6.7 Tot besluit: het licht en de schaduwzijden
Bundels als de Kleine gedigten voor kinderen en de Economische liedjes komen op de hedendaagse lezer waarschijnlijk vooral belerend en star over. Net als in literaire werken over de natuur spiegelen achttiende-eeuwse literatoren ook in gedichten en romans over mens en samenleving de lezer graag een idyllische wereld voor, een wereld waarin alle schakels van de schepping harmonieus samenwerken. Dit wil niet zeggen dat schrijvers in deze periode geen oog hebben voor de dissonanten en de schaduwkanten. Waar in hofdichten wel degelijk geluiden uit de wereld van het geld en de macht doorklinken, en waar in natuurbeschrijvingen de jacht van het roofdier op zijn prooi wordt beschreven, de bittere koude van de poolcirkel, de verzengende hitte van de tropen, de gevaren van de zeereis en de ratelende donder, daar ontkomt de lezer bij schrijvers en dichters als Van Alphen en Wolff en Deken niet aan een gevoel van dreiging op de achtergrond. Om de hoek van buitenplaats of burgerwoning, zo weet de lezer maar al te goed, begint de boze buitenwereld. Daarin leeft bijvoorbeeld de bedelaar, ‘die bijkans nakend zit’. Niet elke tuinman is tevreden met zijn maatschappelijke positie en niet elke vrouw ziet het huisgezin als levensvervulling.
Achttiende-eeuwse lezers houden zich trouwens niet strikt aan een dieet van zedenkundige romans of moreel verantwoorde en opbouwende poëzie. Ze lezen ook avonturenromans, erotische geschriften en radicale teksten waarin menselijke zonden en de rafelranden van de samenleving worden blootgelegd. In dat soort literaire werken wordt openlijk getwijfeld aan de gedachte dat we in ‘de beste aller werelden’ leven. De twee typen literatuur - enerzijds de moreel verheffende geschriften die de nadruk leggen op de idyllische kanten van mens en samenleving, en anderzijds de geschriften die de duistere aspecten naar voren halen - lijken op het eerste gezicht diametraal tegengesteld. Bij nadere beschouwing blijkt dat ze verbonden worden door eenzelfde onderzoekende geest, de geest die zo kenmerkend is voor dit tijdperk. In beide typen literatuur draait het daarbij om een zoektocht naar het juiste evenwicht. De brave Karel en de ongehoorzame wildzang Eduard Grandisson, het deugdzame meisje en de gevallen deerne, de oppassende jongeling en de ontaarde lichtmis, de vergenoegde tuinman en de afschrikwekkende bedelaar, de deugdzame huisvrouw en de lichtzinnige hoer, de bejaarde zondaar die wordt verteerd door wroeging en de man die tevreden uitziet naar het einde - ze keren in de letterkunde van de achttiende eeuw steeds terug. Oppervlakkig gezien is er een groot verschil in waardering voor de ene of de andere kant van de tegenoverstelling, al naargelang het type literatuur. Maar of boeven, lichtmissen en bedelaars nu als schurken dan wel als helden worden voorgesteld, dienen de fictieve verhalen over hun belevenissen