Vanden verlooren zoone
(1941)–Robert Lawet– Auteursrecht onbekend
[pagina 17]
| |
I. fol. 1-9 Een gheestelick spel van zinnen van Jhesus ten twaelf jaren oudt, Lucas 2 Capitele.Ga naar voetnoot1)Personayghen:
1. Joseph en Maria zijn met Jezus te Jerusalem aangekomen voor het Paasfeest. Maria is bezorgd over Jezus, omdat Herodes en Archelaus hem haten. Joseph en Jezus stellen haar echter gerust; dan gaan ze de tempel binnen. 2. Drie ‘ghelerde der wedt’, Scriba, Pharizeus en Saducheus zitten in de tempel te studeren. Zij betreuren het niet te weten of de Messias reeds gekomen is; de voorzegde tekenen in zon en maan hebben ze nog niet waargenomen. Dan komt, vriendelijk hen groetend, Jezus binnen, en begint een gesprek. Hij stelt hen de vraag: ‘Wye eest die hemele ende eerde heeft ghescepen?’, en op hun antwoord vraagt hij verder of die God ‘eist (is) een God eenich, ofte een in drien’. Tegenover de mening van Saducheus, dat God is ‘een in persoone’, toont Jezus uit de Schrift aan, dat hij is ‘een in drien’. Op Jezus' vraag: ‘Wyens zoone dat den Messias wesen zal’ antwoordt Scriba: van David, waarop Jezus weer vraagt, hoe David dan kan zeggen: ‘dien heere heeft tot mynen heere ghesprooken’. Verbaasd vragen de geleerden, dat Jezus | |
[pagina 18]
| |
dit dan zelf eens uitlegt. Daarna vraagt Jezus weer, of de Messias de beide bestaande Wetten, die der heidenen en die der Joden, zal eren en aanprijzen, òf dat hij een nieuwe Wet zal instellen. Scriba meent dat Moses' Wet altijd zal blijven gelden, wat Jezus weerlegt. Dan vervolgt hij: ‘Waeromme zal God senden hier zynen Messias?’ Om de Joden te verlossen uit de Romeinse overheersing, meent Saducheus. Jezus ontkent dat, en beschrijft nu de ware Messias en diens ware taak. Grote verbazing en wrevel bij de wetgeleerden, omdat een kind hen terecht wijst. Jezus vraagt verder ‘of desen Messias zal moeten sterven’. Verontwaardigd ontkent Scriba dat, maar Jezus weerlegt hem, en beschrijft uitvoerig de verguizing en de dood van de Messias. Woede en spijt bij de geleerden, omdat het kind hen zo zeer overtreft in kennis van de Schrift. Nog eens bevestigt Jezus dat de Messias sterven moet, en vraagt dan wat hij, volgens de Schrift, na zijn dood doen zal. Het onbevredigend antwoord geeft Jezus de gelegenheid te spreken over de zegepraal van de Messias over de hel, de bevrijding van de vaders uit het voorgeborchte, de verrijzenis, de hemelvaart en het zenden van de H. Geest. Nog grotere verbazing bij de schriftgeleerden; dat is geen natuurlijke wijsheid meer! 3. Het gesprek in de tempel wordt nu onderbroken door het opkomen van Maria, ‘lamenterende’ tot Joseph dat zij het kind achter gelaten hebben in het vijandig Jerusalem. Zij zullen het gaan zoeken. Terwijl Maria nog klaagt, verlaten zij het toneel. 4. Het gesprek in de tempel wordt weer voortgezet. Jezus verklaart dat hij zelf ‘des menschen zoone’ is, die op de jongste dag een ieder loon naar werk zal geven. Dan neemt hij afscheid, want hij ziet zijn moeder hem komen zoeken. 5. Maria nadert nu vol vreugde over het terugvinden van Jezus. Deze wijst haar erop, dat de tijd nadert waarop hij zich moet bezig houden met de zaken van zijn vader. Voorlopig gaat hij echter nog met haar mee naar Nazareth, om als een goed kind haar te gehoorzamen. In een slotrondeel prijzen de drie wetgeleerden nog eens de wonderbare wijsheid van de jongen.
Het grootste deel van dit 429 regels lange spel wordt in beslag genomen door het gesprek tussen Jezus en de schriftgeleerden. Op handige en verdienstelijke wijze heeft Lawet dit lange twistgesprek even onderbroken door het ‘lamenterende’ opkomen van Maria in scène 3. In de verbazing en wrevel van de geleerden heeft | |
[pagina 19]
| |
hij een climax weten te leggen. De stof in aanmerking genomen is Lawet erin geslaagd een aardig bijbels tafereeltje levendig voor te stellen. | |
II. fol. 10-16 Spel van Meest elcken.Ga naar voetnoot2)Personen: Meest elcken, een jonghelinck; Donruste consientie, een vrauwe en Godt voor de werelt.
Meest elcken, nog in zijn jeugd, mint ‘swerels vruechden’; Donruste consientie echter, die reeds oud begint te worden, versmaadt ze. De een tracht de ander tot zijn opvatting over te halen. Maar Donruste consientie overweegt, dat als zij ‘solaes’ van de wereld verkiest, zij haar ziel, door Christus verlost, zal verliezen; zoekt ze haar troost bij God, dan staat de hele wereld tegen haar op. Die weifeling beneemt haar alle vreugde. God komt nu Donruste consientie troosten, hij heeft haar klachten gehoordGa naar voetnoot3). Terwijl Meest elcken spottend vraagt, wie daar wel aankomt ‘met soo magher cleeren’, heet Donruste consientie hem vol vertrouwen welkom, en vraagt naar zijn naam. ‘Godt voor de werelt’ krijgt ze ten antwoord, en dan begint God te spreken over eenvoud, onthechting en geduld in het lijden. Meest elcken komt onder de indruk, hij laat zijn spot na, en met Donruste consientie vraagt hij naar de eeuwige rust, waarover Godt voor de werelt daar sprak. Deze beweert dan het niet op hun geld gemunt te hebben, ‘maer met cleenen coste zoo werdt u ghevelt pyn’: zij moeten ‘blyde van gheeste’ zijn, want hij zal ‘hier gaen bescincken ter desen feeste thoochste en tmeeste’. En dan toont hij in een tooch ‘zyn present, te weten Christum ghecruust’, die zelf uit de hemel nederdaalde om de mensen te troosten.Ga naar voetnoot4) Godt voor de werelt verklaart vervolgens zijn ‘present’: alleen in Christus is troost en rust te vinden, niet in de wereld. Donruste consientie sluit zich daarbij aan, en Meest elcken ziet nu zijn jeugdige domheid in. Tot slot richten de drie spelers zich in een rondeel tot het publiek om het aan te sporen zich aan Christus te houden, immers ‘swerels vruecht valt cranckelick.’
