moet niet denken, dat dit alleen stant grijpt onder geringe menschen, die geen of weinig verstand, studie, en ervarentheid hebben: maar 't heeft plaats genomen onder menschen, die door zeekere waan van geleertheid gedreven worden, of ook door zeekere onverstandige vreeze der Godsdienst geslingert worden. Ga naar margenoot+ Daar zijn menschen, die men geleert noemt, om dat ze een groote memorie hebben, en veel weten te spreeken van Talen, Geschiedenissen en Outheden, enz. en die ergens door gezag zoeken; zijnde onderwijlen niet groot van oordeel, en meest ledig van mannelijke gedagten; en verre van die volmaaktheid, dat ze de vrugtbaare inbeeldinge van 't eenvoudig verstand, daar 't nogtans alles aan gelegen is, behoorlijk konnen onderscheiden; en die menschen zijn meest de oorzake, dat de edelmoedige waarheid niet en kan doorbreeken, en dat vrije verstanden onderdrukt worden; zy vermengen woorden en zaaken Ga naar margenoot+ verwardelijk met de denkbeelden der dingen onder een, en zy zijn open; om inganck te geven aan alles dat zig als verborgen en Hemelsch aan haare verbeeldinge vertoont; daar uit spruiten zoo vele fabulen en aangenomene dwaasheden, van zoo een meenigte valsche voorteekens, | |
[pagina 75]
| |
van de Staartsterren, als voorboden van 't quaad en Goddelijke straffen, van dat 'er spoken en nagtgeesten zijn, dat men Goud en and're dingen door de wichelroede ontdekken kan, dat men door de pijnbank doorgaans meint de waarheid te konnen ontdekken, die 'er meer door verduistert is, dat men in Duitsland arme menschen als Toovenaars, en Heksen verbrand, die niet eens weten wat kollen is. En op die zelve grond van inbeeldinge en onwetenheid zijner doorgaans van tijd tot tijd ontstaan zoo veele dwaze gevoelens, en moden, mag men zeggen, in de zamenlevinge, geneeskunde, wijsbegeerte en Godgeleertheid zelve, waar onder men met goed regt stellen mag dat van zommige met min of meer waarschijnelijkheid word staande gehouden, dat in de Godsdienst Ga naar margenoot+ de droefheid te pas komt, ja geprezen dient; daar nu zoo overvloedig aan gewezen is, dat ze nooit, in zig aangemerkt, goed en is; maar dat ze egter, op 't beste genomen van wegen de menschelijke swakheid, wel voorgaat voor een goed leven, en waare verbeteringe van zijne fauten en misslagen. Ons oogmerk is; om nu aan te toonen, dat Ga naar margenoot+ de droefheid nooit prijzelijk wezen kan, en dat alles, dat men daar toe zoude mogen bybrengen, van geen kragt en is; om zulx te gelooven. 1. Men werpt dan tegen, dat de droefheid te Ga naar margenoot+ willen tegenspreken, en afprediken, niets anders en is, als de menschelijke natuire te willen loochchenen, en zaken by der hand te willen vatten, die onmogelijk, en daarom zonder nut en voordeel wezen moeten: en dat de ervarentheid ten allen tijden heeft geleert, dat men zulx leerende, en over al inscherpende, de menschelijke | |
[pagina 76]
| |
natuir meer tergt, dan volmaakt en verbetert. Ga naar margenoot+ Hoewel nu deze tegenwerpinge al schijnt niet zonder grond en reden te wezen; nogtans zoo kan men daar op zeer ligt antwoorden, als uit het volgende blijkt: ik zeg dan, de menschelijke onvolmaaktheid, waar onder ook de droefheid is, moet 'er noodzakelijk min of meer ten allen tijden zijn geweest, en zy zal 'er ook geduirig overblijven: maar daar uit en volgt niet; dat men onvolmaaktheid deugt moet noemen: want al dat deugt is, voor zoo veel als 't deugt stelt, is volmaaktheid, en sluit een eeuwige wezentlijkheid in; daarom moet men droefheid niet prijzen als zoodanig; want deugt steekt 'er niet in, zy kan nooit waardig geschat worden, nog die menschen geroemt, die zig daar aan zouden overgeven, als of ze een goede zaake verrigteden. Daar en tegen, hoe meer men daar in ziet zondigen, met hoe meerder kragt men zig genootzaakt vind, de volmaaktheid der blijdschap op 't heerlijkste af te schilderen; en de toegevinge in de droefheid op het verfoejelijkste af te malen. Maar men kan zulx wel doen met voorzigtigheid en vieringe van de menschelijke swakheden; om die niet te tergen, en gaande te maaken, veel min; om 't yemand in byzonder te verwijten, en hem in gramschap te doen ontsteken, of bedroefder te maken: men moet de menschen door lof en moedgevinge leiden, en de gebreken in 't gemeen melden, en ze alle tot blijdschap ongevoelig op leiden. Die dan hardigheid, en verwijt, en straffe bejegeningen mijd, met zijn naasten gedult heeft, en toont, dat hy opregt haare welstand zoekt; moet gezegt worden, de menschelijke natuir niet te tergen; maar te verbeteren: welke verbete- | |
