Middelnederlandsche dramatische poëzie
(1907)–P. Leendertz (jr.)– Auteursrecht onbekendIII. Omwerkingen en vertalingen.De opgang, dien sommige stukken maakten, openbaarde zich niet alleen in de veelheid van uitgaven, maar ook in vertalingen en omwerkingen. Een overzicht daarvan mag hier niet ontbreken. Onbesproken laat ik echter in dit hoofdstuk alle inhoudsopgaven, hoe uitvoerig soms ook, in werken over de geschiedenis der letterkunde of in historische verhalen. Voor zoover zij thans voor ons van belang zijn, worden zij in een volgend hoofdstuk behandeld. Ook blijven hier buiten beschouwing de korte inhouden in programma's en dergelijke voor sommige der latere opvoeringen. | |||||||||||
1.In 1835, toen nog slechts enkele geleerden wisten, dat er Middelnederlandsche drama's bestonden, deelde C.P. Serrure daarover iets mede in den Messager des Sciences et des Arts. Dat die mededeelingen thans geen waarde meer voor de studie hebben, daarvan zal zeker niemand hem een verwijt maken. Toch is er ééne opmerking, die ik hier wil mededeelen, omdat zij iets betreft, waarover ook thans nog de gevoelens verdeeld zijn. Van de wereldlijke drama's zegt hij: ‘Elles n'étaient pas non plus jouées en plein air, ni dans une église, mais bien dans la partie supérieure d'une maison où on pouvait se procurer des rafraîchissemens. Cela se voit clairement par les derniers mots du Jeu d'Esmorée.’ Op deze verhandeling liet hij p. 14-40 de vertaling van Esmoreit volgen, onder den titel Le noble Jeu d'Esmorée, Fils du Roi de Sicile. Hij heeft zoo letterlijk mogelijk vertaald, om het middeleeuwsche karakter van het stuk niet te doen verloren gaan. Maar desniettegenstaande blijft hij te veel in de woordenkeus der Fransche romanliteratuur van zijnen tijd, dan dat wij de vertaling nog voor | |||||||||||
[pagina LXXII]
| |||||||||||
ons genoegen zouden lezen, nu wij het oorspronkelijke kunnen genieten. Een paar staaltjes daarvan zijn voldoende.
Een eigenaardige opvatting van den tekst, die wel de aandacht verdient, ook al is men het er niet mee eens, vindt men op de volgende plaatsen:
| |||||||||||
2.Eerder dan een der andere stukken is de Lanseloet vertaald, nl. in het dialect van de Rijnprovincie. Deze vertaling viel zoo in den smaak, dat er ten minsten twee drukken van zijnGa naar voetnoot1). Eene vertaling in den gewonen zin des woords is dit eigenlijk niet, zooals kan blijken uit Bijlage IV. De drukker heeft den Nederlandschen tekst hier en daar wat verduitscht, maar een aantal uitdrukkingen en zelfs geheele regels zijn zuiver Nederlandsch gebleven. Men zou geneigd zijn te denken, dat wij hier het werk voor ons hebben van een Nederlandschen drukker, die nog maar kort in Keulen was en nog slechts weinig Duitsch kende. Het zou ons niet verwonderen, wanneer ook nog eens eene Deensche vertaling van den Lanseloet gevonden werd. Van Ghemen toch, de drukker van G, heeft later te Kopenhagen o.a. verscheidene volksboeken gedrukt en zou er gemakkelijk toe hebben kunnen komen, daaronder ook den Lanseloet op te nemen, die hier te lande zooveel opgang gemaakt had. | |||||||||||
[pagina LXXIII]
| |||||||||||
3.Het meest van allen echter heeft Mariken van Nieumeghen tot navolging uitgelokt. Wij hebben er daarvan verscheidene. | |||||||||||