Bijzonder geslaagd kan men dit spel van 309 regels niet noemen. Een bekering van Meest elcken, die men op grond van het begin zou verwachten, wordt aan het einde niet dan terloops vermeld. | |
[pagina 20]
| |
Van Godt voor de werelt kan men zich geen duidelijk beeld vormen; zijn uiterlijk is er blijkbaar niet naar om in hem God te herkennen, immers spottend vraagt Meest elcken: ‘Wel wye compt ons hier ghescreden
Dus slicht van zeden voor alle dese heeren,
Met zoo magher cleeren?’
Zijn breedsprakige uiteenzettingen zijn niet overal samenhangend. Bovendien zijn z'n woorden inconsequent; nu eens spreekt hij als God: ‘Alle die hem te mywaert voughen, ic wilse verlossen’, dan weer schijnt hij zich tot de mensen te rekenen: ‘Christus die quam ghedaelt omme te vertroostene der cantycken bruudt, dat zyn wy menschen’. Men krijgt de indruk, dat het spel voor een bepaald feest geschreven is, waarop een afbeelding van de gekruiste Christus werd onthuld, of aan de feestgenoten een plaatje van Christus werd uitgereikt, zoals nog wel het gebruik is aan het einde van een volksmissie in een R.K. Parochie. Godt voor de werelt zegt n.l.: ‘Teender ghedinckenesse en zalighe memorie laten wy hier dit present, elck wilt danckelick ontfanghen.’ In ieder geval vormt het vertonen van het ‘present’ wel het hoogtepunt. Van alle spelen van Lawet is dit gelegenheidsspel, wat betreft compositie en uitwerking, wel het minst geslaagd; wat het rijm betreft is dat juist niet het geval. | |
III. fol. 19-45 Een schoon gheestelick Meyspel van tReyne Maecxsele ghezeyt de ziele.Van dit spel bezorgde prof. Scharpé een volledige uitgave. Daarom wordt van dit 1358(?) regels lange spel de inhoud hier slechts in zeer grote trekken meegedeeld. tAmorues Ingien, een jonghelinck, prijst de heerlijke Mei; tOngherust Herte, een ‘oudt lansman’, daarentegen ‘den vercooren Oest’. Hun twist hierover zullen Extraict der Scriftueren en Redelick Ghevoelen beslechten door een spel te laten zien. In dat spel, 't eigenlijke spel van tReyne Maecxsele, ziet men hoe achtereenvolgens tReyne M. gelukzalig leeft in het paradijs; hoe twee ‘bastaerde duvels’, afgunstig op het toekomstig eeuwig geluk van tReyne Maecxsele, besluiten haar te verleiden; hoe na de | |
[pagina 21]
| |
zondeval God straft met het verlies van de Mei, waarvoor in de plaats komt ‘den winter vul van onghenaden’. Pas als ‘den Warachtighen Lansman’ zal komen, ‘die daer zal vertreden Den wintere met alle zyn lastich bezwaren
En den vruchtbaren Oest zal commen verclaren’,
zal er verlossing zijn. Dan ziet men hoe de ‘Doot’ zijn werk doet, waarna tReyne Maecxsele naar de hel wordt gesleept. Nu wordt dit spel onderbroken voor een verklaring van Extraickt der Scriftueren en Redelick Ghevoelen. Als het spel wordt voortgezet, ziet men hoe tReyne Maecxsele in de hel gekweld wordt. Een engel, Troostende Surcoes, troost haar met de belofte van verlossing. Inderdaad stemt God toe dat zijn Zoon haar gaat helpen. Hij moet haar een Mei schenken, die zo groot en zwaar is, dat hij er de helse poort mee verbreken kan; hij moet als ‘Warachtighen Lansmans zoone’ gaan ‘inden wech van lyden’, om zijn ‘Oest’ te vergaren ‘aerbeydende zuerich’. Goetwillich van Herten, beladen met zijn kruis, de ‘Mey vul van ghenaden’, begeeft zich naar Calvarië, om te sterven. Weer verrezen, dood en zonde overwonnen hebbend, breekt hij met zijn ‘Mey, den standaert der reynder liefde’, de hel open en verlost tReyne Maecxsele: ‘Compt laet ons gaen in onse lusthooven:
Den Winter es ghedaen, den hagel es verscooven
Den lustelicken Somer compt hem openbaren.’
Daarna gaat Goetwillich van Herten heen om ‘U de plaetse bereyden ter hemelscher schuere zoet,
Om u daer in, als taeruwe graen net en puere goet
Te vergaderene duer desen mynen Oest zaen,
Up datse vervult zy die langhe moste woest staen.’
Het spel ‘concluderende’ stelt tOngherust Herte vast dat hij het heeft gewonnen, ‘dat den Mey den Oest moet booghen’, waaraan Redelick Ghevoelen de les vastknoopt: ‘Scuwet
Oock sMeys jouesheyt nader tydelicker voorme,
Want tbrinckt ghemeenelick voort ydele stoorme;
Maer volcht Christum, den Waren Lansman reene,
Die hem zelven ghegheven heeft voor al tghemeene
| |
[pagina 22]
| |
Die in hem gheloovende vastelick betrauwen,
Updat hyse bringhen zoude uut alle benauwen
Ter hemelscher schuere als taruwe vul eeren,
Zoo dese onse materie elcken can leeren.’
| |
IV. fol. 48-59vo Een schoen gheestelick spel van den Helighen Sacramente. 1571.Personayghen:
Men kan dit eigenlijk moeilijk een spel noemen, veeleer is het een reeks van acht tooghen, die door langere of kortere dialogen met elkaar verbonden zijn. Hongherich Gheest verlangt naar een geestelijke spijs die zijn ziel en zijn geest zal kunnen verzadigen. Maar wie zal hem die kunnen tonen? Dat wil Des Voetsels Vertooghere proberen, die hem ‘de spyse van langhe voorleden jaren zal openbaren’. Achtereenvolgens beschrijft en vertoont deze nu vijf maaltijden uit het Oude Testament, die telkens weer door Hongherich Gheest als ontoereikend worden afgewezen. De uitbeeldingen ervan worden als volgt beschreven. 1 Tooch: Hier zal men tooghen Abraham ghewapent
zynde als commende vanden stryde, ende
den priester Melchicedech hem presenterende
broodt ende wyn.
2 Tooch: Hier zal men Abraham tooghen ter tafele
zittende, maer niet ghewapent, ende met hem
noch drie inghelen.
3 Tooch: Hier zal men tooghen de kinderen
van Israël eetende het Paesschelam
al staende upghescurdt, met stocken
inde handen.
