Vanden verlooren zoone
(1941)–Robert Lawet– Auteursrecht onbekend
[pagina 59]
| |
1. Het Rijm in de spelen van de Verlooren ZooneAls vormbeheersing een kenmerk van Rederijkerskunst genoemd mag worden (vgl. B.H. Erné, De Rijmen in drie kluchten uit de 16e eeuw. Tijdschr. 51, blz. 154), dan is Lawet een niet onverdienstelijk kunstenaar geweest. Zijn vormbeheersing, zoals die blijkt uit deze spelen van de Verlooren Zoone, is niet gering. Slechts een enkele maal wordt het grondschema verlaten; dit vindt dan zijn rechtvaardiging in de structuur van het spel, of in de natuurlijke eisen van de dialoog. Dat grondschema bestaat uit het eenvoudig gepaard rijm, met rijkelijke toepassing van binnen- (meestal overlopend), en dubbel-rijm. Opmerkelijk is de manier, waarop in de dialoog de wisseling van sprekers wordt uitgedrukt: de eerste spreker eindigt met een hele regel plus een halve, de volgende begint met een halve regel; samen vormen deze regels een rijmpaar. Zo schakelt Lawet de clausen van de dialoog door het rijm aaneen. Op een enkele uitzondering na rijmen beide halve regels op de voorafgaande hele; men heeft dus bij deze wisseling telkens een rijmpaar met binnenrijm in de tweede regel. Deze verdeling van een rijmpaar over twee sprekers heeft Lawet gedwongen een enkele maal een onregelmatigheid in zijn gepaard rijm toe te laten, I vs. 490 valt geheel buiten het schema, terwijl I vs. 22, 51, 609, 1075 en II vs. 18, 186 en 411 een regel te veel in het paar vormen. Voor het oor echter is deze laatste groep onregelmatige regels niet zo storend, immers door binnenrijm wordt feitelijk een volledig rijmpaar gesuggereerd. De winst voor de toehoorders, n.l. de aaneenschakeling der clausen door het rijm bij wisseling van spreker, rechtvaardigt zeer zeker deze afwijkingen. De slotwoorden van elk bedrijf vormen steeds een rijmpaar, uit twee hele regels bestaande, terwijl daar tevens dubbelrijm is, | |
[pagina 60]
| |
behalve in de slotregels van het 1ste en 5e bedrijf van het tweede spel. Deze manier van afsluiten past Lawet ook toe bij de meeste scènes, waarin we de bedrijven kunnen onderverdelen. Wordt van deze manier afgeweken, dan is daarvoor meestal een goede reden aan te geven. In het eerste spel begint het 1ste, 4e en 5e bedrijf met een rondeel, door de zinnekens uitgesproken; het 3e begint met een ballade, terwijl in dat bedrijf nog een ballade voorkomt, beide door de Verlooren Zoone gezegd. In het tweede spel begint het 1ste en 3e bedrijf met een rondeel, ook hier door de zinnekens gezegd; het 2e, 4e en 5e met een ballade, uitgesproken door de Verlooren Zoone, de laatste door de Outsten Zoone. Bovendien bevat het 2e bedrijf nog een ballade door de Verlooren Zoone, en het 6e een refrein door Christus uitgesproken.
Het schema van de spelen ziet er als volgt uit. Het eerste spel kan men verdelen in 6 bedrijven. I vs. 1-143. Een zinnekens dialoog, beginnend met een rondeel van 16 hele regels, schema abcd ab ab abcd abcd, de curs. letters zijn de gelijkluidende regels; de beide zinnekens zeggen om beurten één regel. Daarna volgt gepaard rijm, de clausen bestaan uit meer dan één regel. Met vs. 94 verlevendigt de dialoog, elk zinneken zegt telkens een halve regel, waarvan telkens de tweede het rijm draagt. Het eerste tweetal, samen vs. 94, rijmt met het voorafgaande paar, een onregelmatigheid die de gebruikelijke rijmende overgang over halve regels vervangt. Ook na vs. 101 en na vs. 105 treft men een dergelijke verlevendiging aan. In deze laatste passage ontmoet men een moeilijkheid voor de telling der verzen. Vs. 105 is een hele regel, er volgen 7 halve, waarna weer een hele komt. Opdeling in paren gaat niet; een halve regel, b.v. de eerste - wat met het rijm het beste zou uitkomen - voor één tellen, klopt niet met de honderdtallen van het hs. De meest waarschijnlijke oplossing lijkt mij, dat het hs. de eerste drie halve regels als vs. 106 bij een neemt. Met uitzondering van het rondeel, en de reeds besproken vs. 22, 51, 94 en 106 gepaard rijm.
