Vrouw-beroep-maatschappij
(1969)–H.M. Langeveld– Auteursrechtelijk beschermdAnalyse van een vertraagde emancipatie
[pagina 287]
| |||||||||||
Hoofdstuk XIV
| |||||||||||
twee veranderingsmodellenHet is een gemeenplaats die ik hier toch graag nog eens gebruik, dat onze maatschappij in voortdurende verandering is, maar dat dit niet betekent dat alle delen even snel veranderen en dat er hier en daar geen tijdelijke stilstand is. Het veranderingsproces dat dit boek belicht, is de institutionalisering c.q. de-institutionalisering van voorhanden oplossingen van het rolconflict. Aanleiding om dit te bestuderen was de wens tot verandering, maar ook de notie dat deze wens geen vrome behoeft te zijn, omdat er al beweging is. Duidelijk toont die zich in de toetreding van gehuwde vrouwen tot het arbeidsbestel. Hiermee wordt een der traditionele oplossingen van het rolconflict terzijde geschoven en dat is een harde ruk aan de waarden en normen die ook aan de andere traditionele oplossingen ten grondslag liggen. De vraag is gewettigd of deze hiertegen bestand zullen zijn. Aan institutionalisering heb ik het begrip sociale controle gekoppeld; dit begrip heeft een statische bijklank, het lijkt moeilijk te rijmen met sociale verandering. Toch is dat maar schijn. Terecht stellen Van Doorn en Lammers met betrekking tot sociale controle: ‘... factoren, die een belangrijke rol spelen in de handhaving van de stabiliteit, zullen ook met betrekking tot processen van verandering een sleutelpositie innemen...’ en even | |||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||
verder: ‘Alleen voor zover de bedoelde voorzieningen van een sociaal systeem als middel van sociale controle falen, kunnen zij dienen als aangrijpingspunten voor sociale verandering. Met andere woorden, pas nadat een mechanisme aan stabiliserende functies heeft ingeboet, kan het dynamiserende functies krijgen.’Ga naar eind310 Het vaststellen van de werking van de sociale controle op het gebruik van rolconflict-oplossingen komt neer op het snijden van een tranche uit een proces. Ik zal nu proberen die controlewerking in dat proces te lokaliseren. Hiertoe dienen twee eenvoudige veranderingsmodellen (zie onder II en III) van eigen fabrikaat. ‘Nu is het aanwijzen van de genoemde mechanismen van cultuuroverdracht, positietoewijzing, sanctionering en collectief ritueel als consoliderende en dynamiserende factoren één ding, het vaststellen van de omstandigheden, waaronder deze mechanismen de ene dan wel de andere functie uitoefenen, is een tweede. De sociologie is nog in genen dele in staat om in deze een bevredigende theorie te leveren.’Ga naar eind311
| |||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||
De modellen bevatten een compleet veranderingsproces. In werkelijkheid kan een proces afgebroken worden, hoewel vermoedelijk niet meer als het eenmaal een bepaalde fase heeft bereikt. Naar ik veronderstel is dat die van de massale afwijkingen in model II en die van de algemene controleveranderingen in model III. Afwijkingen van de maatschappelijk voorgeschreven en gecontroleerde oplossingen onder invloed van context-factoren vormen wat ik in het vorige hoofdstuk ‘autonoom gedrag’ heb genoemd. De modellen geven de processen uiteraard sterk gesimplificeerd weer en de verschillende stadia zijn niet exact afgebakend. Het heeft ook weinig zin een gedetailleerd en nauwkeurig model te ontwerpen als het materiaal door zijn globale aard daar dan toch niet in past. In de werkelijkheid zullen de onder II en III aangeduide processen in een mengvorm optreden. Om analytische redenen is het van belang ze te onderscheiden. Veranderingen in de sociale controle treden namelijk in beide modellen in een ander stadium van het proces op. In II luidt controleverandering de eindfase in van de aanvaarding van nieuwe oplossingen; in III is de eerste controleverandering niet meer dan een mogelijk symptoom van een veranderingsproces waarvan het nog niet zeker is dat het zal doorzetten. Om de kans op (de-)institutionalisering van een oplossing te kunnen vaststellen, is het nodig te weten welke schakel m het proces een bepaalde controlewerking voorstelt. | |||||||||||