4 Tooch: Hier zal men tooghen het manna vanden
hemele vallende ende het zelve de kinderen
van Israël dat rapende elck by maten.
| |
[pagina 23]
| |
5 Tooch: Hier zal men tooghen Abygael de vrauwe,
commende gheladen met broot ende
wyn den coninck David te ghemoete,
al tzelve hem presenterende.
Als ook deze vijfde maaltijd Hongherich Gheest niet heeft kunnen verzadigen, kan Des Voetsels Vertooghere niets meer voor hem doen. Slechts weet hij nog te zeggen, dat er bij Salomon over een maaltijd van brood en wijn gesproken wordt. Deze kan hij echter niet verschaffen, want hij is nog ‘onder de besmedt wedt’. Wel zal hij hem bij Uutdeelder der Warachtigher Spysen brengen, in wie ‘veel meer perfectie es’. Deze verklaart de ontoereikendheid van die maaltijden uit ‘dinperfecxtie vander (oude) Wedt’; alleen ‘in Jhesum Christum es alle verzadicheyt, tLevende Broodt dat vanden hemel ghedaelt’ is. Die maaltijd zal hij hem tonen. Maar nu weet Des Voetsels Vertooghere nog ‘een schoon poynt’, hij wil eerst nog de maaltijd laten zien van een van de machtigste koningen van de oude Wet, n.l. 6 Tooch: Hier zal men tooghen den coninck Assuerius,
costelick ghecleedt zittende ter tafele, wel
voorzien zynde van spyse ende dranck,
oock potten ende schalen, neffens hem zittende
diversche persoonen, zeer costelick ghecleedt
als vorsten.
Maar deze kostelijk uitgedoste lieden moeten verdwijnen voor de maaltijd die Uutdeelder der Warachtigher Spysen nu laat zien. 7 Tooch: Hier zal men tooghen Jhesus Christus, zittende
ter tafelen met zyne apostels, al waer hy
tbroodt nemen zal ende het zelve ghebe-
nedien, brekende zalt zyne apostel gheven
inder ghelycken oock den kilck ofte
scale.
Des gevraagd verklaren Uutdeelder der Warachtigher Spysen en Des Voetsels Vertooghere deze beide maaltijden. Zeer uitvoerig weiden ze daarbij uit. De betekenis van de laatste maaltijd vooral wordt breed, al te breed wel, uiteengezet. Zij duurt nog steeds voort, en Hongherich Gheest kan er volkomen door verzadigd worden; zij verschaft een ‘warachtighe spyse tot een euwich leven’, | |
[pagina 24]
| |
want ‘duer dit voetsel zal elcken euwich niet sterven, maer twarachtich leven ghewinnen’, en dat alles ‘duer Christus bloedighe wonden en verdiensten blyckelick.’ Als een grootse apotheose verschijnt dan de drievoudige tooch waarin Christus aan het kruis tegelijk met de beide voorgaande tooghen zichtbaar wordt. 8 Tooch: Hier zal men tooghen Christum hanghende
ant cruuse met loopende wondenGa naar voetnoot5), ende het
avontmael, myts oock de maeltyt van As-
suerus; alle drie ghelyck te samen, alzoo reyn
als men can of mach.
Dan knielt Hongherich Gheest dankbaar neer, eeuwig lof moet Christus gebracht worden ‘Omdat hy zynen gheest, inwendich duerdroncken,
Die hongherich was, verzaedt heeft met zyn spyse crachtich,
Die hy bezeghelt heeft ant cruuse zeer onzachtich.’
Onder leiding van Uutdeelder der Warachtigher Spysen voegen de drie spelers hier een breed uitgewerkte lofprijzing aan toe, in de vorm van een opmerkelijk refrein. De 5 strofen van 17 regels hebben n.l. een stok van twee regels, en de 5e strofe is over de drie spelers verdeeld. Dan eindigt dit spel van 611 regels met een verzoek om de welwillendheid van het publiek.
Zoals reeds is gezegd vormen de 8 tooghen het hoofdbestanddeel in dit spel; de tekst, door de drie spelers voorgedragen, speelt feitelijk een secundaire rol. Dat de tooch bij Lawet een belangrijke plaats inneemt, zien we ook in de andere spelen van hem. Niet een terloops illustreren van wat door de spelers wordt gezegd, maar een integrerend bestanddeel van het spel. Die rol van de tooghen is in dit spel wel het grootst. Het toneelspel is hier volledig in een kijkspel overgegaan. | |
V. fol. 61-84 Een gheestelick spel van zinnen rethoryckelick ghestelt up den Vader Onse ghezeyt tPater Nostere. Luce 11. 1577.Personayghen: Scriftuerlyck Bewys, Warachtich Betooch, Broederlick Troost, Devoote Contemplatie, | |
[pagina 25]
| |
Redelick Onderstant, Menich Ongheleert, Jhesus Christus, Andreas den Apostel.
Na een rondeel van Scrift. Bewys, War. Betooch, Broederl. Troost, Dev. Contemplatie en Red. Onderstant ter begroeting van de aanwezigen, vraagt Menich Ongheleert naar de ‘wech der zalicheyt’. Bidden tot de hemelse Vader, in Christus' naam, krijgt hij ten antwoord; niet ‘met uutgereckte craghen als den Phariseus; maer als ghy bidt, gaet zonder eenighe bedwanghen in uwe slaepcamere, dats dyne concientie’. En wat zal dat gebed dan uitwerken, vraagt Menich Ongheleert? Verhoring en overvloedige troost, want het gebed dringt door de wolken tot voor God. En dit antwoord wordt dan geïllustreerd in een dubbele tooch. 1 Tooch: Hier zal men tooghen God den Vadere in eenen
troon, Christus ter rechter handt van hem
ghezeten, den Helighen Gheest voor hemlieden
beeden hanghende. Rolle ant rabadt:
Een vernedert odmoedich gheest zal ick verhooren,
Want ic bem barmertich, die Heere u God vercooren.
2 Tooch: Onder den troon zalmen tooghen eenen mensche,
odmoedich liggende in zyn ghebedt, uut
zynen mondt rysende tot voor Gods aenschyn
een rolle daer in ghescreven:
Onse Vader die daer zyt int shemels verblyden,
Ghehelicht zy dynen name tot euwighen tyden.
Rolle ant rabadt:
De offeranden Gods zyn een ghebrooken gheest ghestadich,
Want een odmoedich herte en werdt hy niet versmadich.
Menich Ongheleert, die er niet veel van begrijpt, krijgt breedsprakig uitleg over de kracht van het gebed. Dat krachtige gebed wil hij wel leren. Goed, dan zal men hem ‘tPater Noster speelwys vertooghen’. Het Pater Noster? vraagt Menich Ongheleert verbaasd, ‘Wat, wilt ghy dies pooghen
Omme dat zelve nu te gaene bedien? Maer
Want ick can myn Pater Noster van over zestien jaer,
Ende oock myn Credo, naer de ghemeene ze,
Gheleert int cleene be.’
| |
[pagina 26]
| |
‘Jawel’, zegt dan Devoote Contemplatie,
‘Omdat volck nu zom
Latyn voor Vlaemschs leest, niet wetende wat bidt,
Zoo hebben wy voorghenomen hier in de stat dit
Spel speelwys te vertooghene naer de behoorte,
Updat men de menighe ongheleerde soorte
Zoude zyn onghelyck tooghen naert wel voughen
Om hem dies ghenoughen.’