II vs. 144-625. Dit hele bedrijf gepaard rijm, met uitzondering van de reeds genoemde vs. 490 en 609. | |
[pagina 61]
| |
In dit bedrijf komen drie tooghen voor, in vs. 492, vs. 524 en in vs. 580.
III vs. 626-849. Met dit bedrijf begint de uitbeelding van de geschiedenis van de Verloren zoon. Het rijm vertoont duidelijk een verdeling in drie scènes. De 1ste scène, vs. 626-745, begint met een ballade van twee strofen van acht en een halve regel; schema ababbcbcc; de tweede regel van elke strofe heeft nog een ver naar voren liggend binnenrijm (a). Bij de telling der verzen moet de halve regel van de eerste strofe voor één geteld worden, aldus kloppen de honderdtallen van het hs. De vs. 744/5, hele regels, waarmee Quaden Wille eindigt, vormen het einde van deze scène, een rijmpaar met dubbelrijm. De 2e scène, vs. 746-842, begint eveneens met een ballade, van acht en een halve regel, schema ababbcbcc; ook hier bevat de tweede regel binnenrijm (a). De scène eindigt eveneens met een rijmpaar van twee hele regels, met dubbelrijm. De 3e scène, vs. 843-849, kan men eigenlijk nauwelijks een aparte scène noemen; vs. 843 is dan ook door het rijm aan het voorafgaande paar verbonden, is er een extra regel van.
IV vs. 850-1151. De zinnekens beginnen met een rondeel van 16 halve regels, waarvan ieder telkens één halve regel zegt. Het schema is precies gelijk aan dat van het zinnekens rondeel van het 1ste bedrijf: abcd ab ab abcd abcd. Op twee plaatsen, vs. 974 en vs. 1061, wordt afgeweken van het gebruikelijke schema; een claus eindigt regelmatig met een hele en halve regel, die op elkaar rijmen; dan volgt een claus van slechts één halve regel, die buiten het rijm valt, waarna de eerste spreker weer begint met een halve regel, rijmend op het slot van zijn vorige claus; dus aa / b / ac.... De verklaring voor de eerste plaats is aldus: Als de Verl. Zoone gevraagd heeft het bier door het ‘jonckwyf’ te laten brengen, is er een ogenblikje pauze voor deze met het bier opkomt en het voor hem neerzet met de woorden ‘Siet daer een bier’, de halve regel die buiten het rijm valt; de Verl. Zoone beveelt dan het bier op de lat te schrijven, waarna hij het dienstertje toedrinkt. Deze halve regel van de Verl. Zoone rijmt nu weer wel, waardoor de dia- | |
[pagina 62]
| |
loog over de korte onderbreking heen aan het voorafgaande vastgehaakt wordt. De tweede plaats is een zelfde geval: De waardin zet de Verl. Zoone een glas wijn voor, dat hij eens proeven moet. Hij drinkt dan en proeft, en na die korte pauze vraagt hij - van zelf sprekend - met de niet rijmende halve regel naar het merk, waarop de waardin met de weer wel rijmende halve regel antwoordt. Deze plaatsen kunnen bewijzen, hoe voor Lawet het rijmschema niet maar een dwingende uiterlijkheid was, veel eer een bewust door hem gehanteerd artistiek hulpmiddel. Met vs. 1096 eindigt een claus niet met de gebruikelijke halve regel; hier strekt een rijmpaar zich uit over drie clausen, waarbij het vaste schema verlaten is, omdat de halve regel van de waardin slechts een korte onderbreking is van de woorden van de Verl. Zoone.