het gebruik van veranderingsmodellenHet is een schijnbaar eenvoudige zaak om vast te stellen of een controle werkt in een statische situatie dan wel of een controlewerking een schakel is in een veranderingsketen en welke schakel. | |||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||
Er zijn twee mogelijkheden: een controle kan effectief zijn of een controle kan falen. Als een controle effectief is en een traditionele oplossing in stand houdt, zou dat inhouden dat de hele situatie statisch is. Als een controle effectief is en een nieuwe oplossing steunt, zou zij een schakel vormen in een reeds ver gevorderd proces van sociale verandering. Als een controle faalt, die een traditionele oplossing beoogt te handhaven, zou dat een fase van de-institutionalisering inluiden. Als een controle faalt, die een nieuwe oplossing bevordert, dan zou dat zowel op een statische situatie als op een aanzet tot de-institutionalisering van oude oplossingen kunnen duiden. In het gebruik van de voorwaardelijke wijs ligt de twijfel besloten over de mogelijkheid om zo gemakkelijk conclusies te trekken. Een rolconflictoplossing is namelijk niet onderhevig aan één controle-invloed, maar aan vele dergelijke invloeden vanuit verschillende sociale systemen. Die invloeden kunnen elkaar versterken of verzwakken en wat ik wil kennen, is het uiteindelijk resultaat daarvan en dan niet alleen een momenteel, statisch resultaat, maar een dynamisch, een resultaat dat de toekomstige ontwikkeling aangeeft. Daarvoor is het nodig de verschillende controleeffecten te combineren rekening houdend met de plaats die zij innemen in het veranderingsproces. Een dergelijke procedure zou de ‘hardste’ resultaten opleveren, als aan drie eisen zou worden voldaan:
Het is duidelijk dat aan de eerste twee eisen in het geheel niet en aan de derde eis slechts in beperkte mate is voldaan. Ik heb het effect van sociale controle in termen van institutionalisering niet gemeten in eigenlijke zin en vooreerst lijkt mij dat ook ondoenlijk. Dat sluit kwantificatie uit. Ik kan niet anders doen dan de gecombineerde effectiviteit der diverse controle-invloeden ‘op de hand’ wegen. Maar dan mag de controle niet losgemaakt worden uit het veranderingsmodel en onafhankelijk daarvan geevalueerd worden; dan moet integendeel zeker ook de voorgaande veranderingsfase in het beeld betrokken worden, opdat de dynamiek mede | |||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||
kan worden afgeleid uit de omvang en duurzaamheid van de oorzaken. Ik stuit daarbij wel op een moeilijkheid zodra de maatschappelijke context in het beeld komt. Contextfactoren zijn te verdelen in structurele en culturele. De structurele heb ik, waar nodig, in de voorgaande hoofdstukken genoemd. De culturele zijn in hun algemeenheid in hfdst. II en I aangewezen, maar daarna niet meer gespecificeerd omdat hun verbijzonderde werking zoveel moeilijker is vast te stellen. | |||||||||||
de opzet van dit hoofdstukEr is een conflict tussen de arbeidsrol en de gezinsrol c.q. premaritale rol van de vrouw. Voor dit conflict zijn een aantal traditionele oplossingen beschikbaar, die in de volgende paragrafen gewogen zullen worden op hun bestendigheid: - de oplossing waarbij de beroepsrollen die het armst zijn aan structurele en culturele attributen bij voorkeur voor vrouwen worden gereserveerd; - de toegankelijkheid voor vrouwen van een beperkt areaal van beroepsrollen; - de onvolledige verwezenlijking van de arbeidsrol door de vrouw; - het laten varen van de arbeidsrol ten behoeve van de gezinsrol. | |||||||||||
de preferente toewijzing van ‘magere’ beroepsrollen aan vrouwenEen van de oplossingen van het rolconflict is om vooral vrouwen die beroepsrollen toe te wijzen die uitmunten door ‘magerheid’, d.w.z. door relatieve armoede aan inhoud en aan structurele kenmerken. Als het hierbij om routine-arbeid gaat, wordt de rationalisatie gebruikt dat vrouwen voor dergelijk werk bijzonder geschikt zouden zijn. - Ik schatte dat ongeveer driekwart van de werkzame vrouwen zeer eenvoudig werk verricht. Een nieuwe ontwikkeling zou kunnen zijn, dat het vrouw-zijn op zichzelf geen criterium meer is om vrouwen in relatief grote getale deze rollen te laten bezetten. Beslissend voor de allocatie zouden dan alleen de criteria van aanleg en capaciteiten zijn zoals die door middel van opleiding ontwikkeld, kunnen worden.
