Den hemel op aarden
(1703)–Frederik van Leenhof– Auteursrechtvrij
[pagina 61]
| |
De heerlijkheid der Blijdschap, en haare menigvuldige stralen, en openbaringe aan 't menschelijke gemoet, met deszelfs uitgestrektheid.HOe meer de naargeestigheid daalt, en veragtelijker Ga naar margenoot+ is, hoe de waare blijdschap meer verheven word, en zig aangenamer en heerlijker aan alle gemoederen bekent maakt: een blijde rust in God en bewandelt zijne wegen, queekt zijne liefde aan, en smaakt ze in alles: voor hem is nog verdoemenisse Rom. 8:1. en aldus nog helle, nog Vorst der duisternisse, als onder zijne voeten verplettert, Rom. 5. en 8. en 16. Hebr. 2. en Apoc. 12. te lezen, en de blijde zijn (als in den troost der eerste vrage van onzen Catechismus geleert word) van alle werken des duivels volkomentlijk verlost. Daarom niemand verbeelde zig God als een tyran: maar als een goedgunstig en minnelijk Vader, die den blijden eeuwig wel wil: verblijd u in hem dan t' aller tijd 1 Thess. 5:16. en dit 's ook den Philippensen gezegt kap. 4. vs. 4. verblijd u in den Heere alle tijd, en 't werd aanstonts weer herhaalt, wederom zeg ik u verblijd u, zoo noodig agt Paulus die lesse. En gelijk dit waardigste en minnelijkste niet Ga naar margenoot+ genoeg aangeprezen kan worden, en aan alle gewissen openbaar gemaakt; zoo zullen we nu veelerhande manieren van bewijzen voor de vaste blijdschap bybrengen, om yeder een na zijn ma- | |
[pagina 62]
| |
niere van begrip de zelve op 't kragtigste aan te bevelen; en dan zullen we in 't volgende Hooftdeel eenige redenen, en vervolgens eenige plaatzen der Heilige Schrift, die schijnen mede voor de droefheid, ten minsten in zommige voorvallen, te pleiten, aantrekken, en van tegenstrijdigheid, tegen 't geen hier zoo hoog aan bevolen word, zuiveren, ten einde 'er niets in 't minste mag over blijven, 't geen eenige wangedagte en twijffelinge in yemand zou konnen over laten. Ga naar margenoot+ De redenen dan voor de blijdschap pleitende, laten we in de volgende ordre voorkomen. Ga naar margenoot+ 1. Den aard van de Blijdschap, die bestendig is, in 't tweede Hooftdeel nagelaten, toont ons klaarlijk haare noodzakelijkheid: want zy leid ons tot meerder volmaaktheid; tot volmaaktheid te komen, is zeer prijzelijk en noodig, gelijk ons daar toe de gantsche Heilige Schrift vermaant en henen voert; en getuigt, dat ze hier na ten vollen wezen zal, en derhalven ook onze blijdschap, zie naar Matth. 5:48. 1 Cor. 13: vss. 9/10. 2 Cor. 7:1. Eph. 3:18/19. Phil. 3: vs. 12. en meer and're texten: waarom dan de waare blijdschap altijd goed, nut en ten hoogsten voordeelig, aan alle menschen volstrektelijk moet worden aan geprezen. Ga naar margenoot+ 2. Die daar en boven de wonderlijk heilzame, en overvloedige vrugten in 't darde Hooftdeel kort en egter genoegzaam ontdekt, zig te binnen brengt, kan niet als met groote genegentheid tot lof en betragtinge van dezelve aangesteken worden; want die vrugten en gevolgen zijn zoo absoluit noodig, zoo wenschelijk en aanlokkelijk, dat ze maar begrepen zijnde, een mensch alles zullen doen verzaken; om die noodige goederen van haar voortgebragt, deelagtig | |
[pagina 63]
| |
