Middelnederlandsche dramatische poëzie
(1907)–P. Leendertz (jr.)– Auteursrecht onbekend
[pagina 488]
| |
Bijlage VII.
| |
[pagina 489]
| |
WoeringenGa naar voetnoot1), op zaterdag den 5en Juni 1288 door Jan I gewonnen; van den anderen kant spoorde het, door de praal die het ten toon spreidde, de vreemdelingen aan om zich naar het gemeentefeest of de “kermis” van Brussel te begeven. Nog hedendaags heet men den uitgang der Zavelprocessie de kleine kermis; de groote had, sedert lang reeds, in de maand Juli plaats, alswanneer men het Sacrament van Mirakel viert. Volgens de overlevering zou, in het jaar 1348, eene vrouw, met name Beatrix Soetkens, een beeld der heilige maagd naar Brussel overgebracht hebben uit Antwerpen, alwaar zij in eene kerk vereerd werd. De legende verhaalt dat Beatrix te Brussel aankwam in een schuitje, waarmede zij de Schelde en de Zenne opgevaren was. Verscheidene versieringen in de Zavelkerk verbeelden dit voorval, wier echtheid evenwel door ernstige schrijvers betwist is gewordenGa naar voetnoot2). Wat er ook zij van den oorsprong des Omgangs, het waren de Boogschutters, die hem bestierden. Sedert het jaar 1359 betaalde de stad hun eene jaarlijksche ondersteuning van veertig schellingen of twee pond; een deel dezer som diende om de kosten van het feestmaal te bestrijden, welk het gezelschap gaf op den dag van den Omgang’Ga naar voetnoot3). Wij zijn in staat om den lezer de beschrijving mede te deelen van den omgang des jaars 1556, waarbij de afgetredene keizer Karel en zijn zoon toeschouwers waren, en tevens ook aanwezig waren bij eene Omgangsvertooging, waarvan het onderwerp echter niet gemeld wordt. De schrijver Calvete de Estrella, een Spanjaard, die zich ongetwijfeld zeer weinig om onze landtaal en letterkunde bekreunde, bepaalt zich, aan het einde zijns anders wijdloopigen verhaalsk, bij deze woorden: ‘Zekeren tijd na het middagmaal, speelde men vóór het stadhuis, op een theater in den vorm van het Coliseum, een fraai en godvruchtig tooneelspel in de Vlaamsche taal, volgens het door overlevering voortgeplante gebruik van elk jaar, den dag der processie eene vertooning op te voeren’Ga naar voetnoot4). | |
[pagina 490]
| |
‘Den zondag na O.-L.-H. Hemelvaartsdag, wezende de 2de Juni (1556), begaven zich de keizer, de prins, de koninginnen en hunne eeredames des morgens naar het stadhuis, om den plechtigen Omgang te zien, die alle jaren op dien dag de stad doorkruist. Een zeer oud gebruik wil, dat, als de hertog den Omgang gaat aanschouwen, de stad hem een vorstelijk gastmaal aanbiedt. Dit gebruik werd ook onderhouden voor den keizer en den prins, die aan dezelfde tafel aten, terwijl de dames en de heeren van hun gevolg aan eenen bijzonderen disch gezeten waren. Deze omgang heeft jaarlijks plaats ter herinnering aan een zeer oud Lieve-Vrouwebeeld, in groote vereering gehouden en bewaard in eene prachtige kerk, genaamd de Zavelkerk. Dit beeld bevond zich eertijds in eene kerk van Antwerpen; dewijl het echter zeer oud was en door den tijd beschadigd, werd het door het volk maar weinig meer vereerd. Eene oude, zeer godvruchtige vrouw alleen, bezocht het elken dag, ontstak er eene waskaars voor en, verlangend dat het door alleman in vereering gehouden wierde zooals het behoorde, gaf zij last aan eenen schilder om het te herstellen en op te luisteren; maar de kunstenaar, dit vermolmd en beschadigd beeld ziende, verwaardigde zich niet er aan te denken, bekommerde er zich niet om. Dit bedroefde ons vrouwtje zeer. Op zekeren nacht, daar zij te bed lag, verscheen haar de heilige maagd en beval haar haar beeld te gaan bezichtigen; met het krieken van den dag begaf zij zich naar de kerk, en vond haar geliefkoosd beeld op wonderdadige wijze door de hand der engelen geschilderd, tot groote verbaasdheid van den kunstenaar aan wien zij het toonde. Ons oud vrouwtje ging voort met