En dan klinkt Redelick Onderstant's aansporing: ‘Ziet eens binnen wiet Pater Noster ghemaeckt heeft’. Waarna een kort bijbels toneeltje in de tooch te zien is, waarin Christus aan zijn apostelen het Onze Vader leert. Nu kan het sermoen pas voorgoed beginnen! Breedvoerig en langdradig krijgt Menich Ongheleert uitleg over het Onze Vader, aan de hand van de verdeling van Sint Augustinus, die er 7 verschillende gebeden in onderscheidt. Deze taaie onderrichting wordt door Redelick Onderstant, Scriftuerlyck Bewys, Warachtich Betooch, Broederlick Troost en Devoote Contemplatie om beurten voorgedragen.Ga naar voetnoot6) Behalve op Sint Augustinus beroepen zij zich ook een enkele maal op S. Chrysostomus, S. Bernardus en S. Hieronimus; bovendien plunderen zij op de gebruikelijke wijze de Bijbel.Ga naar voetnoot7) Slechts enkele malen valt Menich Ongheleert in de rede om door zijn botheid het publiek te doen lachen, b.v. als hij met schrik meent te moeten vaststellen dat ‘tSchynt zoo doende dat ick myn Pater Noster lase
Tot mynder verdommenesse, vul van afgryse!
Als hij dan bijna 800 regels geduldig heeft aanhoord, moet hij bekennen al die schone woorden en geschiedenissen al weer vergeten te zijn! ‘O lasen, niet dan een aerme onwetende beeste
En bem ick hier binnen swerels foreeste.
Ach, waer ick noch jonck, ick ghinghe te scoole schier.’
Warachtich Betooch troost hem: hij moet vertrouwen op God, die immers van arme vissers en herders geleerde apostelen gemaakt heeft, en Paulus in een ogenblik tijds veranderde van een vervolger in ‘Een sachmoedich schaep ende een actyf clerck,
Zoo ghy binnen scauwende mueght nemen om u beclyf merck.’
| |
[pagina 27]
| |
En dan wordt het Pinksterwonder in een tooch getoond, en in een andere er naast Paulus' bekering. De zes spelers vallen op hun knieën en zeggen om beurten een van de zes strofen van een refrein, waarvan de stok luidt: ‘Lof Helich Gheest, ons Gods liefste wille inzayende.’
Menich Ongheleert kan gerust zijn; als hij goed, en met vertrouwen bidt, zal ook hem de H. Geest geschonken worden. Dan bidden de vijf leraars, elkaar afwisselend, hem nog eens een paraphrase van het Onze Vader voor, en daarmee heeft hij ‘een schoone verclaringhe Inhoudende het Pater Noster gheheelick
Zoot ghevloyt es uut Christus mondt juweelick.’
Nu heeft Menich Ongheleert het begrepen, zo zal hij voortaan zijn Pater Noster bidden, en daarbij ‘Over een zyde gaen alleene in een houcxkin
En daer open doen der concientien boucxkin.’
Deze nieuwe gesteldheid vereist voor hem ook een nieuwe naam, voortaan zal hij heten: Nieu ghebooren herte. Met een verzoek aan het publiek om de opvoering goedgunstig te beoordelen ‘als isse cleene van consticheyt’ besluit Warachtich Betooch het spel.
Al lijdt dit spel van 1245 regelsGa naar voetnoot8) aan de gebruikelijke langdradige uitweidingen, toch zal het door zijn afwisseling en zijn 5 tooghen wel bij het publiek in de smaak gevallen zijn, als een onderhoudende preek over een vertrouwd onderwerp. | |
VI. fol. 87-114vo. Een schoon gheestelick spel van zinnen van het Taruwe Graen ende tCrocke Saet. 1582.Personayghen: | |
[pagina 28]
| |
Den vyandt der menschen, duvele.
I. Menich Meinsche klaagt dat Gods ‘gheloovighe kercke’ overgeleverd schijnt in de handen van haar vijanden. ‘Neen’, antwoordt hem Troost der Scriftuere, ‘want God es ghetrauwe in woordt ende wercken’, hij zal zijn Kerk altijd bewaren, ‘Zoo ick, Troost der scriftuere, u werde bewyselick
Duer de parabele pryselick des lansmans rycke,
Die goet zaet zayde in zynen ackere publycke.
Maer de vyant, vul verzycke, quam by nachte, daer
Onder zayende quaet zaet, met nydich ghedachte zwaer,
Dwelcke zyn de kinders des werels alle quaet uutvoerelick,
Die tgoede zaet, Gods kercke, eeuwich zyn beroerelick.’
Maar aan de vertoning van die parabel gaan ruim 500 regels vooraf, waarin Troost der Scriftuere, Gods gheestich verstercken en Kennesse der Waerheyt een wijdlopige, met aanhalingen uit de bijbel doorspekte beschouwing geven over de vijandschap die er bestaat tussen Christus en de satan, tussen Christus' Kerk en de wereld. En evenals Christus heeft moeten lijden, zo moet ook zijn Kerk vervolging en versmading verduren. Zij weten zes punten op te geven waarom God, die zijn Kerk noemt ‘Zyn lief, zyn bruudt, zyn duufve, zyn over scoone,
Ja, zyn uutvercooren onder veel duusent bevonden,’
toch die Kerk ‘Dus anvechtende laet quellen hier upder eerden,
Dwelcke huer ghesciet van de meeste deser werelt.’
Ten eerste is dan de zonde oorzaak van die kwellingen. Ten tweede moet door het lijden ‘De verdorfven natuere vul zondighe struucken
Ghetempt en ghedoot worden onder sgeests beluucken.’
Ten derde, die beproevingen worden toegelaten | |
[pagina 29]
| |
‘Updat huer gheloove beprouft zynde voordachtich
Vreedsamich bestaen can ende datte zeer crachtich.’
Ten vierde ‘Updat zy ghelyckvoormich met vulder trauwen
Haer hooft Christum zoude wesen publyckelick,
Daertoe zou gheroepen es zeer autentyckelick.’
Ten vijfde, het verdragen van het lijden moet bewijzen dat de Kerk het geloof ‘Om tydelick profyt ofte goede daghen
Niet anghenoomen heeft, maer alleene om God behaghen.’
