Schotsche ruiten
(1887)–Eliza Laurillard– Auteursrecht onbekend
[pagina 183]
| |
[pagina 185]
| |
Een en ander over geheimschrift.Geheimschrift is schrift van dien aard, dat het alleen voor ingewijden leesbaar, althans, verstaanbaar is. 't Geheim moet dus schuilen in het schrift, als zoodanig. Want gewoon schrift, maar op eenigerlei wijze onzichtbaar gemaakt, is eigenlijk geen geheimschrift.Ga naar voetnoot1) Nog minder is zoo te noemen een schrift, dat niet alleen niets ongewoons heeft, maar waar niets aan gedaan is, doch dat eenvoudig op zeer verborgen manier wordt overgebracht. Zoo is dikwijls geschied. Laat mij een paar staaltjes uit de oudheid vermelden, die ik beiden ontleen aan Herodotus. | |
[pagina 186]
| |
De ouden gebruikten houten plaatjes, met was bestreken, en krasten daarin met een stift, die stilus heette.Ga naar voetnoot1) Dat moeten we vasthouden bij het volgende. Demaratus, zoon van Ariston, koning van Sparta, hield te Suza verblijf en werd daar bekend met het plan van Xerxes, om Griekenland te beoorlogen. Zijn volk willende waarschuwen, schreef hij dat bericht op 't hout, met een waslaag er over. Toen 't aankwam, begreep men het niet. Maar een vrouw, - vrouwen hebben veel intuïtie, - Gorgo, de gade van Leonidas, gaf den raad, het was af te schrappen en toen kwam 't bericht voor den dag en weldra wist heel Griekenland wat er in Perzië broeide. Een tweede geval. - Histiaeus, die, als Perzisch Stadhouder te Milete, het vertrouwen van Darius verloren had en nu door dezen te Suza werkeloos en machteloos werd gehouden, wilde in 't geheim zijnen schoonzoon Aristagoras eene aansporing doen toekomen tot afval van den Perzischen koning. Hij nam zijn meest betrouwbaren slaaf tot bode. Maar bedenkende, dat, wààr deze het schrift ook op 't lijf droeg, dat schrift gevonden kon worden, verzon hij iets bijzonders. Hij schoor den slaaf het hoofdhaar af en schreef toen zijn bedoeling, met eene wel-beklijvende kleurstof, op 's mans kalen bol. Toen nu, na eenigen tijd, het haar genoeg was aangegroeid, werd de slaaf weggezonden, met den last, om tot Aristagoras alleen te zeggen: ‘Scheer mijn hoofd.’ Zoo geschiedde en wat verborgen was geweest, werd nu zichtbaar. - Wel practisch, maar voor spoedeischende gevallen minder geschikt, daar altijd, zelfs bij aanwending van de krachtigste middelen onzer beste haarkundigen, (opheffers, zoo als één | |
[pagina 187]
| |
hunner zich noemt, van alle haaronaangenaamheden) eenige tijd noodig is, eer een menschenhoofd van kaalheid weêr tot harigheid komt. Ik herhaal, zulk verholen schrift is eigenlijk geen geheimschrift. Maar wel hebben we aan eigenlijk geheimschrift te denken, als we van Suetonius vernemen, dat Caesar en Augustus in hunne lastbrieven wel eens bepaalde teekens, in plaats van letters, gebruikten. Zulke stukken werden dan literae coecae, dat wil zeggen, blinde brieven, genoemd.
Voor ons woord geheimschrift worden ook wel twee Grieksche woorden gebruikt, t.w. kryptographie en steganographie, welke twee woorden volkomen dezelfde beteekenis hebben, want zoowel steganos, als kryptos, beteekent bedekt of geheim. De ook niet ongebruikelijke naam cijferschrift is minder volledig. Want wel dikwijls, maar niet altijd, worden cijfers gebezigd. Men kan gewone letters gebruiken, maar met veranderde waarde; of ook letters, behoorende tot eene andere taal, dan die, waarin men schrijft; of ook afgesproken teekens, dat noch letters, noch cijfers zijn.