haar Maria-beeld met verdubbelden ijver te vereeren en te versieren. Nu verscheen haar de heilige Maagd opnieuw, haar bevelende het beeld weg te nemen, en het van Antwerpen naar Brussel te vervoeren, alwaar het haar aangenaam zou wezen te verblijven. Doch het vrouwtje toefde dit bevel te volbrengen, en de heilige maagd verscheen haar een derde maal, haar berispend over de niet-uitvoering van haar gebod. Zoodra nu de dag was aangebroken, trad de vrouw de kerk binnen, roofde het beeld zeer eerbiediglijk en vluchtte er mede tot bij een, in de Schelde, onder aan de stadsmuren, gereed liggend schuitje; de kerkspastor achtervolgde haar om haar de kostbare vracht af te nemen, doch, onder bestier der heilige Maagd vaarde zij den stroom op tot aan de monding der Zenne, vanwaar zij veilig te Brussel aanlandde. De hertog van Brabant deze dingen vernomende hebbende, ging met een plechtigen stoet het wonderbeeld onthalen, deed het terstond in eene onmiddellijk (?) opgerichte kapel plaatsen, hedendaags een | |
[pagina 491]
| |
prachtige tempel, waar ontelbare wonderdaden gebeurd zijn en nog gebeuren; de lotgevallen van het beeld staan beschreven en uitgeschilderd in de voornaamste kapel der kerk; men ziet er ook een oud en kostbaar tapijtwerk dezelve verbeeldende, alsmede verzen die er den uitleg van geven. Om tot ons onderwerp terug te komen zullen wij zeggen dat de omgang, welken de stad op dezen dag volbracht, omtrent acht uren 's morgens de kerk van O.-L.-V. ten Zavel verliet, in de beste orde en met een grooten toeloop van de geestelijkheid en de burgerij. De keizer bevond zich met de koninginnen en den prins aan de vensters van het stadhuis. Vooreerst trokken voorbij, drie en drie, omtrent twee honderd man, wel toegerust, gewapend met borstharnassen en pijken, zeer mooi uitgedost in blauw, wit en rood, met hunne vendels, pijpers en trommelslagers dragende dezelfde kleuren. De voorwacht bestond uit een groot getal hallebaardiers en andere krijgslieden met tweesnedige zwaarden; Achter dezen kwam eene troep busschieters, geheel in het wit gekleed; Daarna eene afdeeling boogschutters met hunne bogen en pijlen, in witte, zwarte en roode kleedij; Waarachter twee afdeelingen kruisboogschutters, de eerste in witte en roode kleedij, de tweede met borstharnassen in een gansch groene kleeding. Nu volgden een groot getal jonge lieden op kostbare rijkelijk opgetuigde paarden gezeten, in zijden kleederen van verschillige kleuren, met scepters en hertogelijke kronen; zij verbeeldden alle de hertogen welke elkander in Brabant opgevolgd waren, van den eersten af tot keizer Karel. Vóór hen werd gedragen een standaard, vergezeld van drie of vier krijgslieden; elk van hen was ook gevolgd van evenveel beredene lijfjonkers, dragende dezelfde kleuren als elke hertog. Hierna kwamen de ambachtsgilden ten getale van twee en vijftig, elk hunner voorafgegaan van hunne kenteekens hangende aan lange schachten, waarop het beeld stond van den beschermheilige van elk ambacht of broederschap. Thans verschenen triomfwagens, waarop men de bijzonderste feesten van O.-L.-Heer en van de heilige Maagd, zijne moeder, vertoonde, behalve verschillige spelen, zinnebeelden en verkleedingen: De eerste groep, die zich aanbood, verbeeldde den duivel in de gedaante van eenen razenden stier, eenen regen van vuurpijlen spuwende door zijne horens; tusschen deze zat een andere duivel, | |
[pagina 492]
| |