te worden, 't geen alles te meerder werd vast gemaakt door de tegengestelde en afschuwelijke vrugten van de naargeestigheid wat breeder tot ontvliedinge in 't vierde Hooftdeel afgeschetst: 't geen zoo kragtig de regte blijdschap ten throon verheft, voor 't oog van 't gantsche menschelijke geslagte, dat immers tot haare behoudenis, dat weergaloos nut niet ontberen en kan. 3. Dat geene, 't welk alle levendige schepselen, Ga naar margenoot+ daar 't bloed, geesten en zappen in omloopen, door zeekere drift, tot haare behoudenisse najagen; moet van een zeer zeker gebruik en nut wezen: maar zoodanig is de blijdschap en lustigheid; gelijk alle dieren na lustigheid tragten, en daar door haar zelven bewaren en versterken, derhalven, die de lust en vreugde zou willen tegenspreken, werd van de heele nature tegengesproken, daar alles door wakkerheid en lust bestaat, en door wanlust verlooren gaat; en zoo moet een loochchenaar der blijdschap alzoo wel tot de minste dieren om van haar te leeren, worden henen gezonden, als de leuiaart tot de Miere. Prov. 6:6. en hy is niet waardig de naam van een redelijk mensch te dragen: maar is verre beneden de waardigheid van 't onvernuftig vee. 4. Daar en werd niets van zig zelven vernietigt: Ga naar margenoot+ maar nootzakelijk van een uitwendige oorzake, die sterker is, en des zelfs natuir, en onderlinge werkzaamheid van rust en beweginge der deelen overkomt en verandert: maar de blijdschap versterkt het menschelijk lichchaam en den geest; om minder van 't uitwendige te lijden; en het zelve ook wel te overwinnen. Ook is men door de blijdschap beter in staat; om 't uitwendig quaad te ontwijken, of af te keeren; of om die | |
[pagina 64]
| |
uitwendige middelen te zoeken, die onze natuire versterken, en ons volmaken konnen, mits weer nieuwe werkzaamheid by te zetten; gelijk als dat alles, dat de kragten van werken in ons vermeerdert, tot vreugde strekt, en beiden den redelijken en onredelijke dieren aangenaam is. Zoo zijn voor 't lichchaam lustige gezigten, oeffeningen, spelen, zoetigheden, spijse, drank, slaap enzoo voorts, en voor de Ziele waarheid en deugt, die de zelve volmaken. Ga naar margenoot+ 5. Maar men kan ook door and're wegen, naar dat de menschen best te leiden zijn, de vaste blijdschap bevestigen: daar is namelijk niemand, die loochchenen zal, dat de gelukzaligheid in den Hemel bestaat in de allerhoogste en volmaakste vreugde en blijdschap; of om 't anders uit te drukken, in een verstandelijk volmaakt genoegen: nu is uit de Heilige Schrift openbaar, dat wy hier al met Christus in den Hemel gezet zijn, Eph. 2.10. en dat daar ons Borger regt is, byzonder onder 't Evangelium, Eph. 1:10. Pihli. kap. 3:20. daarom moeten we hier als opregte Hemelingen en kinderen Gods de droefheid ontvlieden; en leven in alle blijdschap, navolgende de inwoonderen van dat hemelsche Vaderland, tot welke wy hier al gekomen zijn. Hebr. 12: vss. 22/23. Ga naar margenoot+ 6. Ook is droevig en suffende te leven; geen regt leven: maar 't moet eer een ziekte, en zeekere zoorte van dood of sterven worden genaamt, en zoo is 't immers zeer noodzakelijk die dood te ontvlieden; die gantsch niet over een stemt met de beginselen van dat eeuwig leven, dat we hier op aarden aanvangen; en 't geene wy moeten betoonen en openbaar doen zijn voor de menschen kinderen; ons al verder en verder afscheidende | |
[pagina 65]
| |