Toen Sicco van Goslinga, de pittige en wakkere Grietman van Franekeradeel, zich in ambassade aan 't Fransche Hof bevond, schreef hij vaak aan zijn vriend Sjuck Gerrold Juckema van Burmania brieven, in 't oud Friesch, en dan met Grieksche letters. Eens werd er een onderschept en aan Richelieu gebracht, die met een zacht lijntje van den Fries zocht te vernemen, welke sleutel daarop paste, want hij vond het alleraardigst! Goslinga deed de zaak voorkomen als een loutere gril en niets dan een grap, zeggende, dat daar geen sleutel op was. Daarom zeggen de Friezen nog, als ze iets wel weten, maar zich niet willen laten uithooren: Dear wier nen kay fen, sey Sikke, - daar was geen sleutel op, zei Sicco. | |
[pagina 188]
| |
En wat nu afgesproken teekens betreft, natuurlijk kan men zich daarvan bedienen geheel naar willekeur en zooveel men wil. Zoo zouden, zal 'k maar eens stellen, twee briefwisselende partijen het hierover eens kunnen zijn, dat de figuur van een aap moet beteekenen voorgeslacht, - van een boterton wagensmeer, van een kerkgebouw eendracht, en zoo meer, en zoo meer, want dit terrein heeft geen grenzen. Op meer dan één gebied en in meer dan ééne omstandigheid kan geheimschrift wenschelijk of noodig zijn. 't Kan dienst doen in politiezaken, bij oorlogstoestanden, in diplomatische aangelegenheden, enz. Om hiervan iets in 't bijzonder te noemen, er zijn nog lijsten in wezen, die aan onze gezanten plachten meêgegeven te worden, en waarin staten en vorsten en instellingen werden aangeduid met cijfers. In zulk eene lijst, afkomstig uit de tweede helft der 17de eeuw, beduidt b.v., 75 Duitschland, 128 de West-Indische Compagnie, 200 de Inquisitie, 261 de Sultan, enz. - No. 100 viel daarbij den Hertog van Brunswijk ten deel.
Onder de merkwaardige stukken in cijferschrift behooren ook eenige brieven van Prins Willem I, met name, een brief van hem aan zijn broeder, Johan van Nassau, geschreven te Mechelen, 21 Sept. 1572, en handelende over de Parijsche Bloedbruiloft. - De sleutel is hierin gelegen, dat a wordt weêrgegeven door 3, b door 6, c door 9, d door 12, en zoo verder, dus, eene opklimmende reeks, met een verschil telkens van 3, - waarbij echter nu en dan cijfers, zonder beteekenis, daartusschen worden gezet, om den onbevoegden lezer te meer van den weg af te brengen.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 189]
| |
Ook de handel heeft zijn geheimschrift. Daartoe behooren de zoogenaamde telegraphische codes, waarin men één bepaald woord aanneemt om te berichten: ‘de koffieprijzen zullen stijgen;’ één bepaald woord, om te gelasten: ‘verkoop den voorraad,’ enz. enz. Behalve het voordeel van geheimhouding, hebben deze codes ook het voordeel van vermijding van kosten.
En dan, - de liefde, - wat vindt die niet dikwijls baat bij geheimschrift. - Doet het geval zich voor, 't welk zoo hinderlijk is voor twee minnende harten, - 't geval, ‘dat papa het niet hebben wil,’ dan zoeken veelal de twee ongelukkigen in 't geheimschrift het middel, om elkaâr iets bijzonders meê te deelen, of iets liefs te zeggen, al is 't niets bijzonders. Menigmaal vinden we in onze couranten kryptographische berichten, die zonder twijfel zijn af te leiden van zulk eene gedwarsboomde liefde, zoodat ik ze nooit zonder aandoening zie, want tusschen de regels door zie ik dan altijd het treffende en roerende beeld van een diepzuchtenden Eduard en van eene dofsnikkende Kunegonde. Maar, 't is de liefde, - dat moeten we erkennen, - die den bevalligsten van alle vormen heeft uitgevonden, waarin geheimschrift voorkomen kan; ik bedoel het bloemenschrift. Als men met een witte roos stilzwijgendheid kan uitdrukken, met een roode roos schoonheid, met een gele roos ontrouw, met een takje oranjebloesem kuischheid, met een sneeuwklokje vertroosting; - en als men met ééne bloem of plant een geheele zinsnede kan weêrgeven, - met een heliotrope: ik bemin u; met rosmarijn: uw bijzijn verkwikt mij; met een hortensia: wat zijt gij koel; met kastanjebloesem: doe mij recht; met een veldmadelief: ik wil er nog eens over denken; en zoo voorts, dan is, dat gevoelt gij, met bloementeekens over en weêr nog al heel wat te zeggen. Nu, minnenden hebben elkaâr ook altijd veel te zeggen, wonderlijk veel. Jammer maar, dat zoovelen, als ze ten laatste de | |
[pagina 190]
| |
vervulling van hun wensch hebben verkregen, meer en meer de liefelijkheid der bloem uit spraak en leven verliezen, en feitelijk herinneren, wat ik eens iemand heb hooren zeggen, dat s'engager, blijkens het woordenboek, de beteekenissen heeft: zich verbinden, zich verstrikken en slaags raken! Reeds heb ik sommige manieren van geheimschrift genoemd. Ik zou er vele andere nog bij kunnen voegen. Maar dat zal ik niet doen, omdat ik elders al eens de voornaamste methoden heb opgenoemd en dus daarheen kan verwijzenGa naar voetnoot1).
