Middelnederlandsche dramatische poëzie
(1907)–P. Leendertz (jr.)– Auteursrecht onbekendV. Het tooneel en de tooneeltoestel.Evenals in het vorige hoofdstuk zal ik mij ook hier zooveel mogelijk onthouden van algemeene beschouwingen, maar alleen bespreken wat wenschelijk is voor een juist begrip van de hier uitgegeven stukken. En dit is bepaald noodig, omdat men bij alle nieuwere opvoeringen vooral hierin te kort geschoten is. Wat de tooneelinrichting betreft, kunnen wij de stukken in verschillende groepen indeelen:
Hierbij houde men echter wel in het oog, dat elke indeeling eenvoudig voor ons gemak gemaakt wordt en dat de middeleeuwen b.v. zeker geen onderscheid maakten tusschen geestelijke en wereldlijke drama's, zooals wij dat doen. De hier gemaakte indeeling is dan ook alleen met het oog op de tooneelinrichting en niet naar den aard der stukken. Of de dichter onder het schrijven van zijn stuk zich een meer of minder samengesteld en kunstig of een eenvoudig tooneel voorstelde, zal wel in verband gestaan hebben met het bedrag der kosten, die naar zijn vermoeden daaraan besteed konden worden. Gedeeltelijk hing dat natuurlijk samen met de te behandelen stof. Een mysterie- of heiligenspel, dat bij hooge kerkelijke feesten werd | |||||||||||||||||||||||
[pagina XCVI]
| |||||||||||||||||||||||
opgevoerd en dienen moest om den godsdienstzin der toeschouwers te versterken en hen op te wekken tot deugd, stond onder de bescherming der kerk en werd geldelijk gesteund door de overheid, terwijl de aanzienlijkste burgers en de rijkste gilden en kameren van rhetorica de opvoering op zich namen. Hierbij behoefden dus geene kosten ontzien te worden. Geene of zoogoed als geene kosten daarentegen konden gemaakt worden door hen, die met een tafelspel van huis tot huis trokken, om overal eene gift te ontvangen, waarvan zij dan zelve ook hun Driekoningenfeest of vastelavond konden vieren. Daar tusschenin stonden de voorstellingen van niet gesubsidieerde kamers, armere gilden of rondtrekkende troepen.
Bij het nu volgende houde men echter wel in het oog, dat dit slechts mijne persoonlijke opvatting isGa naar voetnoot1), steunende op de tooneelaanwijzingen en op den inhoud der stukken, maar dat wij nergens eene beschrijving van een Nederlandsch middeleeuwsch tooneel uit den tijd zelven hebben. Alle overgebleven beschrijvingen en teekeningen zijn uit de 16de eeuw. En wel kunnen wij, mits met de noodige omzichtigheid te werk gaande, daaruit gevolgtrekkingen maken voor een vroegeren tijd, maar het leidt noodzakelijk tot dwalingen, wanneer men de 16de-eeuwsche berichten zonder meer gebruikt tot verklaring van 15de-eeuwsche toestanden. | |||||||||||||||||||||||
a.De grootste tooneeltoestel was noodig voor de Sevenste Bliscap, waarom wij met deze beginnen. Volgens besluit van den magistraat van Brussel (zie bl. LXXXV) zouden deze spelen op de Groote Markt vertoond worden en de stad liet daartoe voor eenmaal de ‘stellinge’ maken dair men tspel jairlix op spelen sal. Wat wij van andere voorstellingen uit deze serie weten, mag dus ook op de Sevenste toegepast worden. Calvete de Estrella verteltGa naar voetnoot2), dat men voor het stadhuis speelde. | |||||||||||||||||||||||
[pagina XCVII]
| |||||||||||||||||||||||
Het tooneel stond dus waarschijnlijk met den achterkant naar het Broodhuis, en met den voorkant naar het Stadhuis, vanwaar de magistraat, en bij deze gelegenheid ook de keizer met zijn gevolg, de vertooning konden zienGa naar voetnoot1). Maar wat bedoelt hij met ‘op een theater in den vorm van het Coliseum’?Ga naar voetnoot2) Het is mogelijk, dat het tooneel halfrond gemaakt was, opdat bij de groote uitgestrektheid daarvan het toch niet de breedte van het Stadhuis zou te buiten gaan, en men dus vandaar de geheele voorstelling zou kunnen volgen. Maar waarschijnlijker is het, dat hij hiermede wil zeggen, dat er voor de toeschouwers een amphitheater gebouwd was. Op dit tooneel nu, hetzij dan halfrond of recht, zag men van links naar rechts (nl. van het standpunt van den toeschouwer gerekend):