Ik zal eerst richting en effect van de in combinatie werkzame controles vaststellen. Handhaving van de oude oplossing wordt effectief gecontro- | |||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||
leerd door onderwijs en bedrijfsleven in wederkerige versterking. In 1960 had een even groot deel van de vrouwelijke als van de mannelijke beroepsbevolking een lagere beroepsopleiding genoten, namelijk 81%. Dit cijfer wekt een vals beeld; een lagere beroepsopleiding is bij vrouwen voornamelijk een lagere huishoudschool-opleiding. Een vakopleiding is die nooit geweest en ook nu, na de invoering van de W.V.O., is dat niet zo. Wel kan men zich na voltooiing van het lbo in vervolgopleidingen bekwamen in huishoudelijke en verzorgende beroepen, maar er zijn twee belemmeringen voor het volgen van dit onderwijs; namelijk dat het volledig dagonderwijs is en dat het voor bepaalde beroepen ook niet direct aansluit op het lhno omdat aan die beroepen een leeftijdsgrens is gesteld. Partieel beroepsonderwijs - in het kader van een leerlingstelsel - is voor meisjes maar zeer beperkt beschikbaar. De aanwezige leerlingstelsels dragen niet eens alle het karakter van een beroepsopleiding. Voorts is de keuze van een geschoold beroep vanuit het lhno beperkt tot de huishoudelijke en verzorgende beroepen, hoewel lang niet alle leerlingen dit onderwijs met deze intentie bezoeken. Vanuit het lhno (wat het nieuwe leao zal doen is nog niet duidelijk) wordt de arbeidsmarkt voorzien van een stroom van arbeidskrachten die niet of nauwelijks met enige speciale vakbekwaamheid zijn toegerust. Vanuit het gezin wordt op deze meisjes geen of een falende controle uitgeoefend in de richting van voortzetting van de opleiding. De beroepen- en beroepskeuzevoorlichting en de arbeidsbemiddeling slagen er niet in een tegenwicht van enig belang te geven met een controle die overigens wel gericht is op benutting van persoonlijke en opleidingsmogelijkheden. Het leerlingstelsel voor gezinshelpsters en de scholingsmogelijkheden voor volwassen vrouwen die van beroep veranderen, zijn recent ingevoerde controles die een nieuwe richting uit werken. In het grotere geheel gezien is het effect momenteel zeer gering.