van de beginzelen van de eeuwige dood en naargeestigheid den dwazen en godloozen bereid. Zoo is dan de blijdschap, 't beginzel van 't eeuwig leven, en in de hoogste trap boven alles te waarderen. 7. Laat ons mede op volgende wijze de waarheid Ga naar margenoot+ bevestigen; God bezit een zalig leven; hy word nooit met hertseer en droefheid aangedaan: daar en gebeurt niets zonder hem, en zijn eeuwig welbehagen: de Engelen en Geesten der volmaakte Regtveerdige, tot welke wy gekomen zijn, rusten in dat Goddelijk welbehagen: is 't dan niet de grootste schande, en ondankbaarheid, dat wy, die God moeten gelijkformig zijn, en zijn beeld dragen, ons in de droefheid zouden onderhouden, en daar van laten overwinnen? Wy moeten dien Vader als Kinderen navolgen, en gelijk hy ten oppersten vergenoegt en gelukzalig is, zoo moeten ook wy in de zelve rusten, met een heilige toestemminge, welbehagen en vrede des gemoets hem nawandelende, om daar na de volmaaktheid van zoo een Godlijk leven, hier begonnen, in Gods volle gemeinschap te genieten. 8. Ook kan men de waarheid aldus bevestigen, Ga naar margenoot+ Christus is geopenbaart; om de werken des Duivels, of lasteraars te verbreken 1 Joh. 3: vs. 8. zijne werken zijn ook droefheid, smerte, dood; en de zonde, de oorzake van allen dezen: daarom geen droefheid kan 'er over blijven, daar de zonde veroordeelt is in Christus vleesch, en te niete gemaakt, en daar helle en verdoemenisse zijn overwonnen, en van Gods volk weggenomen Rom. 8:1/3. 1 Cor. 15:56. De straffe is van de Borge gedragen, en die heeft de swaarste droefheid, en verbaastheid en hel-anx- | |
[pagina 66]
| |
sten in Gethzemane ondergaan; om den zijnen blijdschap, en moet, en hemelsche vreugde te verdienen, en de zelve door zijnen geest in de herten van zijn volk te werken: die dan de vreugde stremt, en de blijdschap tegen gaat, spreekt de kragt van Christus voldoeninge tegen, en hy verloochchent met'er daad de gewrogten van zijn dierbaar lijden. 't Is waar, dat ons ook wel lijden toekomt: maar wel gedragen, is 't geen lijden; maar vreugde 1 Petr. 1:6/7. Phil. 1:29. en zoo is 't genoegen, met een heldenmoed de overblijfzelen van Christus lijden te vervullen, om met hem verheerlijkt te worden, en zelfs hier te vaster te zijn gemaakt in den Hemel op der Aarden, Rom. 8:17. Col. 1:14. zoo dat wy 't beeld van Christus zoo veel te meer dragen, hoe we meer met waare blijdschap worden aangedaan, vreugde bedrijvende; om dat de Sathan, of tegenpartye uit den Hemel is geworpen, Apoc. 12:10. Ga naar margenoot+ 9. Daarom, gelijk de Heilige Schrift ons byzonder tot Christus en zijne verzoeninge leid; zoo prediktze de Geloovigen doorgaans de waare blijdschap in; ons uit dien hoofde verworven, gelijk doorgaans blijken kan, en nu al in eenige plaatzen is getoont; de Propheten hebben de blijdschap in Christus voorzegt, en 't was de eerste verkondinge met Christus komste; ziet ik boodschappe u een groote blijdschap Luc. 2:10. en 't is aanmerkelijk, dat 'er veele feestdagen onder Israël ingestelt zijn, die alle de blijdschap en vreugde der Geloovigen, en byzonderlijk onder 't Nieuwe Testament, verbeelden; die ook daarom met een groote vreugde en gejuig en opwekkinge daar toe, geviert wierden van allerlei sexe, jaaren en waardigheden; die plegtelijk haaren God | |
[pagina 67]
| |