Ten zesde ‘Zoo laet God veel cruus ende lyden oock ariveren
Over zyn helighe Kercke, naer warachtich doceren,
Dwelcke huer es een ghetuughe, vaste int ancleven,
Dat naer dit leven huer een andere werdt ghegheven.
Te wetene deuwighe vruecht en dat erfvelickheyt
Als dit sterfvelicke andoen zal de onsterfvelickheyt.’
Elk van deze zes punten heeft ook weer ruimschoots de gelegenheid gegeven talrijke aanhalingen uit de bijbel te pas te brengen. Nu tonen zij Menich Meinsche nog eens uitvoerig aan dat de Kerk met recht vergeleken wordt met de tarwe uit de parabel die zij terstond ‘fyguerlick zullen tooghen, Updat ghy, Menich Mensche, nu ter tyt bevonden
Dese werelsche gronden als crocke zaet verwaten
Schuwende zout vlieden ende gheheel verlaten.’
II. Dan, eindelijk, begint het spel van het Taruwe Graen. Christus, ‘ghecleet in voorme van eenen lansman die uutgaet om te gaen zayen zyn zaet’, komt op en zegt tot de Vruchtbaer eerde: ‘Zoo willick nu gaen zayen, bevryt alder zwaerheyt,
In uwen ackere vruchtbarich vul van virtuuten
Dat eedel taruwe graen, myn zaet costelick int spruuten,
Updat duer styts besluuten ende dat voorspoedich
Vruchten voort mach bringhen ende die overvloedich,
Dat zyn de kinderen des rycxs zeer autentycke,
Myn goede vergaringhe, helighe kercke publycke.’
| |
[pagina 30]
| |
Na de toezegging van goed weer en een waarschuwing voor ‘den vyant der menschen’, verlaat Christus de Vruchtbaer Eerde. Maar nu verschijnt de Vyant der menschen, roepend: ‘Liever den hals verstuucken
Dan langher ligghen duucken binnen mynder muuten!
Men zoude my varincxs achten een der slichter ghuuten
Die nauwe tot buuten zyn hooft zoude steken!’
Hij heeft daar juist gehoord dat het menselijk geslacht voorbestemd is de plaats te gaan innemen, die hij verloren heeft, want de Rycken Lansman bemint het als ‘Zyn lieve beminde eedele vruchtbaer eerde,
In wyens ackere hy ghezayt heeft naer zyn gheryven
Zyn taruwe graen, updat vruchtbaer zoude beclyven,
Welck bedryven ick uutten gront myns herten behate.’
Daarom besluit de Vyant der Menschen: ‘Dies neme ick nu mynen ganck inder nacht al late,
Listich ende vyandich, met een valschs betrapen,
Dewyle dat alle menschen nu ligghen en slapen,
En dat alleenelicke ten Rycke Lansmans spyte,
In svruchtbaers eerden acker zayen tmynen apetyte
Myn boose oncruut tot staruwe graens onvrame,
Het welcke men tcrocke zaet es namende by name.’
Dat zaaien schijnt een zwaar werk voor hem te zijn, want al dadelijk zucht hij: ‘Van moetheyt zoudick wel als een cornuweel hyghen!’
De gevolgen van zijn werk blijven niet uit; twee dienaren van de Rycken Lansman, ‘in voorme van twee inghelen’ zien met schrik hoe er onkruid tussen de tarwe is opgeschoten, wat ze aan hun meester melden. Deze verklaart hun: ‘Dat heeft nu commen brauwen
In vulder ontrauwen den vyant des menschen,
Ende datte by nachte, naer zyns zins wenschen.’
Maar zij mogen dat onkruid nog niet gaan uittrekken, dat zou de tarwe niet ten goede komen. Pas bij de oogst zal hij het onkruid laten verzamelen om het te verbranden. | |
[pagina 31]
| |
Als de engelen verdwenen zijn, roept de Rycken Lansman ‘uut-commende, totter Vruchtbaer Eerde sprekende’ deze ter verantwoording. Goed zaad heeft hij op haar akker gezaaid, ‘Maer ghy hebt u ghemaeckt eens anders obediente
Buuten mynen consenten, ghy vrauwe, hoe mach dat wesen?
Zeght redene van desen.’
De Vruchtbaer Eerde bekent haar schuld, en verhaalt wat de Vyant der Menschen heeft gedaan. ‘... Hy es commen by nachte, van my onverwachtich,
Ende heeft tmynen ondancke als loos verlackere
Zyn crockezaet ghezaeyt in mynen ackere.’
Dat is zijn bekende manier van doen, zegt de Rycken Lansman, ‘Dit most ghy gheweeten hebben, myn beminde vrauwe!
Maer ghemerckt uwen rauwe, naer waer vermonden,
Zoo werdet u vergheven, wacht u voort van zonden.’
Het nu volgend zinnekenstoneel tussen de Vyant der Menschen en tCrocke Zaet begint met het gebruikelijke scheld-rondeel. tCrocke zaet heeft gehoord dat het op het einde slecht met hem zal aflopen, daarom zoekt het nu hulp bij de Vyant der Menschen. Deze maakt zich als zijn vader bekend, en raadt aan zoveel mogelijk het Taruwe Graen te verdrukken. Als dit dan de last van tCrocke Zaet ondervindt, beginnen de twee ongelijke zonen van de Vruchtbaer Eerde te twisten en te schelden. Taruwe Graen eist dat tCrocke Zaet ruimte maakt, ‘Want zoot anscau wyst, u leven es contrarie
Vanden mynen; dus vertreckt, en God bewarie
Met een drooghe harie; wilt elders den pot schumen
En om u bescot lumen!’
Maar tCrocke Zaet laat zich niet verjagen, ook niet door de klachten van de Vruchtbaer Eerde, die partij trekt voor Taruwe Graen. En het bezweert: ‘Present alle dees lieden:
Men zoude my eer zieden en dat te zupe zoope,
Dan ick van het tarwe graen eens te stupe croope.
Maer als aerme jupe, noope zal hy met verstranghen
Noch dickmael ontfanghen.’
| |
[pagina 32]
| |
Zelfs ontziet het zich niet zijn moeder te bedreigen: ‘Poocht u tente verslane
En an deen zie te gane; serteyn, moet ick my stooren,
Zoo wee uwe ooren!’
Tegenover zijn vader, de Vyant der Menschen, beroemt tCrocke zaet zich op zijn succes, ‘Want het tarwe graen, zeer hooghe van moede,
Dat hebbick onder de roede wel connen vaten,
Dwelck ick niet en laten te cortene zyne maten.’