Uit een oogpunt van verandering zijn laatstgenoemde controles belangrijk. Zullen zij uitbreiding vinden, zal hun werking geïntensiveerd worden? Dat is afhankelijk van de veranderingsfase waarin zij optreden en de impulsen die erachter zitten. Het leerlingstelsel gezinshelpsters is ontstaan uit een tekort aan arbeidskrachten in dit beroep. Ook in andere verzorgende beroepen bestaat een vraag naar arbeidskrachten die in de toekomst eer zal toenemen dan af- | |||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||
nemen. Het ligt in de lijn der verwachting dat ook in deze beroepen dergelijke opleidingen zullen worden ingesteld. Van de scholingsmogelijkheden voor volwassenen bieden de trainingstoeslag-regeling en de scholing op een Centrum voor Vakopleidingen weinig perspectief. Deze opleidingen zijn te nauw verbonden met de roltoewijzing door het bedrijfsleven. Daarentegen zal - met enige propaganda - toepassing van de studiekostenregeling zeker wel verbreiding vinden onder de vrouwen, maar of nu juist ook ongeschoolden ervan zullen profiteren is twijfelachtig. Deze controle werkt aan de periferie van het arbeidsbestel in die zin dat er geen a priori dwingende relatie bestaat tussen het volgen van een bepaalde beroeps opleiding en de toewijzing van een arbeidsrol. Daardoor ontstaat er (vooralsnog) geen botsing met andere controles die dienen ter handhaving van de oude toestand. De scholingsmaatregelen lijken eer te ontspruiten aan culturele dan aan structurele contextfactoren, met name aan de idee van gelijkgerechtigdheid van vrouwen terzake van ontwikkeling en persoonlijke ontplooiing. De genoemde nieuwe controle-mechanismen horen thuis in model III (wijziging van controles onder invloed van contextfactoren) en vormen een eerste aanzet tot de-institutionalisering van oude oplossingen. De werking van deze mechanismen zal in de toekomst wel geïntensiveerd worden, maar het bereik ervan blijft toch beperkt. Met name het leerlingstelsel zal zich niet verder uitstrekken dan de sfeer van de verzorgende beroepen.
Om de kans op de-institutionalisering van de oude en aanvaarding van de nieuwe oplossing te bekijken, ga ik nog een stap verder en probeer te evalueren of de op pag. 292 geschetste, op het oog statische toestand kiemen van verandering in zich bergt. Er zijn structurele factoren aan te wijzen die continuering van bestaande sociale controles stimuleren. De industrie, de administratieve en de dienstverlenende sector hebben belang bij handhaving van het huidig aanbod van ongeschoolde vrouwelijke arbeidskrachten. De automatisering doet hieraan weinig toe of af. Textiel- en confectie-industrie, wasserijen, ponskamers e.d. drijven op deze arbeidskrachten. In andere industrieën zal de vraag ernaar onder invloed van voortgezette mechanisering wellicht vooreerst eer toe- dan afnemen. Het bedrijfsleven controleert via roltoewijzing, maar is voor de effectiviteit daarvan toch wel afhankelijk van de werking van andere controlesys- | |||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||
temen. Het onderwijs is in deze een uiterst belangrijk controlesysteem, dat de mechanismen van cultuuroverdracht en roltoewijzing benut. In het onderwijsstelsel ontbreekt voor meisjes de schakel van het parttime beroepsonderwijs, dat direct aansluit op het lbo en dat specifiek vakonderricht inhoudt. Dat betekent dat zij voor vakopleidingen aangewezen zijn op volledig dagonderwijs, dat vaak noch in de tijd noch naar vereist kennisniveau aansluit op het lbo en dat aan vele meisjes ook te hoge eisen stelt. Zolang echter deze dagopleidingen voldoende leerlingen rekruteren om te voldoen aan de vraag naar de betreffende arbeidskrachten, is verandering niet te verwachten. Een culturele factor die deze onderwijsconstellatie mede in stand houdt, ligt waarschijnlijk in geringschatting van meisjes uit arbeiders milieu. In vele verzorgende, dienstverlenende en in de sociaalpedagogische beroepen wordt waarde gehecht aan ‘beschaving’ in uiterlijk en optreden, reden waarom men voor deze beroepen meisjes requireert die meer algemeen vormend onderwijs genoten hebben dan eigenlijk