[pagina 77]
| |
ringe en volmaakinge goed, prijzelijk, en doenelijk is, en al was 't, dat het weinig nut dede, 't moet te meer beyvert worden, en de waarheid moet nooit onder gehouden worden, schoon ze werd veragt en tegen gegaan: maar de ervarentheid leert, dat de verbeteringe vast is gemaakt aan goede en voorzigtige middelen, welke te gebruiken, dan van een groote nuttigheid moet gerekent werden. De Waarheid moet men altijd tragten te overtuigen, 't zy van weinige of vele nagevolgt, en al en kan een mensch alle droefheid niet afleggen, gelijk ook niet alle zonde, zoo moet evenwel de zonde nog droefheid ooit voor gesproken werden, en de mensch moet altlijd hooren voorstellen het aller volmaakste; gelijk men de volmaakste meesteren kiest; om yemand een konst of wetenschap te onderwijzen, al weet men, dat hy ze nooit en zal evenaren. De tijd leert alles, men raakt al verder als men meint, en men zou nooit zoo verre niet geraken, indien men niet op 't kragtigste de volmaaktheid van de blijdschap voorstelde, en de droefheid met alle redenen tragte af te prediken. Maar tot een and're tegenwerpinge. 2. Zegt mede; de ervarentheid, de leer-meesteresse Ga naar margenoot+ der dwaazen, heeft genoegzaam op alle tijden en plaatzen, als tot de menschelijke natuire behoorende, aangewezen, dat gelijk als 'er geen regeringe zonder eenige Godsdienst wezen kan; zoo ook de Godsdienst nooit heeft konnen doorgaan, dan met zekere vreeze, naarheid en droefheid: daarom wierd de Godsdienst plegtelijk waar genomen in 't donkere; gelijk alle de Godspraken uit holen en donkere plaatsen wierden tevoorschijn gebragt; daar toe strek- | |
[pagina 78]
| |
ken de dikke en schaduwagtige Bosschagien; ook was onder Israël 't Heilige en Heilige der Heiligen donker; en by de Chinesen, Tartaren, Japonesen en and're Heidenen ziet men 't zelve gebruik: ook sluit de devotie zekere vreeze in, en 't geene kragtig aandringt, de Propheten hebben aan Israël de nederigheid en neerslagtigheid, en aldus de droefheid aangeprezen; inzonderheid ten dage der rouwe, en algemeene vernederinge onder de slaande hand Gods, gelijk zy ook tot uitlandse Volkeren, als by voorbeeld tot Ninive, en and're omleggende plaatzen gezonden, gedaan hebben: Ga naar margenoot+ Hier hebt ge, waarde Lezer, vele zaken zamen, dog op 't zelve uitloopende: men zou zeggen, daar is geen doorkomen aan: maar gelijkze alle met een antwoorde konnen worden afgeweert, te weten dat 'er geen verschil is, wat de noodzakelijkheid wel de menschen in haare onvolmaaktheid geleert heeft: maar dat regt waarheid is en by verstandige gelt, en wat 'er, als het volmaakste moet stand grijpen, en voor waarheid doorgaan, te weten de waare blijdschap van alle droefheid en naarheid ontkleet en gezuivert: maar wy gaan die zaken afzonderlijk tot klaarder overtuiginge vervolgen. Ga naar margenoot+ 't Is niet algemeen waar dat de Godsdienst, en allerlei plegtigheid der zelver naargeestig was; of in 't donkere verrigt wierd; gelijk zaken tot bedrog en vuile zonden aangelegt noodig hadden: de Feestdagen waren blijde, de Persianen de Zonne aanbiddende, waren in 't ligt: de Heidenen zijn ons vorder tot geen voorbeeld, zy zelven moeten tot het ligt des Evangeliums komen; daar men God zonder bedrog met een rein herte in 't openbaar dient, heilige handen opheffende | |
[pagina 79]
| |