V vs. 1152-1220. Ook dit bedrijf wordt door het rijm in aparte scènes verdeeld. De 1ste scène, vs. 1152-1210, is een dialoog van de zinnekens, die met een rondeel van 16 halve regels begint, waarvan elk telkens een halve regel zegt. Het schema is weer gelijk aan het rondeel van het 1ste en 4e bedrijf: abcd ab ab abcd abcd. De laatste claus van Sinnelick Ingheven eindigt met een hele regel, vs. 1210, die met de voorgaande een paar vormt met dubbelrijm. Zo sluit het rijm deze scène af. De 2e scène, vs. 1211-1220, begint met een nieuw rijm, en eindigt met een rijmpaar van twee hele regels met dubbelrijm. Hier eindigt logisch het eerste deel van het eigenlijke spel van de Verlooren Zoone; het tweede deel wordt in het tweede spel gegeven.
VI vs. 1221-1380. In dit laatste bedrijf wordt het spel van de Troosteloosen Zondare weer voortgezet. Het bedrijf begint met een rijmpaar met dubbelrijm dat gelijk is aan het laatste paar van het voorafgaand bedrijf. Verder heeft het eenvoudig gepaard rijm, met weinig dubbelrijm, en nog minder binnenrijm. Het is een dor, moraliserend betoog, waarbij het weinig afwisselende rijm heel goed past. Met een rijmpaar van twee hele regels met dubbelrijm eindigt het eerste spel. | |
[pagina 63]
| |
Het tweede spel bestaat eveneens uit 6 bedrijven. Het begint met de voortzetting van de geschiedenis van de Verloren Zoon.
I vs. 1-76. Een dialoog van de zinnekens, beginnend met het gebruikelijke rondeel van 16 hele regels; schema weer: abcd ab ab abcd abcd. Op vs. 18 als een onregelmatigheid in het gepaard rijm is boven al gewezen.
II vs. 77-176. De Verl. Zoone begint met een kunstige ballade, schema abab / bcbc / cdcd / d, waarin alle b-regels bovendien dubbelrijm hebben, en, waar ze op een a-regel volgen, nog overlopend binnenrijm. Opmerkelijk is, dat de eerste rijmklank de zelfde is als die van het laatste paar van het voorafgaande bedrijf. Wel met opzet, want de klacht van de Verlooren Zoone sluit onmiddellijk aan op de laatste woorden van Quaden Wille. Het ‘Pausa’ in de margine betekent hier dan ook niet een lange onderbreking van het spel. Temidden van het gepaard rijm verschijnt met vs. 134 een ballade, schema abaacaaccdcddee. Met opzet heeft Lawet deze afwijking hier gebezigd als de vorm voor een klacht van de Verl. Zoone. Evenzo houden een klacht in de beide in het eerste spel voorkomende balladen, de ballade waarmee dit bedrijf begon, en die van het nog volgend 4e bedrijf. De ballade van de Outsten Zoone in het 5e bedrijf is d.e.t. geen klacht. In vs. 148 staat een tooch vermeld. Feitelijk begint hier een nieuwe scène, spelend in die tooch. Toch vertoont het rijm geen afscheiding; in tegendeel, op de gebruikelijke manier verbindt het rijm de laatste woorden van de Verl. Zoone met de eerste van God den Vadere in de tooch.
III vs. 177-284. Deze zinnekens dialoog begint ook al met een rondeel, echter nu van 16 halve regels, schema weer abcd abab abcd abcd. Op vs. 186 als te veel in het paar is reeds boven gewezen.
IV vs. 285-501. Dit bedrijf begint met een tooch, waarin de Tien Geboden in twaalf paarsgewijs rijmende regels te zien zijn. Dan begint de Verl. Zoone met een klacht, weer in de vorm van een ballade: aa ba bb... | |
[pagina 64]
| |
In vs. 314, 336 en 406 zou men telkens van een nieuwe scène kunnen spreken; het rijm vertoont evenwel geen afsluitend rijmpaar. Een zelfde verschijnsel zagen we in het 2e bedrijf van dit spel bij vs. 148. Opmerkelijk is dat de vs. 424/5 een rijmpaar vormen, met dubbelrijm, alsof een scène wordt afgesloten. Toch is dat hier niet het geval. Lawet heeft op deze manier misschien willen doen uitkomen dat hier een climax, het keerpunt van het spel ligt, n.l. de verzoening tussen vader en zoon. Weer wordt een kennelijke scènegrens niet door het rijm aangegeven in vs. 447, waar een zinnekensdialoog begint. De clausen die zij om beurten zeggen zijn alle precies even lang, behalve de laatste, die normaal met twee hele regels sluit.