met de uiterste blijdschap moesten loven en toejuichchen; en byzonder was 't Loofhutten Feest op 't kragtigste in vreugde teekenen getoont, en wel op den agsten dag, het groot-Hosanna genaamt; waar van de Joden zeggen, dat hy geen vreugde in kragt gezien hadde, die by deze niet was geweest: men zegt, dat ze doe uit de fonteine Siloah wateren schepten, en die uitgietende in den Tempel, riepen, 't geen 'er staat Esa. 12:3. Gy lieden zult wateren scheppen met vreugde uit de Fonteine des Heils: ''t geen op de Geloovige ziet, die uit Christus en zijn Woord, met blijdschap den Heiligen Geest en zijne troostelijke gaven en wateren deelagtig worden Johann. 7: vss. 37—39. Apoc. 22:1/2. zoo is 't dan een verzaakinge van 't Evangelium de droefheid aan te prijzen, en de waare blijdschap op deze of gene maniere te verloochchenen; door alle de Heilige Tijden en dagen van verheuginge afgeschaduwt. 10. Men kan ook op deze wijze de waare blijdschap Ga naar margenoot+ bevestigen; Christus zegt Joh. 8:32. de waarheid zal u vry maaken: zoo moet dan de waarheid, daar in we geheiligt worden, Joh. 17:17, met ernst worden door gezet; alle droefheid nu is een last, en band, en slaverny: de blijdschap daar en tegen is vryheid: 't spreekwoord zegt: Vryheid is Blyheid, de waarheid van 't Evangelium, die alle Gods beloften toont, Ja en Amen te zijn 2 Cor. 1:20. maakt ons vol van geestelijke vreugde, genoegen, en vertrouwen in onzen Vader, die in den Zoon zijner liefde, was de waerelt verzoenende,en haar de zonden niet toereekende 2 Cor. 5:19. Joh. 3:16. 1 Joh. 3: vss. 1/2. die den aard der waarheid begrijpt, kan niet als blijde wezen: want zy laat geen duisterheid na, en straalt door haar ligt met een | |
[pagina 68]
| |
algemeen genoegen, en dat bemerkt yeder een die waarheid leert, onderzoekt, en op nieuws ontdekt; aanstonts werd hy een Goddelijke verquikkende kragt gewaar, die zijn geest inneemt, en een eeuwig genoegen baart: wanneer men ook die waarheid weder herdenkt, zy geeft alle tijd 't zelve genoegen, en haare waarde en smaak vermindert niet, als and're tijdelijke zaken, die vergaan; maar vervult ons altijd met de zelve vaste blijdschap, en kennisse van Gods eeuwige ordre, daar in we rusten, en in leven en sterven de zelve vergenoeginge genieten; zoo groot dan de noodzakelijkheid is der waarheid; zoo groot is ook die van de vaste blijdschap, de kennisse is 't ligt van den geest: de onwetenheid is de duisternisse, die naargeestigheid voorbrengt, en een onwetend mensch is onder 't geval, en heeft in hem zelven de wortel van alle quaad. Maar wy gaan tot nog een and're manier, om ons bewijs op te maken. Ga naar margenoot+ 11. 't Is bekent, dat de liefde zeer beminnelijk, en voordeelig moet geschat worden, als de zonne van de waerelt, die alles uitlokt, koestert, verwarmt, en wassen doet: zy is een uitdrukkinge van Gods beeld, en de vervullinge van de Wet Rom. 13:10. maar bedenk eens, wat is de liefde anders als een blijdschap en genoegen, in 't denkbeeld van zeker voorwerp, welkers gedagte my aangenaam en welgevallig is: alles dat my nu met blijdschap aandoet, zoek ik met my, elk naar zijn aard mede brengt, te vereenigen, of verstandelijk, of lichchamelijk, door eten, drinken; byslapen, beschouwen enz. De liefde dan is een blijdschap, derhalven de blijdschap is altijd goed, alzoo wel als Gods beeld altijd goed is, en zijn Wet altijd volmaakt, en | |
[pagina 69]
| |
