Vrouw-beroep-maatschappij
(1969)–H.M. Langeveld– Auteursrechtelijk beschermdAnalyse van een vertraagde emancipatie
[pagina 281]
| |||||||||||
Hoofdstuk XIII
| |||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||
óf het gevolg zijn van andere invloeden ófwel het resultaat zijn van een combinatie van beide. Hoe is dan het een van het ander te scheiden en is het nodig om dat te doen? Nodig is het zeker. Maatschappelijk aanvaard en in een verder stadium geïnstitutionaliseerd gedrag is gedrag dat onderworpen is aan normen en waarden belichaamd in sociale controle. Om dat gedrag gaat het mij. Elk gedrag dat resulteert uit het rolconflict moet dus wel degelijk bekeken worden op zijn autonome componenten. Dit zou niet moeilijk geweest zijn, als ik had kunnen werken met kwantificeerbare invloeden. Dan zou het mogelijk zijn geweest een variantieanalyse toe te passen, waarbij het gedrag verklaard wordt uit de diverse erop werkende controles. Als er dan een onverklaarde ‘gedragsrest’ zou overblijven, zou dat de autonome gedragscomponent moeten zijn. Een kwantitatieve aanpak voor onderwerpen als deze is voorlopig, hoewel in principe mogelijk, praktisch uitgesloten. Ik zal dus het gewone ‘gezonde verstand’ te hulp moeten roepen om het een met redenen omkleed oordeel te laten geven. Fijn genuanceerd zal dit oordeel uiteraard niet kunnen zijn. Ik zal deze zaak verder laten rusten tot het volgende hoofdstuk. De hele kwestie is hier alleen gereleveerd, omdat het bevreemding zou kunnen wekken dat de vrouwen, individueel gezien, niet aan bod komen. | |||||||||||
vrouwenverenigingenEr is nog een andere manier waarop de handel en wandel van de vrouwen zelf in deze studie betrokken kunnen worden en die ook past in de opzet, dat is via hun organisaties voor zover die zich actief bemoeien met het rolconflict en zijn oplossingen. Via de vrouwenverenigingen dus en die zijn er vele. Als men ze indeelt naar doel en functie, wordt de veelheid sterk gereduceerd. | |||||||||||
verenigingen naar doel en functieEr zijn beroepsverenigingen waarvan uitsluitend vrouwen lid zijn, omdat het beroep alleen door vrouwen wordt uitgeoefend. Zij verschillen niet van andere beroepsverenigingen, zij behartigen de belangen van het beroep, | |||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||
d.w.z. zij richten hun activiteit op de culturele kenmerken van de beroepsrol. (Als zij zich zouden inzetten voor de structurele kenmerken, zouden het vakverenigingen zijn.) - Sporadisch komen verenigingen voor van vrouwelijke beroepsbeoefenaars in gemengde beroepen. - Over deze beroepsverenigingen heb ik geen informatie. Het is niet uitgesloten dat er incidenteel zaken omgaan die het rolconflict raken.
(A) Verreweg de meeste vrouwenverenigingen beogen het onderling contact van vrouwen met gelijke levens- of wereldbeschouwing. Hiertoe reken ik vrouwenverenigingen op godsdienstige grondslag, vrouwenverenigingen van politieke partijen en vrouwenverenigingen van vakbonden. Expliciet of impliciet ligt mede de sociaaleconomische positie van de vrouwen aan de organisatie ten grondslag zoals bij voorbeeld bij de Bond van Plattelandsvrouwen, de Katholieke Boerinnenbond, de Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen. De vrouw wordt aangesproken in haar gezinsrol. Het contact wordt gevuld met alles wat haar aangaat en kan interesseren. Er worden lezingen en discussies gehouden met de bedoeling tot haar ontwikkeling bij te dragen dan wel haar ontwikkeling op peil te houden. De verenigingen hebben een belangrijke gezelligheidsfunctie. De omvang van de cultuuroverdracht is bescheiden; mogelijk werken zij meningsvormend, maar dan is de invloed toch nauwelijks grijpbaar.
(B) Een aantal vrouwenverenigingen is niet in de bovengenoemde categorieën onder te brengen.