De hemels waren alleen open, wanneer van daaruit gesproken werd of wanneer er iemand in- of uitging. Anders waren zij gesloten, waarschijnlijk met gordijnen, die werden weggeschoven. Ook de hel kon geopend en gesloten worden. Dit behoefde echter niet met gordijnen te geschieden. De ingang van de hel werd voorgesteld door een reusachtigen drakenkop; door middel van een scharnier nu sperde de hel in werkelijken zin hare kaken op. Het huisje van Maria stond geheel vrij en werd aan den naar de toeschouwers gekeerden kant met een gordijn afgesloten, zoodat | |||||||||||||||||||||||
[pagina XCVIII]
| |||||||||||||||||||||||
men, als dit werd weggeschoven, zooals bij vs. 1299, daarin kon zien. Aan den rechterkant was eene deur, waar Jan op klopte, en die opengedaan kon worden. Hoewel het een huusken genoemd wordt, was het toch groot genoeg, dat al de apostelen en de drie maagden rondom de baar konden staan. Aan den linkerkant, van achteren of van boven was het open, zoodat God van uit den hemel tot haar spreken kon. Het graf kon geopend worden om er de kist in te zetten. Aan het begin komen Jan en Maria op van achter den berg. Langs denzelfden kant gaan zij na vs. 165 weg. Na vs. 306 wordt Maria in hare kamer zichtbaar door het wegschuiven van het gordijn. De engelen werden met behulp van katrollen en windassen op het tooneel neergelaten en naar den hemel teruggevoerd. Met dergelijke werktuigen werden de apostelen in de wolk opgenomen, maar daarbij is nog eene spier noodig geweest, om hen van den eenen kant van het tooneel naar den anderen te brengen. Thomas kan van achter den berg te voorschijn gekomen zijn. De Joden en de Epheziërs kwamen op door de poorten en huisdeuren in den achtergrond. De duivels hollen zeker wel met een kluchtig gezwaai der beenen van de hel naar het huis van Maria. De pantomime werd waarschijnlijk gespeeld op het middengedeelte, dus waar het plein van Jeruzalem was. Uit de lijst van de gereetscap blijkt de kleeding. Men lette er op, dat de duivels geen maskers voor het gelaat hadden, maar geheele hoofden droegen. Wanneer de potestaet en de ouwere hunne handen verliezen, ziet men, dat deze aan de baar en de kist blijven hangen. Zij hebben dus lange mouwen gehad, die over de handen hingen, terwijl zij de nagemaakte handen vasthielden, die zij dan op de kist haakten. Over de kist hing nog een lijkkleed. | |||||||||||||||||||||||
b.Het Spel van de V vroede ende van de V dwaeze Maegden vereischt reeds een veel minder samengesteld tooneel dan het vorige. Van links naar rechts had men eerst den hemel, dan de huisjes der vroede maagden. In het midden was de groote uitgang, waarop de huisjes der dwaze maagden volgden, terwijl de hel den uitersten rechterkant innam. Alles was afgesloten met gordijnen, behalve waarschijnlijk de hel. Deze kan ook wel den gewonen vorm van een drakenkop gehad hebben. De gordijnen werden meestal weggeschoven, maar soms ook | |||||||||||||||||||||||
[pagina XCIX]
| |||||||||||||||||||||||
eenvoudig opgenomen, waarna men ze weer liet vallen. Bij vs. 15 wordt uitdrukkelijk gezegd sonder schuuven comt dese maeght uute. Wanneer de hemel, de hel of een huisje geopend waren, had men daarin genoeg inkijk, dat daar gespeeld kon worden. De hemel was gelijkvloersch, zoodat er geene machinerieën noodig waren. Van de kleeding blijkt alleen dat Hoverdie en IJdel Glorie kostbaar gekleed en geblanket waren. De gereetschap bestond uit: 10 lampen; een vuurpot, een beslagpot, een wafelijzer, tafel, stoelen en wat verder voor een gastmaal noodig is; twee tronen en een bankje in den hemel, twee wierookvaten. Aan het slot verlaten de spelers, met uitzondering van hen, die in de hel zijn, door den grooten ingang het tooneelGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||