a.In 1518 of 1519 verscheen bij den bekenden boekdrukker Jan van DoesburghGa naar voetnoot1) eene Engelsche vertaling. Door de welwillendheid der eigenares van het eenig bekende exemplaar, Mrs. H.E. Christie Miller, Britwell Court, Burnham, ben ik in staat over dit door velen genoemde, maar door weinigen geziene, boek iets meer mede te deelen. Het boek meet 169 × 118 mM., de tekst 138 × 85 mM. Het bevat 20 bladen nl. twee katernen van 6 en twee van 4 bladen, met gewone Duitsche letter gedrukt. Eene volle bladzijde telt 28 regels. Dezelfde houtsneden als in de uitgave van Vorsterman versieren het boekje, benevens een paar andere, die niet bij den tekst passen. Uit deze laatste omstandigheid meende ik te mogen opmaken, dat Van Doesburgh den bij Vorsterman verschenen tekst had vertaaldGa naar voetnoot2) en de blokken van Vorsterman had overgenomen of geleend en niet omgekeerd, nadat b.v. Van Doesburgh eerst een druk van de Nederlandsche Mariken had bezorgd. Dit scheen bevestigd te worden door de opmerking, dat slechts zeer weinige der door Van Doesburgh gebruikte houtsneden vervaardigd zijn voor de boeken, waarin zij voorkomenGa naar voetnoot3), en dat de prentjes in Mary of Nemmegen beter zijn dan die gewoonlijk door hem gebruikt wordenGa naar voetnoot4). De heeren Rob. Proctor en Rob. E. Graves echter, beiden mannen van gezag in deze zaken, die met den heer A.E.H. Swaen een paar door mij gemaakte doortrekken van prentjes uit A met die uit DGa naar voetnoot5) vergeleken hebben, waren van oordeel, dat de eene zeer nauwkeurig naar de andere zijn nageteekend, maar dat zij niet van hetzelfde blok zijn afgedrukt. Later heeft de heer Graves nog eens de prentjes uit den facsimiledruk met die uit D vergeleken en schrijft mij daarover: ‘The latter I consider to be the originals as they are much superior, especially in the character and expression of the heads, to those of the Vorsterman-edition. Copies are almost always inferior.’ | |||||||||||
[pagina LXXIV]
| |||||||||||
WaarschijnlijkGa naar voetnoot1) heeft dus Van Doesburgh van een anderen drukker de blokken overgenomen of geleend van dezelfde prentjes, die Vorsterman heeft laten nasnijden. Er zal dan ook wel geen uitgave van den Nederlandschen tekst bij hem verschenen zijn. Daarmede toch zou hij den bevrienden collega concurrentie aangedaan hebben. Bij deze prentjes maakte hij nu een Engelschen tekst. De ingevoegde prozastukken der Nederlandsche bewerking werden vrij nauwkeurig (echter niet zonder fouten) vertaald, terwijl van de oorspronkelijke verzen de inhoud, soms zeer verkort, werd naverteld. De titel luidt: (❘ Here begynneth a lyttell story that was of a ‖ trwethe done in the lande of Gelders of a may ‖ de that was named Mary of Nēmegen yt was ‖ the dyuels paramoure by the space of vij yere ‖ longe. ‖ Daaronder eene houtsnede (Marieken onder de haag). Op de volgende bladzijde eerst eene houtsnede (Marieken neemt afscheid van haren oom) en daarna het begin van den tekst: In the tyme when Duke Arent was taken of his sone Adolfe and his hoste, the same tyme dwelled in the lande of gelders .iij. myle fro Nēmegen a deuoute pryste called syr ghysbryche and he had a yonge mayde dwellynge with hym that was his cosē that was named mary, and this Mary dyd all yt was to do ī hyr vncles [2ro] howse. It befell on a tyme that syr ghijsbryche sent mary to Nemmegen to the merket to bye that he neded and sayde the dayes be shorte if it be late or ye haue done abyde with your aunte at Nemmegen my syster for it is yll for a mayd for to goo alone in the nyght, than departed mary to Nemmegen then when she was come there she went aboute hyr busynes, It fortuned ye same day that hyr aunte had chyd ayen .iiii. or v. women for the duke of gelders sake Adolfe ye had tane his fader, that they all semed madde & semed more to be dyuyiles then womē. For marys aunte hylde on the yonge dukes party and afterwarde Murdered hyr selfe when that she knewe that the olde duke was conueyed out of prysō ye Jayler therof as more playnly here after foloweth. De inhoud van het spel van Masscheroen wordt slechts met enkele woorden weergegeven. Aan vss. 685-892 van den oorspronkelijken | |||||||||||