| |||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||
In een artikel uit 1964 verschenen in VrouwenbelangenGa naar eind307 wordt rekenschap afgelegd van de faits et gestes der vereniging sinds 1945. Daarin wordt een opsomming gegeven van kwesties die door middel van brochures en requesten onder de aandacht van betrokkenen of autoriteiten zijn gebracht: arbeidsdienstplicht voor meisjes, de lotgevallen van de gehuwde en huwende ambtenares, equal pay, onderwijs voor meisjes, de nationaliteit van de gehuwde vrouw, pensioen- en belastingvragen, woongelegenheid i.h.b. voor alleenstaanden. Tussen 1951 en 1957 is de vraag acuut of de vereniging nog wel zin van bestaan heeft. In 1957 gaat een circulaire uit: ‘De strijdbare fase is voorbij.’ Men vindt dat de plicht om de verworven rechten goed te gebruiken nu op de. voorgrond moet staan. De vereniging gaat een andere koers varen, wat blijkt uit het entameren van ‘studie-onderwerpen’ van een algemener karakter dan uitsluitend de belangen van de vrouw: vrije tijd en vrije-tijdsbesteding, het ontwerp van wet op het voortgezet onderwijs, de Europese integratie, waarnaast echter ook onderwerpen blijven staan als nieuwe vraagstukken rond de vrouwenarbeid en de verschillende aspecten van het hedendaagse vrouw-zijn. De vereniging heeft haar strijdpositie principieel opgegeven in de overtuiging dat het een anachronisme is de vrouwenemancipatie als maatschappelijk probleem centraal te blijven stellen, in de woorden van de voorzitter, dr. A. de Waal: ‘Het gaat thans niet meer om emancipatie, ook niet om integratie in de zin van meedoen onder aanpassing aan de situatie die de man geschapen heeft, het gaat nu om het streven naar een evenwichtige man-vrouwverhouding op elk terrein van het leven.’
| |||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||
Behoudens de Aktiegroep MVM zijn alle onder B genoemde en vele der onder A genoemde verenigingen aangesloten bij het Nederlandse Vrouwen Comité, een overkoepelende organisatie die ontstond na de tweede wereldoorlog. Het voornaamste doel is om ontmoetingspunt te zijn voor verschillende levensovertuigingen en daarin dan ‘het saamhorigheidsgevoel der Nederlandse vrouwen te versterken en in haar het begrip van eigenwaarde te wekken en aan te kweken’.Ga naar eind308 De hiertoe gebezigde middelen zijn het bespreken van vraagstukken die vrouwen gemeenschappelijk aangaan en het naar buiten optreden waar dit mogelijk en geboden is. Het N.V.C. heeft de Nederlandse Huishoudraad opgericht. De overkoepelende aard stelt grenzen aan de daadkracht, wat wel blijkt uit een lijst waarop over de periode 1945-1963 voor elk jaar een toonaangevende activiteit wordt genoemd. Op deze lijst figureren: tweemaal een vorstelijke ontvangst, tweemaal een presidentswisseling, eenmaal een lezing van een Indiase minister, zesmaal de vraag om een vrouw als lid te benoemen van een delegatie, raad of dergelijke en een daartoe strekkende voordracht, eenmaal de vraag om een vrouwelijke inspecteur van het vhmo te benoemen, tweemaal een aan de betrokken autoriteiten uitgebracht rapport (waarvan een inzake de pensioengerechtigde leeftijd voor vrouwen), een brochure over de alleenstaande vrouw, een rapport over een bronnenonderzoek inzake vrouwenarbeid, initiatieven tot het creëren van resp. de Commissie van Advies voor de Arbeid van Vrouwen en Meisjes en het Centraal Selectie Orgaan voor de Militaire Vrouwenafdelingen, deelneming aan de tentoonstelling ‘De Nederlandse Vrouw 1898-1948’, viermaal correspondentie met Ministers over o.a. gelijke beloning, arbeidsverbod 14-jarige meisjes.Ga naar eind309 | |||||||||||
conclusieDe slotsom luidt, dat de meeste vrouwenverenigingen geen directe invloed hebben op de oplossing van het rolconflict. Mogelijk is er toch enige indirecte invloed via meningsvorming. De richting daarvan zou voor elke vereniging afzonderlijk vastgesteld moeten worden, maar de intensiteit en uitwerking van die invloed zijn niet zo groot te achten dat deze dit omvangrijke werk zouden rechtvaardigen. De weinige verenigingen die als belangenverenigingen wel degelijk in- | |||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||
vloed trachten uit te oefenen, staan nieuwe oplossingen van het rolconflict voor. Het zijn bijna zonder uitzondering kleine groepjes die alleen al door hun geringe aantal weinig gewicht in de schaal kunnen leggen. De gehuwde vrouw had tot voor kort nauwelijks behoefte aan een belangenorganisatie. Wat haar als gehuwde vrouw nog aan rechten ontbrak, had weinig consequenties voor haar dagelijks leven. Bovendien kwamen die rechten min of meer vanzelf. - De ongehuwde vrouwen hadden wel degelijk belangen te verdedigen. Zij zijn toch nooit in grote getale lid geworden van verenigingen die zich dat ten doel stelden. Vermoedelijk dragen dit soort verenigingen de historische last van het feminisme dat voornamelijk een beweging van vrouwen uit de betere standen was. De verenigingen die hieruit ontstonden hebben altijd een sociaaleconomisch exclusief karakter behouden en bleven alleen daardoor al klein. De gehuwde vrouwen die nu beroep en huishouden combineren, zijn wel degelijk gediend met een belangenorganisatie die de nodige kracht kan ontwikkelen. De Aktiegroep MVM is hieruit ontstaan, haar aanhang bestaat vooral uit jonge vrouwen, vrouwen met een meer dan gemiddelde opleiding. De vraag is of dat laatste ook weer geen beletsel zal zijn voor haar groei. Een sterke groei is een voorwaarde voor een effectief optreden. |