De Vyant der Menschen stelt nu een tafel op, waaraan beiden gaan zitten slempen. Onderwijl amuseren zij het publiek met hun drinkrondelen. Evenals in het spel van de Verlooren Zoone hebben de spijzen en dranken ook hier toepasselijke namen, als ‘Twist en ghescille’, ‘Hoverdie ende nyt.’ Terwijl zij daar hun buik zitten te vermasten, hoort men ‘van binnen der gordynen’ een niet onverdienstelijk lied van 8 zevenregelige coupletten zingen. ‘Hoort alle die om loon en danck
Twee heeren te dienen pleghen;
Met reden merckt up onsen zanck
Ten zyn hier maer twee weghen:
Deene es goet en dander quaet
Dats Tarwe graen en tCrocke zaet
Daer elcken es toe gheneghen.’
Men kan twee heren niet te gelijk dienen, het goede en het kwade. Men moet kiezen, voor het Taruwe Graen, of voor het Crocke zaet. Taruwe Graen, dat is Gods Kerk, ligt nu onder de voet gelopen, want ‘Lasen, nu naer waer verstant
Int zoet prieel van Vlander lant
Zyn meer zonden dan duechden.’
Maar bij de oogst, dat is de dood, wordt het goede beloond en het kwade gestraft. Daarom aan Gods Kerk de vermaning: ‘Hout u vroom als tarwe slecht
In liefde en caritate;
Die wel doet zyn pyne verliest,
Dies altyts duecht voor tquade kiest
Als tarwe graen thuwer bate.’Ga naar voetnoot9)
| |
[pagina 33]
| |
Eindelijk kan de Rycken Lansman niet langer aanzien dat het Taruwe Graen verdrukt wordt. Daarom zendt hij zijn ‘Oust, inde voorme vande doot, inde handen hebbende een scherpe secxsene’ om tarwe en onkruid af te maaien, de tarwe in zijn schuur te brengen, maar het onkruid te verbranden. Deze slaat met zijn zeis toe: ‘Wel up, wel an! in smeesters name!
Ick bem den oust te bevreesene es mynen alame,
Want het es een ingien van zeer scherper snede.
Ghy Crocke ende Tarwe, ghy moet beede mede.’
Hierop schreeuwt tCrocke Zaet verschrikt tot het publiek om hulp ‘Helpe! goelieden, moort, moort!’ maar niemand kan het meer helpen. De beide engelen, Uriel en Jeremiel, openen de hel, en onder het kermen van ‘Ja, helpe daermen!
Wilt myns ontfarmen van dit wreet verwerrenen’
wordt tCrocke Zaet daar in gesmeten. Taruwe Graen echter prijzen zij om zijn getrouwheid, ‘Dies zullen wy u vergaderen ter deser huere
In srycke lansmans schuere tot uwer victoorie
In dhemelsche gloorie.’
III. Na deze verdienstelijke weergave van de parabel, krijgt Menich Mensche in het slot-bedrijf van het spel weer een onuitstaanbaar langdradige uitleg van Troost der Scriftuere, Gods gheestich verstercken en Kennesse der Waerheyt over de betekenis van wat hij gezien heeft. Menich Mensche erkent dat alles van toe-passing is op de eigen tijd, dat inderdaad Gods Kerk ongenadig te lijden heeft van de ‘kinderen des werelts.’ ‘Want serteyn, men vonde nu nauwe eene van thienen
Of men zietse als crocke zaet den vyandt dienen.
De scherpste ingienen ter werelt voor alle dinghenGa naar margenoot+
An het tarwegraen, Gods Kercke, meest quaets vulbringhen.
Het blyckt ant ghehinghen, en dat ten waren begoome,
An papen en monicken, myts den boosen paus van Roome,Ga naar voetnoot10)
Die haer lastich vervolghen als gherechte antechristen,
Met water, vier, zwerdt, ende des oorlochs twisten,
Diemen met arghelisten daghelicxs up haer ziet welven
Bin swerels bedelven.’
| |
[pagina 34]
| |
Als tenslotte nog verklaard is wat het lot van tCrocke Zaet en van het Taruwe Graen betekent, volgen twee tooghen, die dezelfde verklaring in beeld brengen, en dan nog achten Gods gheestich verstercken, Kennesse der Waerheyt en Troost der Scriftuere een honderd regels verklaring nodig, voor zij met een ‘oorlof notabele discrete wyse heeren fyn’ voorgoed het toneel ontruimen!
Terecht is prof. ScharpéGa naar voetnoot11) weinig enthousiast over dit 1673 regels lange spel, ofschoon het tweede bedrijf, dat feitelijk een op zich zelf staand spel is, wel verdienste heeft. | |
VII. fol. 116-173 Twee schoone rethoryckelicke speelen van zinnen ende dat vanden Verlooren Zoone. Luce int xve capittele. 1583.Hoewel de volledige tekst van deze beide spelen hier achter staat afgedrukt, volgt hier ter completering van dit hoofdstuk een korte inhoudsopgaveGa naar voetnoot12). Twee Sinnekens, Quaden Wille en Sinnelick Ingheven, openen het spel. Ze vertellen ons dat er feest is in de hel, en daar is reden voor, want het blijkt dat ‘de gheheele werelt ghezedt es in quade.’ Nog nooit is het zo'n goede tijd geweest; ‘nu es de yseren euwe gheheel voor handen, naer Ovidius verstanden.’ In dese passage heeft Lawet prachtig de gelegenheid gehad zijn mythologische kennis te bewijzen. Onder aanvoering van Lucifer treden behalve de traditionele Bijbelse duivels, als Leviathan, Asmodeus, Mammon, Beelsebub, enz., ook klassieke figuren op, al of niet uit de onderwereld, als ‘Charon den schippere’, ‘Cherberus den helhondt’, Pluto, Jupiter, en nog een hele reeks andere. Na een opsomming van de ergste zonden die nu heersen, beschrijven de Sinnekens de toebereidselen die men in de hel treft om de zielen te ontvangen met kwelling en pijniging. Zij zullen zorgen dat er slachtoffers zijn, 't is hun wel toevertrouwd, zij hebben immers zelfs Lucifer en Adam ten val gebracht! Dan treedt ‘Den Troosteloosen Zondare’ op, die zich beklaagt voor de verdoemenis bestemd te zijn, omdat hij uit Adam en Eva geboren is. ‘Scriftuerlick Troost’ probeert hem echter aan de hand van de Bijbel vertrouwen op Gods barmhartigheid bij te brengen, wat ‘Rechtverdicheyt Gods’ echter uit die zelfde Bijbel als onmogelijk aantoont. Nu treedt ‘De Barmherticheyt Gods’ zelf op, en | |
[pagina 35]
| |