Dat het een moeielijk werk is, geheimschrift te ontcijferen, bij geheele onbekendheid met de toegepaste methode en volslagene onzekerheid omtrent de taal, die men voor zich heeft, gevoelt ieder klaar. En sommige methoden zijn zóó, dat ook de scherpzinnigste het geheimschrift niet ontraadselen kan. Maar die vermelding van onmogelijkheid van ontraadseling herinnert mij een geval, dat ik eens ergens las en waarvan men erkennen moet: als 't niet is gebeurd, dan is 't aardig gevonden. Men was aan 't afdrukken van de Times, toen een jongen een vorm, waarin de letters gezet waren, liet vallen. Daar lagen die duizenden letters verstrooid op den grond. Wat te doen? Ze opnieuw te gaan zetten, dat gedoogde de tijd niet, daar was geen denken aan. Een der chefs kreeg een inval; hij liet ze in allerijl maar zetten, zooals ze opgeraapt werden, geheel door elkaâr, en met dezen regel er onder: ‘Bovenstaand geheimschrift is bij de Redactie ingekomen; zij looft 50 Pond uit voor de juiste verklaring.’ - Weldra waren nu vele hersenen in Albion aan 't peinzen en rekenen, maar, natuurlijk, eene oplossing kwam niet, en na zes weken berichtte de Redactie, dat, door een onvergeeflijke | |
[pagina 191]
| |
onachtzaamheid van een der bedienden het papier, waarop de sleutel stond, was verloren geraakt.
Zelfs voor de partij, die den sleutel heeft, is de herleiding van geheimschrift tot gewoon schrift meestal een lastig en omslachtig werk. Maar goed, 't geval kan er naar zijn, dat de zaak die moeite waard is. Doch 't komt niet te pas, dat er lieden zijn, die, om zoo te zeggen, altijd geheimschrift schrijven en alzoo u noodzaken, om bij iederen brief, dien gij van hen ontvangt, vrouw en kinderen op te roepen, met de vraag: ‘Kunt gij dat lezen? Wat staat daar?’ - Inzonderheid komt het menigmaal voor, dat iemand voor zijn handteekening er een soort van geheimschrift op na houdt, dat door geen sterveling ooit te ontcijferen is, - iets, waar met recht al dikwijls over geklaagd is, maar waar sommige zotten nog maar altijd meê voortgaan. 't Gebeurde mij wel, dat ik een brief ontving, waarop de schrijver antwoord behoefde, en dat hij, blijkbaar volkomen overtuigd van de onleesbaarheid zijner handteekening, zijn visitekaartje er bij deed. Was dat geen zot? Zijn eenige wijsheid was die overtuiging, dat zijn handschrift onleesbaar zou wezen. Was dat dan geen zot? Als ik aan zulke scribenten denk, dan komt mij weêr het rijmpje voor den geest, dat ik eens ergens neerschreef: Ontvangt gij, - 't is niet ongewoon, -
Een niet te lezen schrift,
Verknoei geen tijd aan zulk geknoei,
Zet ook u niet in drift;
Maar zend het aan den schrijver weêr,
Verrijkt met dezen zin:
‘Uw raadsel gaat hierbij terug,
Uw' brief wacht ik nog in.’ -Ga naar voetnoot1)
| |
[pagina 192]
| |
En nu nog ééne zaak, die in betrekking is te brengen tot mijn onderwerp en die ons een oogenblik zal doen verwijlen op Bijbelsch terrein. Toen eenmaal bij velen die Schriftbeschouwing had post gevat, die God zelven als den eigenlijken auteur der Bijbelboeken voorstelt, toen waren er ook, die aan God het gebruik toekenden van geheimschrift, die, namelijk, beweerden, dat op vele plaatsen der Schrift de woorden niet dàt beteekenen, of althans niet alleen dàt beteekenen, wat ze rechtstreeks uitdrukken, maar 't omhulsel zijn van een verholen zin, die ontbloot en ontraadseld moet worden. Daarmede hield zich de zoogenaamde wetenschap bezig, die men de Kabbala