zoo wel als God, die liefde werd genaamt, altijd moet worden op gevolgt, en gehoorzaamt; 1 Joh. 4:7—9. als dan de liefde 't verstant volmaakt, en mijn begeerte; om my met het gelieft voorwerp te vereenigen, verstandelijk en redelijk is; zoo sluiten ze in of stelt de vaste, waare en bestendige blijdschap, die uit maakt den Hemel op der Aarden: en gelijk God het voornaamste, en dierbaarste voorwerp van onze liefde wezen moet; zoo moet de blijdschap in God de allergrootste zijn, en eeuwig duiren, en al 't geen we liefhebben, moet ons daar om aangenaam zijn, en onze begeerte trekken; om dat het 't lichchaam en geest voet, en volmaakt, en daarom tot God en zijne gemeenschap opleid; de droefheid dan is noyt prijzelijk; onder wat voor een voorwendsel 't ook wezen mogt. 12. Begrijp het ook, waarde Lezer, op de Ga naar margenoot+ volgende wijze: de blijdschap doet niemand quaad en altijd goed, zy stemt alles toe, dat God werkt, en verheerlijkt hem in zijne wegen; 't is hem alles wel, 't geen hem van God geschonken werd: maar de droefheid murmureert tegen God, en daar is 'er geen te begrijpen zonder eenige murmureringe; zy beschuldigt Gods werk, zijn voorzienigheid, en eeuwige volmaakte ordre, daar niet toe of af te doen is; een droevige vergramt zig tegen zijn Maker en Formeerder, en zou hem willen, waar 't mogelijk, een proces aandoen, en voor zekere vieerschaare dagen, zie Job kap. 3.6. en 9. enz. 't geen 't aller ongerijmste is dat men van het Leem tegen de Pottenbakker denken kan, en derhalven werd hier door wederom de heerlijkheid der waare blijdschap ten vollen bevestigt, en ten uitersten noodzakelijk gemaakt. | |
[pagina 70]
| |
13. Maar nog tot een and're maniere van bewijzen, of yemand die alzoo wel vatten kan, en zig geduirig tot navolginge voorstellen: want men moet alle menschen voldoen; en daarom is 't maar te beter, dat we nog al voortgaan tot nieuwe manieren van betogen, die mogelijk weder op nieuws 't gemoet zullen aandoen, en ingank vinden. Ga naar margenoot+ De Blijdschap behout: de Droefheid laat alles verlooren gaan, en een droeve is een doodslager min of meer van zig zelven, hy is zig en zijn naasten tot een gedurige last; hy legt voor alles open, en verraat zig zelven; een droevige chagrinaart is ligt geraakt, aanstonts te paarde, en wie kan 'er zig voor wagten? Hy weet zelve niet waar hy het zoeken zal, en is een onnutte ballast van de waerelt, en een kanker der menschelijke byeenkomsten; zijn gezigte dreigt, zijn woorden quetzen, en zijne mijnen voorspellen hagel en onweder: alles in de blijdschap anders te vinden,die alle redelijke menschen lokt tot haare schitterende glans en beminnelijkheid. Of begrijpt het ook aldus: Ga naar margenoot+ 14. Die wel doet, gelijk als elk een past, heeft een gerust gemoet, gelijk ook Paulus van de Heidenen zegt Rom. 2:15. en hy weet zekerlijk, dat God, de regtveerdige Belooner, hem wel wil; en indien hy Gods vriend is, wie zal iets quaats tegen hem vermogen? God, die alles bestiert en regeert ten besten van de zijne, is voor hem Rom. 8. en alles moet hem ten goeden strekken: hy is in God als in een vast bollewerk, en daarom hy kan niets vreezen; alzoo 't hem alles moet ten dienste staan. Gods vriend is nooit verlegen: want hy is hem alles, dat hy redelijk begeeren kan, en verstrekt hem tot eere, | |
[pagina 71]
| |
loon, schilt, hemel, heil, zaligheid, troost, waarheid, genoegen, en met een woord, een Hemel op Aarden. Die 't goede werkt is kloekmoedig als een jonge Leeuw, Prov. 27:1. Hy heeft by zig een vrede, die alle verstand als te boven gaat, en geniet een gedurige maaltijd; en daar en kan in 't denkbeeld van God, die de opperste en gelukzaligste is, geen droefheid wezen. 