[pagina LXXV]
| |||||||||||
tekst beantwoorden slechts twee bladzijden in de vertaling, nl. 11vo en 12ro, die luiden: [they] departed to Nemmegē in the lāde of Gelders, and when they were come to Nemmegyn it fortuned on the same that it was the dilycacyon of a chyrche, & when they were within the Towne than sayde Emmekyn to Satan let vs goo see howe my aunte dothe, than sayde Satan ye nede nat go to hyr for she is deed more than a yere a goo, than sayd Ememekyn is it trewth, thā sayd Satan ye, than sayd Ememekyn to ye dyuell what do all yender folkes yt be yender gathered than sayde the dyuell the a play yt is wont euery yere to be played, than sayde Emmekyn good loue let vs goo here it for I haue harde my vnkyll say often tymes that a play were better than a sermant to some folke, than sayde the dyuell to Emmekyn what lye ye on me to see the play let vs goo to the Tauerne and make good chere, thā sayd Emmekyn good satan let vs go thyder and here it but tarry no lenger than I shall call you, than went Emmekyn and harde the playe and the playe was of synfull lyuynge and there she sawe hyr lyuyng played before hyr face than she began to besory and take repentance, than called the dyuell hyr for he wolde haue hyr here it nat oute, But she wolde nat come, for by the play she was allhole turned fro hyr mysse lyuynge & sayde. O good lorde haue mercy on me pore wretche & synner. I am nat wordy to trede vpon the erthe and I am afrayde yt I haue ronne to ferre, than sayde the dyuyll to his selfe all my laboure is loste she taketh vnto hyr hole repentance and sayd vnto Emmekyn what ayle ye now be ye mad, Let be your wepynge and sorowe and let vs goo to the tauerne and make good chere & put a waye your sorowe, than sayde Emmekyn go fro me thou false fynde woo be to the that euer thou cā to me and I repente me that euer I chose the for my paramour for by ye I am vtterly dampned without the more mercy of god, than arose the dyuyll fro the growne and sayde holde your peace and be styll or elles I shall bere the with me to euerlastynge payne. Than sayd Emmekyn O good Lorde haue mercy on me, and defende me from the handes of the dyuyll that he do to me no harme. Than sayde the dyuell vnto hyr I see it wyll be no better thā toke he Emmekyn in his clawes & caryed vp into ye ayer more hygher than ony stepyll that hyr vnkyll and all the people meruayled therat, howe it cam that she was caryed so sodenly vppe. De tekst eindigt op bl. 19vo: (❘ Al this in this boke conteyned is for a trewth and if that ye | |||||||||||
[pagina LXXVI]
| |||||||||||
wyll nat beleue me that was the fyrst maker of this boke if that it fortune ony of you for to goo into the Lande of Flanders to a towne called Mastryche and goo to the Nonry of the converted synners there shall ye see Emmekyns grave & also ye yron ryngs hangyng there ouer and vnder nethe wryten hyr lyuynge and also hyr pennaūce and she lyued but .ij. yere after she was delyuered of ye rynges and so departed & went vnto the blysse euer lastyng to the whyche blysse brynge both you and me. Bl. 20ro bevat het wapen van Engeland, terwijl 20vo het drukkersmerk van Van Doesburgh bevat, nl. het door Proctor IIIB genoemde. Een afbeelding daarvan staat in het boek van dezen tegenover den titel. Het stelt voor: in eene