aan eenen leiband gehouden door eenen als wolf vermomden knaap, ook op een klein paard gezeten. ‘Onmiddellijk na deze kwam de aartsengel Michaël, in glansende wapenrusting, in de rechter hand een zwaard zwaaiend, en aan de linker hand de weegschaal en de zinnebeeldige gewichten houdend. Volgde eene muziek van hoogstzonderlingen aard en vinding. Een jonge knaap, verkleed als een beer, zat op eenen wagen en bespeelde een orgel. In de holten van dit muziektuig had men de pijpen vervangen door levende katten, welker opgerichte staarten in verband stonden met de toetsen van het klavier, zoodat de beer, op deze drukkend, met de staarten der katten trok in eene zekere maat geëvenredigd aan het min of meer sterk uitwerksel, dat hij verkrijgen wilde; de arme dieren zich bij den staart getrokken voelend, lieten een miauw hooren, beantwoordend aan de pijn die zij ondervonden, en uit deze zware of scherpe schreeuwen ontstonden akkoorden, welke niet van oorspronkelijkheid en zonderlingheid ontbloot waren. Daarna kwam een troep apen, beren, wolven, herten en andere wilde dieren, dansend rond eene kooi die geheschen was op eenen wagen getrokken met een paard. In de kooi speelden een paar apen op eene lier, op welker tonen die in dieren verkleede personaadjes dansten; zij verbeeldden de gedaanteverandering der tochtgenooten van Ulysses veranderd in dieren door de groote begoochelares Circe, dochter van de Zon, en Persea, ontsproten aan den Oceaan. Rondom de kevie hongen eksters en vossen. Op dezen wagen volgden een reus en eene reuzin van eene overgroote gestalte, dansend op de tonen eener voorop gaande bazuin en gevolgd van eene voedster, die in hare armen eene reusachtige en verwilderde pop zoogde en wiegdeGa naar voetnoot1). Nu daagde een overgroot gevleugeld paard op, verbeeldende den vermaarden Pegasus, die Bellerophon in de lucht wegvoerde, toen hij in Licië het verschrikkelijk monster Chimoera ging bevechten: op zijnen rug zaten vier kinderen in schitterende wapenrusting; ze droegen schaarlaken hoedjes met witte pluimen en zwaaiden bloote zwaarden, die zij gelijkmatig tegeneen sloegen om eenen choorzang te begeleiden dien zij zongen in de Vlaamsche taal. | |
[pagina 493]
| |
Na Pegasus kwam een kemel aangestapt, die eenen nagemaakten boom op zijnen rug droeg, waarvan de stam takken uitwierp, op welker uiteinden zich zetels bevonden; in elk dezer zat een klein kind moedernaakt; zoo waren er elf; het oudste telde geen vier jaar; zij verbeelden den stamboom en het koninklijk geslacht der heilige Maagd. Achter den kemel kwam een zeer groote en vervaarlijke griffioen [half paard, half leeuw], met acht kleine kinders op den rug. Deze waren gevolgd van tal andere, de eenen, naakt als Indianers, gezeten op groote paarden en kemels; de anderen in het wit gekleed, met vleugels en stoolen gelijk de engelen. Eene verschrikkelijke slang kwam achterna gekropen, in alle richtingen vuurvlammen en vuurpijlen spuwend. Na alle deze spelen en vermakelijke uitvindsels, verschenen de rijkelijk versierde triomfwagens, geladen met bekwame toonkunstenaars, zangers en schoone levende personaadjes, die mysteriën verbeeldden met begeleiding van muziektuigen. De eerste wagen droeg eene “tribune” of verhevene plaats, bestaande uit vier Dorische kolommen, waarop eene koepel rustte in den vorm eener kroon; op de koepel stond een in het wit gekleede engel; in de tribune en op de kolommen waren andere kindertjes in engelengewaad, die zongen met uitmuntend zachte stemmen. - In het midden bevond zich eene overschoone jonge maagd, in het wit gekleed, verbeeldende de Ontvangenis, de Geboorte en de Kindsheid van O.-L.-Vrouw. Op den volgenden wagen zag men eenen boom met takken, die uit den stam schoten, zooals die op den bovengemelden kemel, met zitbanken op alle de takken, van onder tot boven; op elke dier banken zat een klein kind, en op den top van den boom eene bevallige, in het wit gekleede maagd, die een heel klein kind in hare armen droeg: deze groep verbeeldde de heilige maagd en het kind Jesus, en de andere kinderen, Jesus' neven, zoons der andere Maria's. De Voorstelling der heilige maagd in den tempel was verbeeld op den volgenden wagen, waarin ook eene wonderschoone jonge maagd de voornaamste rol speelde. Oumiddellijk daarna kwam gereden een andere wagen verbeeldende de Engelgroete: de aartsengel Gabriël was een jeugdige blonde jongeling, in witte kleedij; de heilige Maagd een zeer schoone in witten taf of lichte gladde zijdestof gekleede jonge dochter: zij was geknield en hield een boek in haar handen, en men was verrukt bij het zien van de zedigheid harer houding en de argeloosheid van haar gelaat. | |
