Vlaenderen en de elders, soo verre alst in ons is, omme in alle steden, durpen ende plaetsen te moghen tooghen consten van Rethorijcken in wat manieren dat sij, gheestelijc en weerel., spelwijs ende andersins, naer de gheleghentheit vande saecke, prijsen te moghen winnen als andere gheoctroieerde ende gheconfijrmede cameren, sonder jemandts belet ofte wedersegghen, ter contrarie. Hebben den selven oock gheconsenteert ende consenteren bij desen te moghen draghen, op huerl. abijten ende jornaden, een beelde van Ste-Barbara, ghebordeert, metten torre, een lelie daer duere, een rolle daer inne gheschreven sicut lilium inter spinas (Hoogl. 2 vs. 2) metten woorde Zebaer herten van Rousselare ende al ditte sonder jemandts prejuditie, midts dat ons duechdel. bleken is bij sekeren opene letteren van octroijen in prohemie (= inleiding), onder seghele autentijck in groenen wasse der stede van Rousselare uit hanghende met dobbelen stierte in date vanden xijen november xvcxvje als dat tselver gulde boven ghenompt, gheconfirmeert ende gheoctroieert is bijden heere ende wet van Rousselare voornompt ten tijtle voorschreven, soot behoort; begheirende, bij desen, met neresten (= met nadruk) an allen gulden ende cameren van Rethorijcken ende den gouverneurs van dien onsen lieven ende beminden mede broeders, dat sij den selven van Rousselare doen ende laeten ghebrucken vande jnhouden deser onse letteren ende met ons de die heeft willen kennen onder sulcx als voorschreven stadt behouden ons ende elcx recht, soot redene bewijsen sal; ende om dat alle dese saecken goet, vast ende van weerden souden blijven altijt tonserwaert behoudende interpretatie van desen op datter eenighe toe diende, soo hebben wij prinsen ende raet boven ghemeene dese letteren ghedaen seghelen metten seghele van onse gulde den xjen dach in hoijmaendt (= Juli) int jaer ons heeren duust vijf hondert ende zeventhiene.
Aldus geciteerd door Angillis, a.w. blz. 5-7, die nog vermeldt dat deze doopbrief behalve in Gulde-bouk II fol. 2 ook voorkomt in Gulde-bouk III fol. 2vo.
Zowel het octrooi, in Bijlage A meegedeeld, als deze doopbrief zijn in het Gulde-bouk II ingeschreven uit het register van de Gentse Kamer, blijkens het opschrift: Copie van de babtisatie van Rousselare uuijten regijster vande Fonteinisten van Ghendt, ende was gheregijstreert fo. Icxviij.
In zijn reeds herhaaldelijk aangehaalde werkje spreekt Angillis op blz. 7 over ‘het wapen of blazoen’ van de Roeselaarse Kamer, en geeft daarvan dan een afbeelding, waarop men in een ruitvormige omlijsting onder elkaar een Z, een lijkbaar en twee harten ziet staan. Deze rebus kan men oplossen als: Ze-baer-herten, de naam van de Kamer. Het lijkt mij echter niet waarschijnlijk dat dit het blazoen van de Kamer is. Hoewel Angillis niet zegt hoe hij