c.Van de opvoeringen van Vanden Sacramente vander Nyeuwervaert weten wij weinig. Werd het stuk gespeeld geheel volgens den tekst, dan moest het tooneel vier plaatsen voorstellen: het moer, de daar dichtbij staande kerk, Pruisen, het paleis van den bisschop van Luik. De kerk moest zoo gemaakt zijn, dat men kon zien, wat daarbinnen gebeurde. Voor het gevecht tusschen de Christenen en de Heidenen was zeker eene vrij groote ruimte noodig, al wordt ook slechts het laatste gedeelte van den strijd vertoond, waarin de Christenen reeds allen te voet zijn. Bovendien moet in Pruisen eene gevangenis zijn. Behalve de kleeding was er niet veel gereetschap noodig: eene schop, eene hostie, eene priem, eene lotbus, een vuur en een brief. Machinerieën waren in het geheel niet noodig, zooals trouwens evenmin in een der volgende stukken. Of het echter ooit zoo is opgevoerd, is niet zeker. Misschien heeft het stuk wel eenigen tijd ongespeeld gelegen, omdat er te veel kosten aan verbonden waren. In de Prologhe, die blijkbaar later geschreven is, wordt aangekondigd, dat men in de voorstelling wijziging gebracht heeft. Men zal een bewijs spelen, dat Jan Bautoen het Sacrament vond. Men zal tonen zoot behoeft, hoe de prochiaan het in de kerk bracht. Maar figuerlijck geopenbaert wordt de beproeving door Macharius. Alle mirakelen zullen verder met woerden worden geraempt, doch | |||||||||||||||||||||||
[pagina C]
| |||||||||||||||||||||||
figuerlijc het mirakel van Wouter van Kersbeke. Daarentegen zal men spelen, hoe graaf Jan het naar Breda bracht. Dat laatste spelen bestaat echter alleen daarin, dat vertoond wordt, hoe de bisschop van Luik zijne toestemming geeft. Toch is het verschil van al deze uitdrukkingen te opmerkelijk, om daaraan geene waarde te hechten. En de eenige aannemelijke verklaring is, dat figuerlijc beteekent ‘in afbeelding’. Deze gedeelten werden dus niet gespeeld, maar er werd eene schilderij vertoond, terwijl de tekst werd voorgedragen. Waarvoor was deze verandering gemaakt? Zeker wel niet alleen om de kosten, maar ook om de ruimte. In de uittreksels uit de stadsrekeningen van Breda, door Hermans uitgegevenGa naar voetnoot1), vinden wij enkele malen genoemd, waar de rederijkers hunne voorstellingen gaven. Die uittreksels beginnen met 1492. Reeds in 1496 lezen wij: ‘Item gegeven der Vrouwen in der Voghelensanck in Maio doen die van Vroichdendael speelden, ende mercgreve Frederick was metten Joncfr. boven opte camer, etc.’ In 1499 ‘quam myn Juffr. van Baden af in den Vogelensanck sien speelen den Vroichendale.’ In 1500 ‘op Sint Jans dach als men tspel speelde van den Sacramente, soo quam myn Jouffr. van Baden in der Vogelensanck, daer verdroncken 9 quarten wyns.’ Overal wordt hier gesproken van den wijn, die er gedronken werd en dien de stad betaalde. De Vogelensanck, waar gespeeld werd, was dus een herberg. Later, in 1511 en volgende jaren, werd gespeeld opten Oort, waar ook een waard was, die den wijn leverde. Nu zou het mogelijk zijn, dat er op de straat of in een tuin bij die herbergen gespeeld werd, maar dat wordt zeer onwaarschijnlijk, als wij in 1513 lezen ‘des avonts als die Vroigdendaels speelden.’ Al hebben wij dus geene zekerheid, het wordt toch wel waarschijnlijk, dat het Sacramentsspel, althans later, in eene zaal werd opgevoerd en dan kon het tooneel natuurlijk niet zoo groot zijn. | |||||||||||||||||||||||
d.Voor Mariken van Nieumeghen moet het tooneel zooveel plaatsen voorstellen, dat het stuk zeker niet in eene zaal gespeeld kon worden, tenzij men er zich mee behielp, dat men na eene kleine pauze denzelfden opstel voor eene andere plaatsvoorstelling gebruikte. Dit laatste is wel een achteruitgang in de mise en scène, maar beeft toch plaats gehad en moest plaats hebben. Toen het tooneel | |||||||||||||||||||||||
[pagina CI]
| |||||||||||||||||||||||