kamer Auontuere op een troon, in de eene hand een scepter, in de andere het rad; rechts en links gheluck en ongeluc op een fluit blazende. Onder deze figuur leest men ΓΝΟΘΟΩΙΛΥΤΟΝ, eene verbastering van ΓΝΩΘΙΣΕΑΥΤΟΝGa naar voetnoot1). Zooals men ziet, is de letterkundige waarde van deze vertaling niet groot, terwijl zij ook voor de tekstcritiek niet van zooveel belang is, als men wel eens vermoed heeft. Maar toch is zij merkwaardig genoeg, om deze eenigszins uitvoeriger bespreking te verdienen, vooral omdat de letterkundige betrekkingen tusschen Nederland en Engeland in vroegeren tijd nog zeer weinig bestudeerd zijn. | |||||||||||
b.Veel ouder dan de beide mij daarvan bekend geworden drukken is zeker ook wel het historielied van Mariken van Nimmegen, dat in de Bijlagen is opgenomen. Het volgt de geschiedenis zeer getrouw en verschillende woordvormen doen vermoeden, dat het niet jonger is dan het begin der 17de eeuw. | |||||||||||
[pagina LXXVII]
| |||||||||||
c.Mariken von Nymwegen von Luise von Ploennies is de korte titel van het boekje, dat in 1853 te Berlijn bij Alex. Duncker uitkwam. Terwijl de geschiedenis, zooals ons die is overgeleverd, de kern van het verhaal blijft vormen, heeft de dichteres van Mariken een tegenhanger van Faust trachten te maken. Door de inlassching van een aantal episoden, zoowel bestaande Nederlandsche legenden als door de dichteres zelf gevondene uitbreidingen, en van de vertaling van oude Nederlandsche liederen, heeft het gedicht een omvang gekregen van meer dan 6500 verzen. Onder de vertaalde gedichten komen b.v. voor Vrou Hanselijn, de Meisjes van Kieldrecht, het Soudaens dochterken, onder de legenden de zoon, beul van den vader. Tot de schoonste episoden behoort de negende sang ‘Wie Mariken Herrn Lukas von Leiden sah.’ Dichterlijk opgevat, fijn gevoeld, echt realistisch uitgewerkt, d.w.z. waar, zonder eenige platheid, innig vroom, wordt dit gedicht veel minder gelezen dan het verdient. De geschiedenis had L. von Ploennies zeker wel leeren kennen uit de Niederländische Sagen van haren schoonzoon J.W. Wolf. Maar bovendien heeft zij de artikelen van Prudens van Duyse in het Kunst- en Letterblad van 1840 gebruikt. Of zij ook de oude uitgaven zelf gezien heeft, blijkt niet. | |||||||||||
d.Geheel modern is het verhaal geworden in Marieken van Nijmegen door Lode BaekelmansGa naar voetnoot1). Moenen b.v. is een schilder en Marieken keert niet terug tot kerkelijke vroomheid, maar tot burgerlijke braafheid. Moord en doodslag komt er niet in voor. Toch is de innerlijke overeenkomst der beide verhalen grooter dan men bij oppervlakkige lezing meenen zou. Doch den vrede, dien de begenadiging van Marieken in het oorspronkelijke verhaal ons schenkt, vinden wij hier niet. Baekelmans heeft de geschiedenis leeren kennen uit de uitgave van Van Vloten. | |||||||||||
e.In zijn Niederländische Sagen geeft J.W. Wolf onder no. 452 eene uitvoerige inhoudsopgave van Marieken. Als bronnen vermeldt hij twee exemplaren van het volksboek te Gent (S en Str.) en het overzicht van Prudens van Duyse in het Kunst- en Letterblad van 1840. Merkwaardiger is echter, wat hij onder no. 453 mededeelt, nl. dat de legende in dien tijd nog in Antwerpen onder het volk | |||||||||||
[pagina LXXVIII]
| |||||||||||
bekend was. Daar het boek van Wolf niet zoo algemeen verspreid is, neem ik dit geheel over. | |||||||||||
Teufel will ein Mädchen holen.
| |||||||||||
f.Bij gelegenheid van den rederijkersoptocht te Antwerpen in 1892 heeft men van Mariken van Nijmegen een stomme vertooning of wagenspel gemaaktGa naar voetnoot1). |
|