V vs. 502-562. Hier begint de Outsten Zoone met een ballade, schema: aba bb ..., in de 2e en 4e regel overlopend binnenrijm. De beide slotregels van dit bedrijf hebben geen dubbelrijm. Met dit bedrijf eindigt het eigenlijke spel van de Verloren Zoon.
VI vs. 563-1361. Met het laatste bedrijf wordt het spel van de Troosteloosen Zondare weer voortgezet. Het gebruikelijke schema van eenvoudig gepaard rijm wordt hier driemaal verbroken; en wel na vs. 920 door een tooch, waarin Christus sprekend optreedt met een refrein van 4 coupletten, van 15 regels, schema: aab aab bc bccd ccd. De slotregel van het laatste couplet vormt met de eerste regel van de Welghetroosten Meinsche een rijmpaar. Vervolgens na vs. 993, waar bij de wisseling van spreker de gebruikelijke halve regels ontbreken, terwijl de twee op een volgende rijmparen gelijke rijmklanken hebben. En tenslotte na vs. 1291, waar eveneens de halve regels ontbreken. In deze beide gevallen komt een stomme tooch voor. De afwijking vindt wellicht verklaring in de korte onderbreking van de dialoog tijdens het aanschouwen van die beide tooghen. In de laatste tooch, die na vs. 1291, komen berijmde opschriften voor, één van 4 regels, met gekruist rijm: abab, en twee van 2 regels met gepaard rijm. Dat de tooch in vs. 1107 geen invloed op het schema heeft, komt wel door dat deze de handeling niet onderbreekt, maar a.h.w. requisieten levert voor de volgende passage. Het spel eindigt met een rijmpaar van twee hele regels met dubbelrijm. | |
[pagina 65]
| |
De rijmen in deze spelen van de Verlooren Zoone zijn over het algemeen zuiver. Onzuiver rijm in I vs. 310/1: buuterthiere // zwaer - vier // daer; I vs. 1333/4: treckene - bestreckende; II vs. 647/8: sterck - werckt; II vs. 1280/1: danckbere - anckere; II vs. 1326/7: reyndelick - serteynelick. Een rijm op -n en zonder -n komt één maal voor: I vs. 1012/3: smerte // drynckende - herten // schynckende. Verschil in klemtoon hebben de rijmen I vs. 37/8: upzet // quaet - twinket // staet; II vs. 571/2: bycans // can - lans // man; II vs. 653/4: zonderlynghen - vulbrynghen; II vs. 705/6: messant - vyandt; II vs. 737/8: anlech // zwaer - wech // daer; II vs. 823/4: uutlech // vaten - wech // laten; II vs. 1112/3: voorspoede - goede; II vs. 1346/7: voorspoede - behoede. Opmerkelijke rijmen zijn: I vs. 591/2: eerghe - berghe; I vs. 937/8: eerde - begherde - zwerde; II vs. 563/4: vrindt - diendt; II vs. 1162/3: vrindt - niendt. Hier is waarschijnlijk alleen voor het oog verschil. Gelijkluidende rijmen, z.g. rediten, komen 11 maal voor, en wel I vs. 404/5: heeft; I vs. 589/0: heeft; I vs. 781/7: es; I vs. 1058/9: es; II vs. 421/22: heeft; II vs. 130/1: zyn; II vs. 279/0: es; II vs. 377/8: es; II vs. 607/8: zyn; II vs. 633/4: es; II vs. 701/2: al. In al deze gevallen als tweede woord van een dubbelrijm. Behalve in het laatste geval zijn het telkens hulp- of koppelwerkwoorden. Dubbele rijmparen, d.w.z. vier regels met gelijke rijmklank heeft men: I vs. 943-946 en II vs. 992-995. Feitelijk zou men hiertoe ook kunnen rekenen de reeds besproken regels I vs. 22, 51, 609, 1075, en II vs. 18, 186, 411. Opmerkelijk is het dubbelrijm waarvan de grens in het woord ligt: I vs. 478/9: roys // es - Moyses; I vs. 1014/5: pover // staet - overdaet; I vs. 1205/6: cockuut - loc // uut; I vs. 1241/2: Christi - list // zy; II vs. 571/2: bycans // can - lans // man; II vs. 613/4: beghin // meer - in // keer; II vs. 643/4: puere // dynghen - huerelynghen; II vs. 683/4: ghemist // vry - Christi. Ongelijkheid van spelling komt in het rijm herhaaldelijk voor, b.v. II vs. 683/4: vry - Christi; II vs. 909/10: faelen - dalen; toch is ze vermeden in de trits I vs. 652/3: staute - haute - faute (vgl. d.e.t. I vs. 597/8: menichfout - stout - hout). Opzettelijk is de eigenaardige spelling van stuuene en zuuene in rijm met ghevuene: II vs. 831/2. | |
[pagina 66]
| |
2. Taal en Spelling bij LawetMet een enkel woord wees Prof. de Vooys in Tijdschrift, dl. LVIII blz. 264/5 reeds op de belangrijkheid van het werk van Robert Lawet voor onze kennis van het Westvlaams uit de 16e eeuw. Uit het materiaal dat de beide hier uitgegeven spelen bevatten, volgen hier enkele losse opmerkingen. De meeste kenmerken die het Middeleeuwse Westvlaams onderscheiden van de andere Middelnederlandse dialecten treffen we ook in de taal van Lawet aan. Zo heeft hij u i.pl.v. o in woorden als vulle, vul I vs. 40, 58, 65, enz.; up I vs. 66, 87, enz.; dul I vs. 107; bucken I vs. 222. Vgl. hiervoor Franck § 72. Rudder i.pl.v. ridder II vs. 1224. Ie (uit Germ. iu) i.pl.v. uu, b.v. vier I vs. 223; vgl. Franck § 73. Ou voor gutturalen en labialen (uit Germ. ô) i.pl.v. oe. b.v. ghezouchte I vs. 39, bouck I vs. 209, vertoufven I vs. 344, enz.; vgl. Franck § 30. De specifiek Vlaamse prothesis van h- komt voor bij hut I vs. 26, heeschs I vs. 446, huere I vs. 765 en op vele andere plaatsen; vgl. Van Helten § 132c. Voor het weglaten van een begin h- o.a. anthieren I vs. 736; vgl. Van Helten § 92b. De overgang van ft tot cht vindt men in vichtienste (zie o.a. in de titel van het eerste spel); vgl. Franck § 110. Herhaaldelijk ontmoet men rekking van de klinker vóór r + cons., b.v. ontfaerme I vs. 482, eerfghename I vs. 510; vgl. Franck § 53. Op het Westvlaams karakter van Lawet's taal wijst ook het gebruik van een nom. sing. fem. pron. pers. zou (o.a. I vs. 61); vgl. Franck § 212. In de Aantekeningen achter de tekst van de spelen is telkens vermeld of een woord al of niet in het Mnl. Woordenboek is opgenomen. In hoofdzaak is Lawet's woordenschat Middelnederlands. Toch komen ook vele woorden voor die niet uit het Mnl. zijn overgeleverd, of daar slechts een heel enkele maal voorkomen. Met name ontbreken in het Mnl. Wdb. vele aan het Frans of Latijn ontleende woorden, als adresse I vs. 31, desoleren (bedroefd zijn) I vs. 183, prejuditie (nadeel) II vs. 723, perfectelick II vs. 729, corecktelick (stipt) II vs. 730, clamatie (geroep, gekerm) II vs. 746, tarderen (talmen) II vs. 1039. Andere daar ontbrekende merkwaardige woorden zijn nog faetse (kaakslag) I vs. 100, snake (slang) I vs. 108, fuke (list) I 885, hauwaert (hierheen) II vs. 103, enz. Deze laatste groep woorden zijn nog Westvlaams, De Bo vermeldt ze. Lawet levert dus voor deze hedendaagse woorden 16e-eeuwse bewijsplaatsen. | |
[pagina 67]
| |