voor de beroepswerkzaamheden nodig is. Als deze veronderstelling juist is, dan stuiten we hier weer op aan een verouderd stands bewustzijn ontleende vooroordelen omtrent de ‘lagere standen’. De traditioneel gerichte controle die uitgaat van het onderwijs belemmert de effectiviteit van een anders gerichte controle vanuit het gezin. In het gezin zijn kiemen van verandering aanwezig die weinig kans krijgen om uit te groeien. Vermoedelijk onder invloed van culturele contextfactoren gaan ouders uit alle maatschappelijke lagen ook voor hun dochters opleidingsaspiraties koesteren. In de lagere milieus worden deze aspiraties nauwelijks omgezet in een effectieve controle: ouders hebben te weinig inzicht in de mogelijkheden en mede daardoor te weinig macht over de kinderen. Als het gezin zich in zijn aspiraties gesteund zou zien door het onderwijs, in die zin dat het onderwijs de juiste mogelijkheden opent en zeer expliciet aanbiedt, zou dat de controlewerking van het gezin in de richting van de nieuwe oplossing effectiever kunnen maken. In concreto zou dat neerkomen op opheffing van de separate educatie bij. het lhno, meer keus uit beroepsopleidingen op lbo-niveau, een keus die gerealiseerd kan worden door het lhno te koppelen aan andere scholen voor lbo, en uitbreiding van het leerlingwezen. Het bedrijfsleven is geen alleenheerser op de arbeidsmarkt, het zal zich in zijn roltoewijzing zeker aanpassen aan veranderingen in het arbeidsaanbod. Er lijkt weinig uitzicht op te bestaan, dat veranderingen zoals boven be- | |||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||
doeld zich op korte termijn zullen voltrekken in het onderwijs. Het hardnekkig immobilisme van dit systeem is niet alleen een sociologisch interessant, maar een maatschappelijk nijpend probleem. Het bevredigt toch niet deze starheid uitsluitend toe te schrijven aan een inspelen op de arbeidsmarktsituatie. Het onderwijs is een in hoge mate autonoom systeem dat zich lang niet altijd onderwerpt aan de behoeften van het arbeidsbestel. De fundamentele onveranderlijkheid van het beroepsonderwijs aan meisjes moet mede door andere factoren veroorzaakt worden. Ik kan alleen niet zeggen welke, maar ben geneigd die te zoeken in de interne structuur van het stelsel. Een onderzoek onder hen die betrokken zijn bij beleid en uitvoering van het onderwijs zou het functioneren van het systeem eens wat helderder moeten maken. Een andere invloed die gaat werken in de richting Van versterking van de traditionele roltoewijzing, is de toenemende arbeid buitenshuis van de gehuwde vrouw. In het feit dat deze vrouwen merendeels parttime arbeid zoeken, vindt het bedrijfsleven aanleiding hun voornamelijk werk op het eenvoudigste niveau toe te wijzen. Samenvattend gezegd, zijn er enkele aanzetten tot de-institutionalisering van de rolconflict-oplossing die erin bestaat de magerste beroepsrollen in grote getale aan vrouwen toe te wijzen. Deze aanzetten zijn marginaal; de naar reikwijdte en effectiviteit belangrijkste traditioneel gerichte controles worden er in hun werking niet of nauwelijks door aangetast. Er zijn ook geen ontwikkelingen in de maatschappelijke context die aanleiding geven tot de veronderstelling, dat een algemeen de-institutionaliseringsproces zich snel, d.w.z. in het eerstkomend decennium, zal voltrekken. | |||||||||||
ontoegankelijkheid van beroepsrollen voor vrouwenHet arbeidsterrein van de vrouw wordt ook afgeperkt naar culturele kenmerken van de beroepsrol. Daarbij moet wel opgemerkt worden, dat er naast mannenberoepen, die niet toegankelijk zijn voor vrouwen, ook vrouwenberoepen bestaan, die dus niet toegankelijk zijn voor mannen. Beroepen die bij uitstek geschikt geacht worden voor de vrouw of zelfs alleen voor haar bestemd zijn, zijn voornamelijk beroepen die in enigerlei zin een compromis voorstellen tussen de premaritale rol of de gezinsrol enerzijds en de arbeidsrol anderzijds. Zij bevatten elementen van de gezinsrol zoals zorgen, koesteren, opvoeden of van de premaritale rol zoals | |||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||