na boven; zonder dat we, de Joodsche Godsdienst, en donkerheid der Schaduwen afgeschaft zijnde, ligt in 't donkere moeten aansteken op den helderen middag, gelijk als die van 't Pausdom doen; als of zulx met den dag en glans van 't Evangelium, als een gedeelte van de Godsdienst konde zamen gaan: 't welk van zelfs roept, dat het onnoodig en ongodsdienstig wezen zouw; maar dat men ook den avondstond en nagt kan gebruiken tot de Godsdienst, is buiten tegenzeggen, en het dient hier niet in aanmerkinge te komen. Wy konnen dan en moeten 't alles zonder die donkerheid en gezogte plaatzen van vreeze en naargeestigheid afzien, en dienen God, die een eeuwig ligt en den Vader aller ligten is, en die alle genade, gaven, regtveerdigheid, zuiverheid en blijdschap onder de naam van 't ligt in de Heilige Bladeren vertoont, veel beter en kragtiger, stigtende elkand'ren openhartig in 't openbaar, naar 't ligt van onze conscientie en Gods Woord; ons niet verschuilende met Adam in 't donkere van een Hof: maar ons ligt latende schijnen voor de menschen, alles met zuivere blijdschap, naar 't voorbeeld der eerste Kerken, en alle goede borgeren Sions, die blijde zijn in God: maar wy en willen egter niet ontkennen, dat 'er tijden Ga naar margenoot+ en dagen van verootmoediginge en vernederinge wezen konnen; ja dat het; om de menschelijke swakheid somtijts voor 't gemeen bevonden werd noodzakelijk; men moet, als de Medicijn-meesters spreken, zelve hier wel eens de natuire leiden, daar ze henen wil, en men kan menigmalen de vloed niet, als met groot gevaar van 't gemeen, wederstaan: en daarom is 't duidelijk, dat men de gemeente op deze of gene maniere van | |
[pagina 80]
| |
vernederinge stelle buiten eigen roem, en betrouwen op geregtigheid, en ze overbrengen tot die staat en plegtigheid, waar door ze zig leeren kennen, haare zonden zien, met God tragten verzoent te worden, en naar droefheid over 't gezigte van haare onvolmaaktheid wederom leeren roemen in de Goddelijke genade, die haar genoeg is; om alzoo meer en meer tot een beter en volmaakter leven te worden over gebragt: vol van onuitsprekelijke blijdschap, in welken staat als yemand is, zoo zal hy graag van blijdschap hooren, voelende Gods liefde in zijn herte: hy zal nooit zig of zijn evenmensch tragten te bedroeven, veel min hem in toegegevene droefheid, en murmureringe tegen God inwikkelen en vast maken. Ga naar margenoot+ Wat ten laatsten aangaat de tijden van verootmoedinge, en 't geen de Propheten den volke Israëls smakelijk gemaakt hebben, men moet ook wel in aanmerkinge nemen, dat men onderscheit make tusschen 't gene voor 't gemeen geschiet, dat uit velerhande en meest onwetende menschen bestaat, en met veele swakheden en gebreken worstelt, en 't geene yemand in 't byzonder betreft, die schoon in een vaste blijdschap en gerustheid, het gemeen, tot stigtinge moet opvolgen. Ga naar margenoot+ De Propheten, als publijke perzoonen, meest op het gemeen ziende, hebben uit dien hoofde de nederigheid en neerslagtigheid aan gepredikt; gelijk als ook zulx nog by noodzakelijkheid kan worden nagevolgt. 't Moet nogtans nu onder 't Evangelium worden gemenageert; en 't is mede ten allen tijden noodig de menschen, ook zoo, als ze 't dragen konnen, aan te zetten tot waare bekeeringe en | |
[pagina 81]
| |
blijdschap in God, zoo in voorspoet, als in tegenspoet; gelijk men ook altijd de droevige moet vertroosten en versterken; op dat elk een, zig kennende, zijn pligt behoorlijk en met een blijmoedigen geest, mag volvoeren, en by der hand nemen die middelen, die tot behoudenisse van hem zelven, van de zijne, en van Vaderland en Kerke dienstig zijn. In welke voorvallen niemand in 't byzonder, schoon die vernederinge bijwoonende, genootzaakt is, anders als blijdschap in zijn geest aan te queeken, en zig gerust te stellen inde Goddellijke wegen, tragtende ook die gedagten van gerustheid in and're te planten; ten einde ook 't gemeen overgaa tot meerder volmaaktheid, en edelmoediger en blijder God leere dienen met de Feesthoudende menigte. Maar tot wat anders. 