van de markt, waar men over eene betrekkelijk onbeperkte ruimte beschikte, naar eene zaal werd overgebracht, vonden de schrijvers niet dadelijk de methode om hunne stukken zoo in elkander te zetten, dat in de beperkte ruimte alles vertoond kon worden. Het werd nu de taak van den regisseur oud en nieuw met elkander in overeenstemming te brengen. De meest primitieve manier was wel, dat op een decoratief zonder bepaald karakter achtereenvolgens naambordjes gehangen werden, om de verschillende plaatsen aan te wijzen. Een vooruitgang was het, dat die naambordjes werden vervangen door karakteristieke losse decorstukken. En toen de regie het bewegelijk decoratief had gevonden, terwijl intusschen de schrijvers geleerd hadden minder plaatsverandering te eischen, was de harmonie tusschen stuk en opvoering hersteld. Het niet begrijpen van dezen overgangstijd - er wordt over het geheel door de geschiedschrijvers nog veel te weinig op gelet - is de oorzaak geweest, dat men zich van het middeleeuwsche tooneel geheel averechtsche begrippen vormde en zich telkens weer verbaasde, als men moest erkennen, dat het toch niet zoo onbeholpen was als men gemeend had. Mariken van Nieumeghen nu valt juist in den overgangstijd. En al was het een zeer stichtelijk mirakelspel, toch was het geene mysterie, die op een kerkelijken feestdag kon opgevoerd worden, en waar dus het stadsbestuur subsidie voor gaf. Eene opvoering op de markt echter ging de financieele krachten van eene rederijkerskamer te boven. Het is dus niet waarschijnlijk, dat dit stuk ooit in de open lucht vertoond is. Wij hebben derhalve alleen te vragen, hoe het in eene zaal kon opgevoerd worden. De plaatsen, die voorgesteld moeten worden, zijn:
Voor de markt te Nijmegen, waar een groote wagen moest staan, is zonder twijfel het geheele tooneel noodig geweest. Datzelfde decoratief kon ook de markt te Antwerpen verbeelden. Daarvoor waren zelfs geene naambordjes noodig, omdat de dichter (met het oog hierop?) Moenen laat beginnen te zeggen, waar zij zich bevinden, vss. 441 en 685. Lezen wij verder nauwkeurig vss. | |||||||||||||||||||||||
[pagina CII]
| |||||||||||||||||||||||
452 tot 455, dan schijnt de dichter zich voorgesteld te hebben, dat het volgende tooneel niet in, maar vóór de herberg afgespeeld wordt. Zelfs al zat men in dien tijd niet voor de herberg op straat te drinken, dan is er nog geen bezwaar tegen, dat dit op het tooneel zoo werd voorgesteld. Vss. 556-684 werd zeker op de straat afgespeeld. Er is niet het minste bezwaar tegen, om aan te nemen, dat het huis van de tante aan de markt te Nijmegen stond. Het huis van den oom kan daar echter niet gezocht worden. Maar nam men dit aan den uitersten kant van het tooneel en zette daarnaast een boom, dan had men zonder te veel plaatsverlies eene voldoende afscheiding en tegelijk eene voorstelling van de haag. Verder was er niets vreemds in, wanneer men op de markt te Nijmegen eene kerk zag, waarin Emmeken aan den paus biechten kon (men lette er op, dat ook hier de situatie door hare eerste woorden volkomen duidelijk wordt), en een klooster. Dat dit laatste te Maastricht gedacht moest worden, bleek wel niet uit de woorden van Emmeken zelve, maar toch uit de onmiddellijk daarop volgende naeprologhe. | |||||||||||||||||||||||
e.Bij de andere nog te bespreken stukken maakt het weinig verschil, of zij in eene zaal of in de open lucht gespeeld werden. Het grootste tooneel is noodig voor den Gloriant. Aan den linkerkant ziet men eene voorstelling van de stad Brunswijk of van het kasteel van den hertog. Als Christenland wordt het gekenmerkt door kruisen op de torens. De handeling heeft plaats vóór de stad of het kasteel. De sprekers komen op door eene poort, die groot genoeg moet zijn, dat daardoor een paard aan Gloriant gebracht kan worden, tenzij men dit van den zijkant liet opkomen. Daarop volgt een recht stuk muur, dat op alle tooneelen de afscheiding vormt tusschen verschillende plaatsenGa naar voetnoot1). Aan den anderen kant is de voorstelling van Abelant of van het kasteel van Roede Lioen, met eene groote, zwaar gesloten poort. Bovendien is er een klein poortje, waardoor Florentijn en Floerant naar buiten komen en waardoor de laatste Roede lioen roept. Als heidenesse is Abelant kenbaar aan de halve manen op de torens. | |||||||||||||||||||||||