uiterlijke aantrekkelijkheid en het hebben van vele, vluchtige contacten. - De scheiding tussen specifieke mannen- en specifieke vrouwenberoepen wordt gevormd door een brede overgangszone van gemengde beroepen: intellectuele, artistieke, administratieve, verkoopsberoep en e.d. Beroepen waarvan vrouwen vrijwel uitgesloten zijn, zijn: - ambachtelijke en daarvan afgeleide (tenzij het ambacht met het huishouden in verband staat), - beroepen die beheer van geld of goederen inhouden, - beroepen die openbare gezagsuitoefening inhouden (rechterlijke macht, politie, burgemeester), - beroepen waaraan een desnoods nominaal gevarenrisico zit (piloot, zeeman e.a.) of die andere lichamelijke inconveniënten manifesteren. - Deze arbeidsverdeling geeft de traditionele oplossing van het rolconflict weer. Nieuwe oplossingen komen neer op een vergroting van het voor vrouwen toegankelijke beroepenareaal en kunnen de volgende vormen aannemen:
Eerder zagen wij dat de vrouwelijke beroepsbevolking sterk geconcentreerd is in het onderwijs, functies van huishoudelijke aard, verpleging, winkelverkoop, lagere administratieve en eenvoudige industriële functies. De toeneming van het aantal vrouwen in deze beroepen van 1947 tot 1960 was relatief groter dan de toeneming van de totale vrouwelijke beroepsbevolking, met uitzondering van de typisch huishoudelijke beroepen. De arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen is over dit tijdsverloop betrekkelijk constant gebleven. Geen van de mogelijkheden onder a, b en c is op aanmerkelijke schaal verwerkelijkt, al zijn er in deze categorieën recent wel vrouwen te signaleren: | |||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||
onder a vallen beroepen als burgemeester, rechter, horlogemaker, drukker, conducteur, waarin enkele vrouwen werkzaam zijn; onder b horen beroepen als lasser, politie-agent, militair, waarin een beperkt aantal vrouwen voorkomt; tot c worden gerekend beroepen als technisch assistente, tandtechnisch assistente, laboratoriumassistente, waarin het aantal vrouwen enigszins groeit.
Ik zal weer eerst richting en effect van de gezamenlijke controlewerkingen nagaan. De meest afdoende traditioneel gerichte controle gaat uit van de bedrijven die vrijwel onder geen beding aan vrouwen beroepsrollen toewijzen, die zij als voor mannen bestemd beschouwen. Maar reeds zijn de controles waarmee de vrouw voordien in aanraking komt in dezelfde richting effectief zoals blijkt uit haar beroepskeuze. Cultuuroverdracht en roltoewijzing binnen het gezin moeten daarbij van aanzienlijk belang zijn, al zijn de empirische gegevens hierover onvoldoende voor een enigermate nauwkeurig oordeel. Roltoewijzing binnen het gezin kan als een vorm van anticiperende socialisatie opgevat worden en er zijn aanwijzingen dat er binnen het gezin in dit opzicht inderdaad verschil wordt gemaakt tussen jongens en meisjes, vermoedelijk het meest in de lagere milieus. De cultuuroverdracht heeft wellicht een grotere invloed, en wel op twee manieren. In de eerste plaats dringt de in het arbeidsbestel tussen de seksen gehandhaafde rolverdeling op allerlei manieren door in het gezin (conversatie, lectuur, televisie). In de tweede plaats worden in het gezin bij meisjes niet bij voorkeur die eigenschappen aangekweekt (zoals onafhankelijkheid, agressiviteit) die nodig zijn om van de geijkte paden af te wijken. Evenals bij het gezin penetreert de bestaande arbeidsverdeling in de cultuuroverdracht vanuit het onderwijs.Ga naar eind312 Beperking van de toe te wijzen beroepsrollen heeft al plaats in het onderwijs doordat bepaalde beroepsopleidingen gesloten blijven voor meisjes. De kennisoverdracht in het avo is voor beide seksen gelijk. Deze appelleert echter niet direct aan een later uit te oefenen beroep. Deze controle heeft wel een invloed op de voortzetting van de opleiding, zowel door meisjes als door jongens, maar is niet van belang voor de keuze van een al dan niet vrouwelijk beroep, - De beroepen- en beroepskeuzevoorlichting sluiten zich bij de bestaande situatie aan; hun controle is traditioneel gericht. Toch zijn er wel grensoverschrijdingen. Het aantal eertijds aan mannen | |||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||