3. Men werpt ook tegen de voorbeelden van Ga naar margenoot+ de Heilige, zoo voor als onder de Wet, die met droefheid zijn aan gedaan geweest; zoo wierd Noach bevreest over 't Goddelijk gerigte Hebr. kap. 11:7. David toont zijne smertelijke droefheid in den 51. Psalm: de Discipulen waren bedroeft, dat Christus henen zou gaan na zijnen Vader Joh. 16:6. en Paulus zegt, een groot Bedienaar van 't blijde Evangelium, dat het hem een groote droefheid, en zijn herte een geduirige smerte was, dat de Joden zijne broederen buiten de geregtigheid van Christus waren Rom. kap. 9:2. ook weende Petrus bitterlijk Luc. 22: vs. 62. Maar ik bidde u, aandagtige Lezer, wie Ga naar margenoot+ loochchent zulx? en wie spreekt tegen de liefde der broederen, en tranen van droefheid en van berouw? maar hadden die Heilige mannen nog niet volmaakter geweest: indien ze als Gods kinde- | |
[pagina 82]
| |
ren in haar Vaders wegen gerust hadden, verbeterende haar fauten, met blijdschap en vergenoegen? Wat raaken ons de blijken van haare mindere volmaaktheid, en haare traanen; moeten wy die navolgen? 't Zijn blijken, dat ze ook menschen waaren, en met swakheden worstelden. Daar zijn van haar nog grootere blijken van swakheid beschreven; om God de roem toe te voegen van de genade, die haar geschiet is; zy zijn voorgestelt als dronkaarts, hoereerders, overspelige, doodslagers, afgondendienaars, verloochchenaars van Christus, die tegen elkand'ren in verbittering des geestes ontsteken zijn geweest, als in Noach, Loth, David, Salomon, Petrus, Paulus en Barnabas en veele and're kenbaar is: 't Is vry verschoonelijker: maar egter een swakheid, dat ze zijn bedroeft geweest, en menschen zijnde, aan haar zelven met zondigen openbaar wierden, en dat ze daarom grimmig en bedroeft zijn geweest, en moejelijk, dat ze God, als een rigter aangemerkt, door haare zonden vertoornt hadden: maar zy hadden volmaakter geweest, indien ze in Gods wille zonder murmureringe en droefheid gerust hadden, en indien zy zuiver haar de reden aldus hadden gedagt: ik heb die onvolmaaktheid en swakheid getoont, en ik kan God niet verwijten, dat hy my doe geen volmaaktere natuire gegeven heeft: ik kenne nu my zelven nader en erkenne mijne misslag, en dus ben ik al volmaakter: daar ik dan God voor danke, en neme met blijdschap van mijn geest en voornemen; om nog al blijder te worden, en in volmaaktheid toe te nemen; en dat is 't zelve, dat wy beoogen: waarom deze tegenwerpinge niets is, en 't blijft vast dat we maar met blijdschap ons moeten | |
[pagina 83]
| |
beteren, en met Paulus na 't volmaakte jagen, Phil. 3:12—14. 4. Maar zal yemand zeggen; in Christus was Ga naar margenoot+ geen zonde, nog onvolmaaktheid Hebr. 7:26. immers, 't geen hy heeft getoont, moet voor goed gekeurt worden; alzoo hy geen zonde gekent heeft 2 Corinth. 5:21. nogtans heeft hy geweent over Jerusalem Luc. 19:21. als mede over Lazarus Joh. 11:35. in Gethzemane begon hy zeer droevig te worden, zeer verschrikt was hy, en met anxten der hellen aangedaan, zeggende mijne ziele is geheel bedroeft tot 'er dood toe Matth. 26:37. enz. en Paulus zegt ons, dat hy sterke roepingen en tranen God zijnen Vader geoffert heeft, Hebr. 5:7. en die mag men immers navolgen, als den oversten Leidsman, en Voleinder van ons Geloof, Hebr. 12: vs 2. wie zal dan derven de droefheid in zommige voorvallen tegenspreken. Maar hier op is zeer ligt te antwoorden, en Ga naar margenoot+ 't is 'er zoo verre van daan, dat men de droefheid hier ziet bevestigt, dat het tegendeel hier uit zeer klaarlijk moet openbaar worden; want of Christus heeft zondelijk bedroeft geweest; gelijk in de Hemel, daar geen zonde is, ook geen droefheid is; of hy heeft als Borge alle droevige en smertelijke gevolgen der zonde voor de zijne gedragen, 't een of 't ander moet worden aangenomen, daar is geen darde uitvlugt: Maar nu Christus aan te merken, als zondig bedroeft, en onvolmaakt, en kan gantschelijk niet bestaan met de Christelijke Godsdienst, de verzoeninge, en zoo veele openbare getuigenissen van de Heilige Schrift, en men zoude het als Godslasterlijk moeten aanmerken; daarom konnen de tranen van Christus, zijn anxst, en doodelijke droef- | |
