Schotsche ruiten
(1887)–Eliza Laurillard– Auteursrecht onbekend
[pagina 195]
| |
[pagina 197]
| |
Een lied op de vlag.Ga naar voetnoot1)I.Als het windeke in het meer vaart de geest van het lied
Me in de ziel bij wat 'k zie hier en zag;
En gedachte en gevoel vloeien saâm in een zang,
En die zang is: een zang op de vlag.
| |
II.Proza geeft het werk des wevers,
Als hij doek tot dekking weeft;
Proza geeft des wevers arbeid,
Als zijn spoel u tooisel geeft;
Poëzie is u gegeven,
Als 't kunstvaardig plan en streven
U de vlag gegeven heeft.
| |
[pagina 198]
| |
Want de vlag is symbool; 't is een teeken vol zin
En van groote gedachten de tolk;
's Volks historie en glorie, - die liggen er in,
En de taal en de ziel van het volk.
| |
III.Dies begrijp ik den vaandrig, dien 't moordende lood
Uit den zadel deed tuim'len ter aarde,
En wien toen geen gedachte aan verwonding of dood,
Maar aan 't lot van het vaandel, bezwaarde;
Die met handen, van 't sterven al bloed'loos en stijf,
Zijne vlag nog bijééngreep en plooide onder 't lijf,
Met zijn lijk zijne vlag nog bewaarde.
Dies begrijp ik den held, die, besprongen op 't dek,
Daar een dreigkreet in 't rond hoorde schallen,
Als voorspelling, dat straks zijne vlag zonder vlek,
Met een smet op haar banen, zou vallen,
En toen 't woord, - in zijn mond meer een zang, dan een zucht: -
‘Neen! de vlag niet omlaag! Liever wij in de lucht!’
In den donder van 't kruitvuur deed knallen.
| |
IV.Doch 't meest kan 't dundoek mij bekoren,
Dat niet door d' oorlog is ontplooid,
Maar met zijn hel gekleurde banen
Het stille werk des vredes tooit.
| |
[pagina 199]
| |
Zóó zie ik hier de vlaggen samen
Van 't dubb'le Neêrland, Zuid en Noord,
Een feest der Wetenschap vereerend
En huldigend de macht van 't Woord.
En waar 'k die beiden hier vereenigd,
Die twee verbonden hier aanschouw,
Daar breng 'k een heilgroet aan die kleuren:
Zwart, geel en rood, - Rood, wit en blauw.
| |
V.Dat geel kan hier van nijd niet spreken,
Maar 't is van gulheid tint en teeken,
Want goudglans is 't en zonnegloed;
Dat zwart doelt hier op dood noch smarte;
Zwart in de vlag is ernst in 't harte,
En ernst is spierkracht van 't gemoed.
Dat wit is 't reine; 't heeft een sprake,
Die aanmaant: ‘heel de natie wake,
Dat de eerlijkheid steeds 't onrecht stuit'!’
En 't blauw zegt: ‘hoe uw vlag zich vouwe,
Nooit moet onzichtbaar zijn de trouwe,
Nooit mag de hemelkleur er uit.’
En dan, dat rood, van bloedkleur sprekend,
Is hier het beeld, dat kracht beteekent,
Gezonde kracht en sterken moed, -
Terwijl die kleur, gemeen aan beiden,
Wat moog' verwijderen of scheiden,
Ons aan verwantschap denken doet.
| |
[pagina 200]
| |
VI.Daarom, 't zij vrede heersche in 't land,
Of krijgsgevaar verrijze,
Ik wensch, dat steeds dit vlaggenpaar
Naar ééne richting wijze.
Dat meer en meer, in Zuid en Noord,
Het licht der kennis gloeie,
Dat meer en meer, in Noord en Zuid,
Al 't goede en schoone bloeie.
Dat beider vlag, op elk gebied,
Steeds zuiv're lading dekke,
Dat haar, als 't moet, ja, vuur en bloed,
Maar nimmer schand bevlekke.
Zoo hechte zich aan beider vlag
Een nobel stuk historie,
En beider driekleur blinke al meer
In 't licht van echte glorie.
| |
VII.En wat is, wat is die glorie,
Die ik de echte beeten mag?.
Het ware te kennen, het schoone te voelen,
Naar 't rechte te streven, op 't goede te doelen. -
Volk van 't Noord en volk van 't Zuiden!
Hecht dien eerkrans aan uw vlag.
En dan, laat haar wapp'ren
En klaat'ren en klapp'ren,
Fier, moedig en hopend bij somberen hemel,
Fier, moedig en dankend bij zonnigen dag!
|
|