[pagina 494]
| |
De volgende wagen verbeeldde de geboorte van het kind Jezus de pasgeborene lag op een weinig hooi in eene krib, voor welke zijne moeder, eene zeer schoone persoon, knielde. Daarnevens zag men den bedaagden heiligen Jozef en, bij het kind, de dieren, welke het met hunnen adem schenen te verwarmen. Hierop verscheen een andere wagen, geladen met schaapherders en in engelen verkleede kindertjes, allen in 't wit, die het Gloria in excelsis Deo zongen. Rondom den wagen reden nog kleine kinderen, elf in getal, te paard; zij waren ook in engelen verkleed en verblijdden zich over de geboorte van Christus. De moeder Gods, verbeeld door eene zeer schoone maagd, lag te bed met haar kind, gelijk eene kraamvrouw, terwijl de heilige Jozef zijn schrijnwerkers ambacht uitoefende. Hij staakte van tijd tot tijd zijn werk, als opgetogen van blijdschap bij het hooren van het hemelsch concert der engelen en den zang der herders. De volgende wagen verbeeldde het mysterie der Besnijdenis. Een ander, dat van de Aanbidding der drie koningen uit het Oosten, geleid door de star, die het kind wierook, myrrhe en goud kwamen aanbieden: de heilige Maagd, met het kind in hare armen, ontving de hulde der Wijzen met eene tevens indrukwekkende en bescheidene waardigheid; trouwens, de jonge maagden, welke de heilige maagd in deze onderscheidene rollen verbeelden moesten, onderscheiden zich allen door hunne bevalligheid, hunne ingetogenheid en hunne schoonheid. Nu volgden drie wagens, vertoonende, de een, Maria-reiniging, de tweede, de Verrijzenis van Jezus Christus, en zijne Verschijning aan de heilige Maagd en aan de drie Maria's, en de derde, zijne glorierijke Hemelvaart in tegenwoordigheid zijner moeder en der apostelen. Dan kwam een groote wagen met de twaalf apostelen, en, in hun midden, eene zeer schoone jonge maagd verbeeldende O.-L.Vrouw; alle deze personen waren neergeknield, ontvangende den heiligen Geest, die op hen nederdaalde onder de gedaante eener duif. De laatste wagen verbeeldde de Hemelvaart van Maria. Het was eene zeer schoone jonge maagd, in wit satijn gekleed, omgeven van eene schaar engelen, die liefelijke zangen hooren lieten en Maria ophieven in de lucht. Achter dezen wagen traden de burgers, de kooplieden en de doctors [rechtsgeleerden?] der stad. Daarna de burgemeesters, de bijzitters, de raadsheeren, ontvangers, pensionarissen en andere ambtenaren van den algemeenen raad der stad. | |
[pagina 495]
| |
Achter hen, de geestelijke orden, voorafgegaan van kruisen en banieren, de Dominikanen, Franciskanen en Karmelieten. Daarna de geestelijkheid der parochiën, met hare kruisen, in prachtige koorkappen van brocaat of goud, zilver en zijde, dragend eene zilveren kas bevattende het lichaam der heilige Gudula. Achter de geestelijkheid kwam een aanzienlijk getal abten, in pontificaat of hoogpriesterlijk gewaad, met hunne bisschopsstaven en hunne mijters, en, eindelijk de pastor van den Zavel, bijgestaan van eenen diaken en eenen onderdiaken, dragende het beeld van O.-L.-Vrouw. Het was over middag, alswanneer de stoet alle zijne bijzonderheden voor het stadhuis ten toon gespreid had, en nu keerde hij weer naar den Zavel, vanwaar hij gekomen was. De keizer, de koninginnen en de prins begaven zich ook binnen het stadhuis, om het middagmaal te nemen. Zij werden op eene prachtige en plechtige wijze gediend, en de kostelijkste en verscheidenste spijzen werden hun opgedischt. De andere tafels der dames en heerschappen werden insgelijks prachtig gediend.’ |
|