[pagina 84]
| |
heid van geen Godgeleerde elders anders toegebragt worden, als tot de vast openomene borgtogt, en aldus tot het lijden van Christus in de plaatze van zijn volk, en tot zijn Hoogenpriesterlijk medelijden voor zijne geloovige; daar in hy gehoorzaamheid geleert heeft, en den eisch van de Goddelijke Wet en 's Vaders geregtigheid ten vollen heeft voldaan. Heeft dan onzen Zaligmaker dit alles geleden voor zijn Geloovige, zoo moet het een yeder Christen zonne-klaar wezen, dat de zonde, en droefheid en smerte van de zonde voorkomende, van de Borge zijnde gedragen, de Geloovige daar van zig wagten moeten, en nergens na tragten, als na een bestendige blijdschap, als voor de welke niets verdoemelijks meer en is Rom. 8:1, en zulx met kragt te prediken, is de kragt en 't nut van Christus lijden, en genoegdoeninge helder voor 't middag ligt te stellen, 't geen de pligt is van alle goede Herderen en Voorgangeren van Gods erfdeel. Men moet dan God onzen Vader met blijdschap dienen, die geen tweemalen betaalinge kan afeischen: waarom hy ons zijn Geest van vreugde en blijdschap in onze herten uitstort; om van zonde en droefheid vry gemaakt, alle overblijfzelen van zonde en droefheid, en de overblijfzelen van Christus lijden in zijn lichchaam Col. 1: vs 14. kragtig te niete te maken, tot dat eens het lichchaam der zonde met de dood zijnde afgelegt, onze vreugde, naar welkers volmaaktheid we al meer en meer tragten, namaals by God zal volkomen wezen. Daarom hier moet men alle gelegentheid tot droefheid schouwen en tegengaan; 't zy door een kragt van verbeeldinge van de Goddelijke liefde | |
[pagina 85]
| |
in Christus onze Borge, 't zy ook door God meer en meer verstandelijk te kennen, en daar na te tragten, dat men waarheden zuiver leere verstaan; daar in kan nog smerte nog droefheid wezen, en als we ons daar aan gewennen, zoo kan 'er geen vreeze des doods overblijven; want die in zijn laatste ook evenmatige denkbeelden heeft, of met de zelve buiten verstand geraakt, die gaat zagt, en ongevoelig, met een vergenoegt vertrouwen na de eeuwigheid. Aldus dan moet het een yder bekent zijn; dat Ga naar margenoot+ die tegenwerpingen gantsch van geen kragt, nog eenig vermogen zijn, hoe sterk ook angedrongen, gelijk van ons geschiet is met die nadrukkelijkheid, als ik niet weet dat het ooit gedaan is. Alle bewijzen daar en tegen voor de waare blijdschap zijn zoo klaar en duidelijk, datze als met een middag ligt glinsteren; zoo dat zig niemand behoeft te steuren aan iets, dat hem daar tegen zou voorkomen, al was 't van een geleerde, die naam en gezag hadde; elk moet voor zig hier staan, en uit vaste overtuiginge werken: Geleerde en wijze schillen zeer veel van elkand'ren, en daar is een menigte van geleerde dwazen altijd in de waerelt geweest. En wat de naare en droevige Godgeleerde betreft, yeder moet zijn eigen Godgeleerde zijn: want we Ga naar margenoot+ zijn alle van den Heere geleert Esa. 54:13. en zoo hoog als we edelmoedige en verstandige Godgeleerde agten moeten, zoo veel te meer mag men laten varen, die tot droefheid vermaanen, onder wat een devote schijn, 't ook wezen mag: schijn bedriegt, en door naargeestigheid in te scherpen, wil men selfs regeren: die slag van Godgeleerden zijn zeer schadelijk voor 't gemeene beste, elk een zondere 'er zig van af, en drage | |
[pagina 86]
| |
zorge van zig niet te laten blind-doeken; om als een blind Peerd in de rosmeulen te loopen, en onder de sweep te zijn, en roede, die alleen is voor de rugge der zotten Prov. 26:3. yeder neme aan't geen zijn gemoet ten vollen overtuigt, en hem tot waare blijdschap leid, die regtdraats staat tegen de hemelsche en geestelijke wanhope, 't geen verre gaat, en nogtans van zommige Ga naar margenoot+ droevige dommekragten is aangeprezen. Maar wy gaan nog eenige Schriftuirplaatzen van tegenstrijdigheid tegen de blijdschap zuiveren in 't nu volgende Hooftdeel. |
|