heette, eene Rabbinistische spelerij en knutselarij, die, vooral sinds de 12de eeuw, zeer in zwang kwam, en waaraan men eene moeite en een tijd heeft besteed, eene betere zaak waardig. Wilt gij een paar staaltjes? - De Kabbala vond uit, dat de eerste letter van 't eerste woord van Genesis (in 't Hebreeuwsch) de b is en dat dit de aanvangletter is van bara, hij schiep, en dat de overige letters de aanvangletters zijn van de Hebreeuwsche woorden, die beteekenen: uitspansel, aarde, hemel, zee en afgrond, en derhalve eene aanduiding bevatten van de gansche schepping. - Iets anders: èn in 't eerste, èn in 't laatste vers van den Hebreeuwschen Bijbel komt zesmaal de letter aleph voor, die, als getalmerk, 1000 kan uitdrukken. De Kabbala ontdekte in deze bijzonderheid de aanwijzing, dat de tegenwoordige schepping 6000 jaren moet bestaan. - Nog iets: op eene plaats in Exodus (XXIII: 24) staat: ‘mijn engel zal voor uw aangezicht gaan.’ De Kabbala vond het een belangwekkende vraag: ‘wie van Gods engelen zou daar bedoeld zijn?’ en was terstond met het antwoord gereed, door op te merken, dat het woord maleachi, mijn engel, door letteromzetting was te maken tot michaël; dus, Michaël was de bedoelde. - Maar, genoeg van zulken onzin. Neen! zeggen wij, als gij aan God het gebruik van geheimschrift wilt toekennen, | |
[pagina 193]
| |
doe het, maar doe het anders, en denk aan het werk, waarvan Hij in den meest rechtstreekschen en eigenlijken zin de auteur is, - denk aan de schepping. De schepping, ja, dat groote en grootsche werkstuk Gods, is in al haar deelen als bezaaid met geheimschrift. Geheimschrift staat in de schijf der komeet, die, als een eenzame zwerfster, om de zooveel of zooveel eeuwen zich aan de aarde vertoont, en op de zoogenaamde vallende sterren, die gij als vuurpijlen door den nachtelijken hemel ziet schieten; geheimschrift, in de schelpen en op de koralen, die gij ophaalt uit de diepte der zee, en op de versteeningen in het ingewand der aarde, die van ichthyosauren en mastodonten gewagen; geheimschrift, in de schors van den reuzeneik en in het hart van 't viooltje, op de pop van de rups en in de cellen der bijen, op het ijzererts, dat magneet heet, en op de hersenstof, die uw hoofd vult, - geheimschrift allerwegen. En 't was en is en zal blijven het dagelijksch werk der Wetenschap, - inderdaad, een verheven werk! - dat ingewikkelde geheimschrift Gods te ontraadselen. En verbazend is het, van den éénen kant, zooveel als daarvan reeds ontraadseld is; maar niet minder verbazend, van de andere zijde, dat er na den eeuwenlang voortgezetten arbeid der scherpste oogen en der machtigste hersenen, nog zoo onnoemelijk veel geheimschrift is, waarop tot heden geen sleutel is te vinden geweest. Wel een bewijs voor de diepte en de hoogte, den rijkdom en den omvang der gedachten Gods, die in het schoone hiëroglyphen-schrift der schepping vervat zijn. Ja, God! deez' luttele aard en die onmeetbre hemel,
En alle deelen der natuur, -
Omlaag het stofgewoel, omhoog het stargewemel,
De glimworm en het zonnevuur,
| |
[pagina 194]
| |
De bibberende drop, de bulderende oceanen,
De sneeuwvlok en 't planetenstel,
De zacht ontloken bloem, de barstende vulkanen,
De wolk en 't wiekje der kapel, -
't Is àl hiëroglyph, 't is schrift; - en, wat wij spelden
Geeft van de Idee getuigenis
En 't doet ons met ontzag den lof van U vermelden,
Door wien zoo schoon geschreven is! -Ga naar voetnoot1)
|
|