Schotsche ruiten
(1887)–Eliza Laurillard– Auteursrecht onbekend
[pagina 25]
| |
[pagina 27]
| |
Luther.Ga naar voetnoot1)I.Schoone schepping in de schepping
Is de wilde waterval,
Die daar tuimelt van de rotspunt,
Die daar dondert in het dal.
Schoone schepping in de schepping
Is het steigerende meer,
Dat, al bulderend, zijn golven
Roert en wentelt, heen en weêr.
Schoone schepping in de schepping
Is de vlammende vulkaan,
Die het vuur, dat in zijn hart is,
Naar den hemel op doet gaan.
Maar nog schooner in de schepping
Is de menschenziel, in gloed,
Opgerakeld door de geestdrift,
Aangeblazen door den moed.
| |
[pagina 28]
| |
II.Wat is de hoogste moed? - Niet, die op degens leunt,
Op bajonetten bouwt en op kanonnen steunt;
Niet, die, gesterkt door hulp van kloeke krijgskohorten,
Met jubelend hoera! zich in de bres durft storten.
Daar is een hoog're moed, dan die op 't oorlogsveld.
Bewapend en gepluimd, ter overwinning snelt;
Daar is een heldenteelt, die nooit het zwaard hanteerde,
En nimmer kruitdamp, rook of krijgsgeschrei braveerde.
De hoogste moed is: 't staan, in 't barnen van den nood,
Door geen gevolg gesteund, met hoofd en boezem bloot,
En tegen duizend in alleen te gaan, ten strijde,
Door 't vast geloof omgord: 'k heb de Almacht aan mijn zijde.
| |
III.Dien moed had Maarten Luther,
Dat hoog en stout bestaan:
De weerlooze Augustijner
Dorst Paus en Keizer aan.
Held, die van Gods genade
Den ridderslag ontving, -
't Geloove tot zijn pantser,
De Waarheid tot zijn kling.
Geeft eer aan alle helden
En plant hun glorie voort,
Maar bovenal de glorie
Van dezen Held van 't Woord.
| |
[pagina 29]
| |
IV.Daar gaat een lastwoord uit van 't schitt'rend Hoofd der Kerk,
Door macht en majesteit schier onaantastbaar sterk,
En Tetzel, op dien last, zet d' aflaat-winkel open, -
Ja, winkel, waar de schuld vergiffenis kan koopen.
Daar ziet ge Luther
Ter slotkerk gaan,
Daar slaat de monnik
Zijn strijdschrift aan.
Dat schrift verkondigt:
De kerk bedriegt
En de Opperpriester,
Te Rome, liegt! -
In geheel Europa
Durfde dat slechts één:
Dat durfde Luther,
En anders geen.
Maar Leo's gramschap zendt, dien euvelmoed tot straf,
Van uit zijn hoogen troon zijn doemend oordeel af;
En juichend spelt de Haat, dat Luther zich zal krommen
En onder 't wicht des Bans zijne aanklacht zal verstommen.
Daar ziet ge Luther
Naar t poortplein gaan,
Reeds steekt de vuurkool
De houtmijt aan.
En 's Pausen Banbul
Wordt door zijn hand,
Als macht'loos machtwoord,
Tot asch verbrand. -
| |
[pagina 30]
| |
In geheel Europa
Durfde dat slechts één:
Dat durfde Luther,
En anders geen.
Daar is te Worms vergaârd een Raad, vol heerlijkheid, -
Van Vorst en Stenden saâm, die Luther's komst verbeidt,
Wien 't hoog bevel daar daagde, om rekenschap te geven
Van zijn vermeet'le taal en kerkbestormend streven.
Daar ziet ge Luther
Ter Raadszaal gaan,
Men wijst, vol huiv'ring,
't Gevaar hem aan.
‘Mocht ied're dakpan,’
Dat was zijn woord,
‘Een duivel worden,
Toch schreed ik voort.’ -
In geheel Europa
Durfde dat slechts één:
Dat durfde Luther,
En anders geen.
Hij treedt die Raadszaal in. Dra wordt daar de eisch gehoord,
Dat hij herroepen zal zijn doel, zijn daad, zijn woord;
Herroepen wat zijn mond en wat zijn veder leerde,
En schuldbelijd'nis doen, dat hij de Kerk onteerde.
Daar ziet ge Luther
In 't midden staan;
Hij blikt manmoedig
Die Grooten aan.
‘Hier sta ik,’ spreekt hij,
Zoo fier, als vrij,
| |
[pagina 31]
| |
‘Ik kan niet anders;
God helpe mij!’ -
In geheel Europa
Durfde dat slechts één:
Dat durfde Luther,
En anders geen.
| |
V.Twee Geesten zie ik dalen;
't Is, of ze zust'ren zijn.
Gelaat en vleug'len stralen
In gouden zonneschijn;
En 't voorhoofd draagt een siersel
Van rozenrood robijn.
De diadeem, vol klaarheid,
Wijst beider wezen aan:
Op d' eenen zie ik Waarheid,
Op d' and'ren Vrijheid staan,
In lett'ren, die al heller
En heller schitt'ren gaan.
En beide Geesten strooien
Het Luther-beeld met groen,
En gaan dan 't voetstuk tooien
Met rijkgebloemd festoen,
Terwijl ze zacht en zuiver
Dit loflied ruischen doen:
‘Echt discipel van den Christus!
Volg'ling van den grootsten Held!
Klinken zal uw naam alomme,
Immer van den Roem verzeld.’
| |
[pagina 32]
| |
‘Onze namen waren 't wachtwoord
En de schildspreuk in uw strijd:
Aan de Waarheid en de Vrijheid
Was uw moed en kracht gewijd.’
‘Drukke uw voetspoor ieder Christen,
Machtig tegen nood en dood,
Door 't geloof: in deze worst'ling
Heb ik God tot Bondgenoot.’
| |
VI.Die Geesten gingen heen, de Waarheid en de Vrijheid, - -
Ja, in dien vorm, - maar toch,
'k Ontdek gedurig weêr haar lichtende nabijheid;
En 'k zing met dank aan God en zoo met heil'ge blijheid:
Ze zijn er nog!
Ze zijn er nog!
|