15. Maar indien de zaken zoo veel te waardiger Ga naar margenoot+ zijn, als haar rijk en deugt algemeener is, zoo en kan 'er daarom niet prijzelijker en heerlijker zijn, dan de blijdschap; als nu nog voor 't laatste te beschrijven staat. De Blijdschap is van zoo een algemeen nut, en zoo openbaar, dat de gantsche natuire ons leert, dat alles dat werkzaam is, in zulken sin volmaakt is, en zoo veel te meer, als 't werkzamer is, en op die wijze werd onderhouden: en als 'er zaken en wel meer met elkand'ren werkzaam zijn, in zeekere over eenkomste van deelen en beweging, zullen ze elkanderen goed doen, en in stant bewaren, en in elkanderen de kragt van bestaan vermeerderen. De Blijdschap en Liefde zijn den band der volmaaktheid; Ga naar margenoot+ als de Heilige Schrift leert. De bestendige blijdschap en liefde drukt uit den over al tegenwoordigen God, die alles in allen werkt, en God is daar, alwaar blijdschap is gehuisvest. De blijdschap strekt haar zelven over al uit; daar zijn geen tijden, daar zijner geen geweest, of daar zullen 'er geen komen, dat ooit het Koninkrijke van genoegen, en de breete van haare heerschappije zullen ophouden, ja zy zal in de eeuwigheid hier boven volmaakt zijn. Daar zijn geen plaatsen, die de blijdschap zouden konnen | |
[pagina 72]
| |
weg nemen, zy is, of kan wezen over al: want een vergenoegde geest is over al te vinden, en hy kan zig, waar het ook is vermaken; de geruste vrede is in 't gemoet, en in de Goddelijke gemeenschap, die op geen uitwendige plaatzen, hoe ook verscheiden, eenige veranderinge lijd: daar een naargeestige nergens genoegen vind, en nooit te stillen is, wat vrolijke plaatzen hy ook bywoont, zy zijn hem een vermeerderinge van smerte; maar de vergenoegde blijdschap is op zee, land, in bosschen, spelonken, woestijnen,op de merkt, op 't raadhuis, in en buiten huis, in de gevangenisse, by alle zoorten van volkeren, waar men zig bevint, daar is voedzel voor de blijdschap in God, die over al de zelve is en niet verandert. Een blijde is zig gelijk in hoogheid en laagheid; nog opgeblazen, nog neerslagtig. De waare blijdschap ziet op zexe, nog op Jaren, nog op Jaar-saisoenen, 't zy men ernstige zaken behandelt, of speelt en kortswijlt; over al is de blijdschap, en men smaakt allesins de Goddelijke liefde, die van geen ramp, smerte en dood kan werden uitgeblust, en in ligt en in de naare donkerheid even helder straalt. De Blijdschap die uit reden en verstand spruit en walgt nooit, zy is altijd zig gelijkformig, en nooit in wezen minder, 't zy in de eenzaamheid, die de dwaaze vreugde niet en kan verdragen, als in de by eenkomsten en geselschappen van vermaak, die ze waarelijk vermaakt. Zoo liefelijk en onvergelijkelijk aangenaam is de waare blijdschap, zy geeft aan de actien en daden zeekere zoete vryheid, in de woorden een vaste en resoluite toegenegentheid, aan 't wezen een schoonheid en behaagelijke glans, met zedige gerustheid en vriendelijkheid gepaart, en zy lokt | |
[pagina 73]
| |
de menschen aan; om ze met zeker vertrouwen en hartelijke toegenegentheid in te nemen, en in een gerust Koninkrijke te bewaren. Dus hebben we, aandagtige Lezer, u doen Ga naar margenoot+ zien velerhande bewijzen voor de blijdschap, en 't noodzakelijkste op vele manieren, en op 't kragtigste bevestigt; om een yeder, na de verscheidentheid, van aard, bequaamheid, studie, en begrip te hulpe te komen; ten einde hy van zoo vele klaare redenen overwonnen; om nimmermeer door schijn, of van voorwendzelen van geleerde Mannen, of Schriftuirtexten op de droefheid (zoo 't schijnt) toepasselijk, van de Hemelsche Blijdschap te worden afgetrokken. En daar mede zullen de twee volgende Hooftdeelen vervult worden. |
|