[pagina CIII]
| |||||||||||||||||||||||
Aan den uitersten kant, misschien aan den zijkant, bevinden zich twee gevangenissen met getraliede vensters, waardoor de gevangenen spreken. De gerechtsplaats, waar het gevecht plaats heeft, is vlak voor Abelant. Midden op het tooneel moet nog een boschje zijn, waarachter Gloriant zich met zijn paard verbergt. Onder de losse stukken verdient opmerking, dat er misschien een maneschijn geweest is. Deze was trouwens gemakkelijk genoeg na te bootsen. | |||||||||||||||||||||||
f.In den Lanseloet heeft men aan den eenen kant het kasteel van Lanseloet met den bogaert, aan den anderen kant dat van den ridder. De afscheiding kan hier in plaats van door een rechten muur gevormd worden door het foreest. Eene fonteine, zelfs eene springende, en zeker ook wel een beekje, wist men zeer goed op het tooneel te maken, zoodat het niet noodig was daarvoor eene eenvoudige kuip te nemen. De warande was zeker geen prieel, maar een andere naam voor het bosch. De warande huedere toch zegt ic ... hebbe ... ghehoet sijn foreest. Het gesprek tusschen de moeder en Sandrijn kan zeer goed gevoerd zijn in den tuin voor het kasteel, zoodat de voorstelling van eene kamer onnoodig was. Wanneer er genoeg ruimte was op het tooneel, zat de ridder te paard. | |||||||||||||||||||||||
g.Nog eenvoudiger was het tooneel voor den Esmoreit, omdat daarin geen paard behoeft op te komen. Aan den eenen kant heeft men Sicilië met een prisoen, aan den anderen kant Damascus met een bogaert. Daartusschen een rechte muur. Onder de gereetschap was hier eene galg. Voor den kleinen Esmoreit in het begin nam men zeker een klein kind, geene pop. | |||||||||||||||||||||||
h.Voor het Spel van den Winter ende van den Somer kon men elk tooneel gebruiken, als er maar een huis op was, waaruit Venus kon komen. | |||||||||||||||||||||||
i.Zelfs voor de grootere kluchten was geene afzonderlijke tooneelinrichting noodig. Men kon zich al spoedig redden met hetgeen men had. In alle drie de hier uitgegevene Drie Daghe Here, Plaijerwater en Nu noch zien wij personen een huis ingaan, waar dan een maaltijd gehouden wordt. Er was dus eene op het tooneel uitgebouwde kamer noodig, die naar den kant van de toeschouwers open was. | |||||||||||||||||||||||
[pagina CIV]
| |||||||||||||||||||||||
Bovendien worden sommige personen uit hun huis geroepen. | |||||||||||||||||||||||
j.De sotternie, die op een grooter stuk volgde, werd zeker wel op hetzelfde tooneel gespeeld. Voor het boschje, waarin Lippijn zijne vrouw betrapte, kan de bogaert van Damascus dienst gedaan hebben, terwijl de comere misschien in Sicilië aanklopte. Zoo kon ook de Buskenblaser aan het kasteel van Gloriant aankloppen en een der huizen uit Drie Daghe Here kon dienst doen voor de cluse van broeder Everaert in de Truwanten. Voor de Hexe en Rubben was haast nog minder noodig. | |||||||||||||||||||||||
k.Bij de wagenspelen is natuurlijk van een aaneengesloten decoratief geene sprake, op zijn hoogst van losse stukken. In het Spel van Masscheroen zat natuurlijk God op eenen troon, terwijl Masscheroen voor hem stond. Maria stond aan den anderen kant van den troon, of zat op een lageren zetel. Het Spel van Sint Jooris houd ik, om zijn zeer eenvoudige samenstelling niettegenstaande de heilige stof, ook voor een wagenspel. Hierin zijn zelfs geene losse decorstukken noodig. Maar er waren ook vijf personen, want de draak was zeker wel niets anders dan een aldus toegemaakte speler. | |||||||||||||||||||||||
l.Bij de tafelspelen werd uit den aard der zaak geen decoratief gebruikt en geen ander gereetschap, dan wat zeer gemakkelijk mede te dragen was, zooals eene mand. |
|