begint met ‘Rechtverdicheyt Gods’ een twistgesprek daarover. De argumenten van deze laatste, vooral de opsomming van de gestrafte zondaren uit het Oude Testament, benauwen ‘Den Troosteloosen Zondare’ meer en meer, en telkens onderbreekt hij het debat met uitingen van wanhoop. ‘Scriftuerlick Troost’ beweert nu dat die strenge bestraffing alleen maar plaats had ‘inde ghescreven wedt, die van Moyses tot up Christum hadde regnatie’; door Christus is alles anders geworden, Hij heeft de zonden van de mensen op zich genomen, daardoor zijn die nu ‘onder de wedt van gratien.’ Als deze woorden nog niet helpen roept ‘Scriftuerlick Troost’ de hulp in van haar broeder ‘Warachtich Bewys’, en van haar zuster ‘sGheests Inspiratie.’ Deze herinneren er nu aan hoe Christus de zondaren vergaf, o.a. ‘het vraukin in overspel bevonden’, Sint Petrus, die Hem driemaal verloochende, ‘den schaker ter rechterhandt’, Maria Magdalena. Gods genade staat nog altijd gereed voor die in Hem geloven, en die dat doen zullen niet verloren gaan. ‘Rechtverdicheyt Gods’ kan zich daarmee niet verenigen; met een ‘Ick en bems niet content’ verlaat zij het toneel. De pogingen om ‘Den Troosteloosen Zondare’ te overtuigen worden voortgezet. Daartoe dienen ook de drie tooghen die nu volgen. Succes blijft niet uit; de ‘Troosteloosen Zondare’ erkent ‘troost en consolatie’ ontvangen te hebben, maar hij heeft nog één verzoek: omdat hij ‘vergetelick’ is vraagt hij of hij ‘speelwys iet zonde mueghen anschauwen ter materie dienende.’ Aan dat verzoek zal voldaan worden, hij moet maar ‘over een zyde’ gaan, dan zal men ‘een troostelicke fyguere speelwys tooghen.’ Dan, eindelijk, begint het eigenlijke parabel-spel van de Verloren Zoon. Aangespoord door ‘Sinnelick Ingheven’ en ‘Quaden Wille’ besluit ‘Den Verlooren Zoone’ zijn erfdeel aan zijn vader te vragen, en er op uit te trekken om van zijn jonge leven te genieten. Niet dan met tegenzin, en onder talrijke vermaningen en waarschuwingen, geeft ‘Den Vadere’ hem het geld. Vol vreugde trekt dan ‘Den Verlooren Zoone’ de wyde wereld in. De Sinnekens komen nu weer te voorschijn en uiten hun vreugde over de goede gang van zaken. Zij zullen ‘Den Verlooren Zoone’ volgen naar het land waarheen hij gereisd is, om hem tot ontucht en dronkenschap te verleiden; zo zal hij aan de hel niet ontkomen. Op hun inblazen besluit hij dan in het ‘huus der vruechden’ te gaan ‘houden wake met schoone vrauwen.’ | |
[pagina 36]
| |
Daarmee begint een uitvoerige, levendige herberg-scène. ‘De Werelt, werdinne’ verwelkomt haar gast vriendelijk. Deze roept om spijs en drank, ‘Overdaet, den werdt’ heeft die juist in overvloed. Twee ‘jonckwyven’, ‘Wellust des vleesch’ en ‘Begherlickheyt der ooghen’ houden hem gezelschap, terwijl allerlei spijzen en dranken, met namen als ‘Der zonden Voetsele’, ‘Versmaetheyt Godts’, worden aangedragen. Het is een slemppartij waarbij het ‘Den Verlooren Zoone’ aan liefkozingen en kussen van zijn ‘liefste dreelkins’ niet ontbreekt. Als de avond begint te vallen, en de waardin de rekening opmaakt, toont ‘Den Verlooren Zoone’ zijn goedgevulde beurs; hij maakt zich geen zorg over de betaling. Als hij dan aan de beide meisjes ‘een paer roosenobels’ heeft geschonken gaat het hele gezelschap ‘ter camere binnen’ om het feest daar voort te zetten. Als de gordijnen van die ‘camere’ gesloten zijn komen de beide Sinnekens weer op, ‘van binder gordynen’. Zij doen verslag van de binnenshuis voortgezette slemppartij, die ‘Den Verlooren Zoone’ ruïneren zal, en als ze dan eens binnen het gordijn kijken zien ze hoe ‘Den Verlooren Zoone’ zelfs van zijn kleding beroofd is, en op last van de waard door een armoedig geklede vrouw naar buiten wordt gegooid. Daarmee eindigt, voorlopig, de levendige en realistische uitbeelding van de parabel. De drie ‘gheestelicke personayghen’ geven nu aan ‘Den Troosteloosen Zondare’ uitvoerig verklaring van wat hij gezien heeft, waarmee het eerste spel besluit.
Het tweede spel opent weer met de beide Sinnekens. Ze genieten er van dat ‘Den Verlooren Zoone’ zich in zo'n slechte toestand bevindt. Deze komt, klagende over ‘den zwaren dieren tyt’ op; hij weet niet meer hoe aan de kost te komen; daarom besluit hij zijn diensten aan een ‘borghere des landts’ te gaan aanbieden, die daar juist aankomt. Deze wil hem wel aannemen om zijn varkens te hoeden; hij mag dan van het varkensvoer mee eten. ‘Int veldt byde verkens’ wordt hem echter de honger te machtig, hij krijgt een flauwte. Dan volgt een scène die in de tooch speelt. ‘God den Vadere’ besluit zich over ‘Den Verlooren Zoone’ te ontfermen; daarom zendt Hij Geloof, Hoop en Liefde tot hem. De beide Sinnekens onderbreken het spel nu weer; zij beroemen zich nog eens op hun succes, en tonen daarbij ook al belezenheid in de Bijbel! Vervolgens sporen ze de jeugd aan om toch vooral van de wereld te genieten; | |
[pagina 37]
| |
de meisjes zeggen ze hoe ze gekleed moeten gaan, en hoe ze met eiwit zich moeten blanketten, en met ‘vermeljoene’ de lipjes moeten rood verven. Nu volgt weer een tooch, Mozes met de Tien Geboden. Intussen is ‘Den Verlooren Zoone’ tot inkeer gekomen; hij ziet zijn misdaad in, voelt berouw, en wil terugkeren naar zijn vader. De beide Sinnekens komen even te voorschijn, bevreesd dat hun de zondaar toch nog ontsnappen zal. Op weg naar zijn vader ontvangt ‘Den Verlooren Zoone’ bemoediging van ‘Den Goeden Wille’, ‘Hope’ en ‘Gheloove’, die hem met ‘De Liefde Gods’ vergezellen. Deze verjaagt tenslotte de dreigende ‘Vreese’ en bedekt ‘Den Verlooren Zoone’ met een wit kleed. Aangespoord door ‘De Liefde Gods’ ontvangt de vader zijn zoon liefderijk, beveelt zijn dienaren kleren en schoeisel voor hem te halen, en een groot feestmaal aan te richten. Woedend komen de Sinnekens weer op; zij zullen moeten boeten voor deze ontsnapte prooi!Ga naar voetnoot13) Een koddige beschrijving volgt dan van de uitingen van woede en teleurstelling