Van verschillende woorden is de betekenis zoals die bij Lawet voorkomt niet Mnl. B.v. vanghen = ontvangen II vs. 583, benefitie = weldaad II vs. 724, enz. Van andere woorden geeft het Mnl. Wdb. slechts één enkele bewijsplaats, Lawet biedt dan een aardige aanvulling. B.v. heve (smet) II vs. 5. Tenslotte ontmoet men bij Lawet nog talrijke woorden die in geen enkel woordenboek worden aangetroffen, men moet de betekenis uit het verband gissen, of de verklaring schuldig blijven. B.v. mockebroot I vs. 96. Mogelijk kan vergelijking met andere 16e-eeuwse teksten nog opheldering verschaffen. Herhaaldelijk toont Lawet zich in zijn taal een echt Rederijker. Talrijk zijn b.v. de weinig betekenende stoplappen, als snel I vs. 18, vry I vs. 58, enz.; de afleidingen uitsluitend omwille van het rijm, b.v. afgrysenesse: verrysenesse I vs. 250; omschrijvingen als ghewaghelick zyn (vertellen) I vs. 651, verhalicheyt doen (verhalen) II vs. 779, niet om verfieren (zeer schoon) II vs. 201, niet om vervaljanten (zo voortreffelijk mogelijk) II vs. 771, enz. Lawet schrijft altijd ick bem, op één uitzondering na: in II vs. 928 staat ick ben. Terloops tekende ik nog een voorbeeld van ick ben aan uit Lawet's spel van het Taruwe Graen, fol. 98, vs. 624. Lubach § 110a trof voor de 16e eeuw slechts éénmaal de vorm ic bem aan, en wel in de Gentse spelen van 1539. Evenals in het Middelnederlands (Van Helten § 213) komen ook bij Lawet werkwoordsvormen voor waarbij de uitgang gesyncopeerd is voor een enclitisch pronomen. B.v. werdse I vs. 115, zulwy I vs. 177, 1190; II vs. 485, hebzy I vs. 1314, comse (n.l. de vossen) II vs. 497. Voor de 16e eeuw vgl. overigens Lubach § 79 f. Een zelfde syncope vinden we vóór het enclitische der uit daer, b.v. zy werder I vs. 114, zulder I vs. 254, wy zulder II vs. 358. Een rest van de uitgang -on voor de 1ste pers. s. praes. indic. in het Ondfr. vinden we ook bij Lawet nog. In het Mnl. komt deze rest - (e)n een enkele maal voor, echter hoogst zelden bij sterke werkw. Vgl. Van Helten § 206. Bij Lawet vinden we deze uitgang in ick zien I vs. 496, 1197 en II vs. 103, 408. In de 16e eeuw is ic zien niet zo ongewoon, bij andere werkw. is deze uitgang echter wel zeer zeldzaam. Vgl. Lubach § 62. Uit Lawet's spel van het Taruwe Graen tekende ik terloops een vorm ick laten aan, echter in het rijm, fol. 106, vs. 1080. Evenals de athematische w.w. gaen, staen en doen in het Mnl. een enkele maal in de 1ste pers. s. praes. indic. de oude uitgang | |
[pagina 68]
| |
-n (uit -mi) vertonen (vgl. Franck § 163, 164), zo ontmoet men bij Lawet deze uitgang eveneens verschillende malen bij deze werk-woorden. N.l. ick gaen of gaen ick in I vs. 689, 905, 1021 en II vs. 134; staen ick in II vs. 312, waarbij hoort verstaen ick in I vs. 532 en II vs. 1195; ick doen in I vs. 1028. Over het algemeen komen deze vormen in de 16e eeuw vaker voor dan in het Mnl.; vgl. Lubach § 108 en 106. Van (Jhesus) Christus geeft Lawet heel vaak latijnse naamvalsvormen. B.v. des ouderdoms Christi I vs. 1241, een vroom rudder Christi II vs. 1224, int bloet des lams, Jhesu Christi II vs. 1327. Die in Christo Jhesu zyn I vs. 468, duert gheloove an xpo (= Christo) I vs. 509, duer Christo ghesconcken II vs. 900, een warachtich ledt in Christo II vs. 1099. In mynen zoone Christum II vs. 761, duer