in de hel. Maar op bevel van Lucifer zullen zij er weer op uit trekken om nieuwe slachtoffers te maken.Ga naar voetnoot14) Met de waarschuwing: ‘Dies staet hem elcken voor ons te wachten wel!’ verdwijnen zij voorgoed van het toneel. De parabel wordt nu weer verder gespeeld. ‘Den Outsten Zoone’ komt van het land en hoort het feestgedruis. Een knecht licht hem in. Als hij dan niet binnen wil gaan komt zijn vader hem daartoe overreden. Samen gaan ze dan binnen. Hiermee is het eigenlijke parabelspel ten einde. De rest van het spel, nog 795 verzen, wordt in beslag genomen door nadere verklaringen van de drie ‘gheestelicke personayghen’, waardoor ‘Den Troosteloosen Zondare’ zo zeer getroost wordt dat men besluit hem een andere naam te geven. Deze, ‘Den Welghetroosten Mensche’, wordt hem nu op zijn kleed gespeld. Gelukkig brengen een viertal tooghen nog enige afwisseling in de lange onderrichtingen. Aardig is de tooch waarin ‘Den Welghetroosten Meinsche’ de zeven werken van barmhartigheid beoefent. Deze tooch bewijst nog eens duidelijk dat Lawet niet met de Hervorming besmet was; immers een geloof zonder de werken acht hij van geen waarde. Met een groots opgezette tooch, waarin de drie Goddelijke Personen, met in het wit geklede zaligen en een paar engelen, komt dan eindelijk het einde van het spel in zicht. | |
[pagina 38]
| |
Vergelijkt men Lawet's uitwerking van de parabel van de Verloren Zoon met de tekst van Lucas XV, 11-32, dan valt op dat hij van ‘et ibi dissipavit substantiam suam vivendo luxuriose’ een zeer uitgebreide herbergscène heeft gemaakt, daarin de mogelijkheden van een realistische en soms grappige uitbeelding ten volle benuttend. Een dergelijke uitwerking was blijkbaar geheel traditioneel; ze komt voor in nagenoeg alle spelen van de Verloren Zoon. Ook de bestanddelen van deze scène zijn overal vrijwel gelijk: slempen en brassen met de meisjes van plezier, die geschenken ontvangen; er is muziek en er wordt gedobbeld; als al het geld verteerd is, wordt de Verloren Zoon van zijn klederen beroofd en met hoon op straat gesmeten. Fr. Spengler, die in zijn boek ‘Der Verlorene Sohn im Drama des XVI Jahrhunderts’ deze herbergscène in de vele door hem besproken Duitse spelen heeft geanaliseerd, meent dat men ze voor alle spelen kan terugvoeren op een, overigens onbekend, latijns origineel, waaruit ook Gnapheus geput zou hebben (a.w. blz. 10-11 en 29). Bovendien wijst hij doorlopend op de invloed van Plautus en Terentius op deze en dergelijke realistische scènes. Het nagaan van Lawet's bronnen, en de verhouding van zijn spel tot andere zestiende-eeuwse bewerkingen van deze stof, zou een aparte studie vormen, en valt buiten het bestek van deze inleiding.
Niet ten onrechte besluit KalffGa naar voetnoot15), sprekend over de spelen van Lawet, dat daarin ‘allegorie, redenering en stichtelijke moralisatie’ de boventoon voeren, en dat men ze soms ternauwernood drama's kan noemen, wegens de afwezigheid van handeling en karaktertekening. Daarmee zijn ze echter volstrekt niet veroordeeld! Al is het waar dat ze voor ons niet meer in een aesthetische behoefte voorzien. Het succes in de 16e eeuw bewijst dat ze toen toch wel aan een behoefte voldeden. Dat hoeft niet op de eerste plaats een aesthetische geweest te zijn; onderricht en voorlichting, dat verlangde de 16e-eeuwer op velerlei gebied, en in de redenerende zinnespelen kon hij dat vinden. ‘Spel’ zoals wij dat verstaan, actie, karakterontwikkeling, zocht hij niet op het toneelGa naar voetnoot16). Het woord ‘spel’ in de titels bij Lawet moet dan ook wel heel ruim worden opgevat. Dat is trouwens ook het geval met de toe-voeging ‘van zinnen’ bij het spel van Jhesus ten twaelf jaren oudt: het is nog geheel een middeleeuws mysterie spel, waarin een episode | |
[pagina 39]
| |
uit Christus' leven vertoond wordt. De allegorie ontbreekt geheel, een moraal is er niet in vervat. Hier heeft ‘spel van zinnen’ de ruimere betekenis van spel waaruit men iets nuttigs kan leren, in tegenstelling met ‘spel van genouchten’ dat men uitsluitend voor zijn verzet gaat zien. Lawet past de allegorie anders overvloedig genoeg toe! Het door prof. Scharpé uitgegeven spel van tReyne Maecxsele is feitelijk een mysterie spel geheel in een allegorie omgezet. Het zijn niet Adam en Eva die in het paradijs bekoord worden en in de zonde vallen, neen, in het ‘prieel, lustich als een paradys’ houden zich op ‘twee jonghe dochters, deene ghenampt de Vleeschelickheyt, ghecleedt int roode, en dandere ghenampt tReyne Maxsele, ghecleedt gheheel int witte’, die bekoord worden door Quaet Ingheven, de duivel, ‘thooft als een vrauwe, maer nerewaert als een serpent’Ga naar voetnoot17). De Vleesschelickheyt bezwijkt voor de verlokking, en neemt ‘tfruut’ aan (vs. 421). Daarmee is de zondeval een feit, en beiden, de Vleesschelickheyt en tReyne Maecxsele, zijn in het ongeluk gestort. De verlossing geschiedt niet door Christus, maar door Goetwillich van Herten, een jonghelinck. In de andere spelen treffen we ook een ruim gebruik van allegorische personen aan. In het spel van de Verlooren Zoone b.v. zien we personificaties optreden van het geloof, de goede wil, de hoop, de liefde van God; de beide zinnekens, Sinnelick Ingheven en Quaden Wille, personifiëren 's mensen geneigdheid tot het kwaad, ten minste in een gedeelte van hun rol. In dat alles is Lawet geheel een gildebroeder uit dat grote gezelschap zestiende-eeuwers dat, zoals Knuttel terecht oordeelt, wel niets groots, maar toch nog al wat verdienstelijks en veel aardigs heeft voortgebracht.Ga naar voetnoot18) En Lawet behoort dan tot degenen die een enkele keer in staat zijn geweest iets verdienstelijks tot stand te brengen. |
|