Jhesum Christum onsen heere II vs. 1244, hem niet en zent tot Christum II vs. 593, tot up Christum I vs. 324. De overgang van e tot ei voor nasaal + s, waar Franck § 58 over spreekt, vindt men ook wel bij Lawet. B.v. tmeinschelick gheslachte I vs. 541 naast tmenschelick gheslachte I vs. 549, de rijmtrits weinsche: einsche: meinsche II vs. 37/8, enz. De overgang van e tot i in een beklemtoonde lettergreep vóór een gedekte nasaal komt voor in inghele I vs. 149, gheingient I vs. 226, inkele I vs. 277, ingiene I vs. 698. Naast enige merkwaardige rekkingen als menichfuuldicheyt II vs. 394, zoonder II vs. 407, treft men bij Lawet talloze verkortingen aan, waarnaast evengoed de niet verkorte vormen voorkomen. B.v. vrimde I vs. 30, zwerdt I vs. 52, beghernesse: dernesse: kermesse I vs. 66/7, studert: dominert I vs. 93/4, begherdt I vs. 185, hopt I vs. 216, west I vs. 219, enz. Vgl. voor dergelijke verkortingen Van Helten § 4. Eigenaardig is bij Lawet de soms zeer verwarde zinsbouw. Een eenmaal begonnen zin wordt niet altijd afgemaakt. Dit komt voornamelijk voor in de redeneringen van de ‘Gheestelicke personayghen’, b.v. I vs. 390, II vs. 709 vlgg. Hiertoe kan men ook rekenen de overgang van enkelvoud op meervoud als in I vs. 331/2. Evenals in het Middelnederlands (Stoett, Synt § 203) vindt men ook bij Lawet vaak discongruentie in getal tussen onderwerp en gezegde. B.v. I vs. 226, 230 en II vs. 193/4, 648, 828.
Tot slot wil ik nog op enkele opvallende eigenaardigheden in de spelling van Lawet wijzen. | |
[pagina 69]
| |
In II vs. 65/6 vindt men de rijmtrits canse: strobanche: danse; in II vs. 405/6 de trits oordinanche: accoordanche: cansche. Vergelijk hiermee de spelling van docheren I vs. 182. Opmerkelijk is de h in onchuisheyt, I vs. 1290, II vs. 1151, de opeenhoping van conson. o.a. in vleeschs I vs. 161, heeschs I vs. 446, waarnaast vleessche I vs. 159. In de regel spelt Lawet de ks-klank met cxs, b.v. volcxs I vs. 72; men ontmoet echter ook smalendicxien I vs. 181, excesse I vs. 377 en exellent I vs. 410. Aandacht verdient nog de fv, die zeer vaak voorkomt. B.v. sulfver I vs. 111 (? zie de Aant. op dat vers), starfver I vs. 130, vertoufven I vs. 184, bedroufven I vs. 185, behoufven I vs. 345, verwerfven I vs. 388, sterfven I vs. 389, ghestorfven I vs. 458, conserfven I vs. 476, enz. Als er echter geen e volgt blijft de v weg; vgl. eerfvenesse II vs. 707 naast erfghename II vs. 722. Blijkbaar is in al deze gevallen de scherpe, stemloze f bedoeld. Immers Lawet spelt ook met v, b.v. verheven I vs. 220, begheven I vs. 221, blyvick I vs. 519, enz. In dit verband valt op de spelling van twyffelen I vs. 408, twyffelinghe II vs. 353, vertouffen I vs. 62, enz. De i als aanduiding van verlenging van het voorafgaande klinkerteken vinden we in heircracht II vs. 1308, in onchuisheyt I vs. 1290 en II vs. 1151. Merkwaardig is de spelling thuuin II vs. 688, die van de ue in de rijmtrits ghewuene: stuuene: zuuene II vs. 831/2. Met slechts één teken is de lange klank in een gesloten lettergreep geschreven in vuste I vs. 1010, dat rijmt met juuste. Ook de gerekte klinker voor de gedekte r wordt vaak enkel geschreven; vgl. de rijmtrits eerde: begherde: zwerde I vs. 937/8. |
|