voorbehouden beroepsrollen, waarin nu ook wel eens een vrouw verschijnt, neemt iets toe; in enkele van die beroepen is het aantal vrouwen ook vrij aanzienlijk. Is dit een gevolg van autonoom gedrag of zijn er controlemechanismen die met enig succes nieuwe oplossingen bewerkstelligen? De situatie verschilt voor de boven onder a, b en c genoemde beroepen. (ad a) Als vrouwen mannelijke beroepsrollen integraal vervullen, heeft dat de betekenis van getolereerde individuele afwijkingen van het patroon. De afwijkingen zijn in sterke mate het gevolg van autonoom gedrag van de vrouwen, gedrag dat bestaande controles trotseert. Voor zover het beroepsrollen zijn op hoog niveau vormen zij het eindpunt van een carrière. Vrouwen die daarin terecht komen, hebben een stijgingsweg afgelegd en op die weg reeds een aantal barrières genomen. Zij hebben zich in hun streven naar verticale mobiliteit al eerder in een uitzonderingspositie geplaatst en het verwerven van een mannelijke beroepsrol past logisch in dit proces, want op een bepaald niveau in de beroepenhiërarchie zijn er nog maar weinig gemengde en vrouwelijke beroepsrollen over. (ad b) Wijziging van een mannelijke beroepsrol en rekrutering van vrouwen voor de bezetting ervan komen tot stand onder invloed van een richtingsverandering in controlemechanismen. De bronnen van deze controle zijn afzonderlijke bedrijven en de arbeidsbemiddeling. De resultaten zijn tweevoudig beperkt. In de eerste plaats is bij deze incidentele pogingen nooit meer dan een enkele beroepsrol in het geding. Voorts leidt de controle-verandering er niet altijd toe. dat er voldoende vrouwen geworven worden, wat gezien de werking van eerder genoemde controles geen verwondering behoeft te weideen. Het is eerder verbazingwekkend dat er toch altijd vrouwen reageren op een dergelijk appel. Dit wijst op latente onvrede met bestaande mogelijkheden, onvrede die niet de kans krijgt om omgezet te worden in autonoom gedrag, maar die zich wel uit in manifest gedrag zodra daarvoor een sociaal steunpunt is gevonden. Maar dit betreft altijd maar een gering aantal vrouwen. (ad c) Splitsing van een mannelijke beroepsrol in twee rollen waarvan er een door een vrouw bezet wordt, is een proces dat geheel gecontroleerd wordt door het bedrijf waar het plaats vindt en dat maakt de situatie onoverzichtelijk. Het bedrijf benut hiervoor de mechanismen van roltoewijzing en van cultuuroverdracht, maar vermoedelijk komt dit toch maar zeer weinig voor. Onderricht door een bedrijf is voor dat bedrijf alleen rendabel als het aan een groep werknemers gegeven kan worden. De plaatsen die via rolsplitsing beschikbaar kunnen komen, zijn per afzon- | |||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||
derlijk bedrijf gerekend waarschijnlijk niet groot in aantal. Het zal daarom alleen in de grootste bedrijven en dan nog betrekkelijk zelden lonend zijn vrouwen voor deze rollen te instrueren, temeer daar de instructie vrij intensief zal moeten zijn omdat die niet kan voortbouwen op een vakgerichte vooropleiding.
Veranderingen voltrekken zich op het eerste niveau van de-institutionalisering uit schema III (pag. 289): onder invloed van structurele factoren worden controles gewijzigd of nieuwe controle-mechanismen ingeschakeld. Overigens is de uitwerking gering. De nieuwe controles komen in directe botsing met de bestaande (arbeidsbemiddeling) of werken te geisoleerd (vanuit enkele bedrijven) om veel invloed te hebben. De structurele factoren die de wijzigingen initiëren zijn arbeidstekorten (ad b) en veranderingen in de organisatie van het produktieproces (ad c). Vooral de eerste factor heeft in verhouding tot zijn langdurige aanwezigheid merkwaardig weinig invloed. In tegenstelling tot wat bleek in de vorige paragraaf zijn het hier geen structurele maar culturele factoren die het net van traditioneel gerichte controles in stand houden en daarmee de status quo. Of kan men niet spreken van culturele factoren, omdat de grote weerstanden waarvan vooral mannen blijk geven als het erom gaat vrouwen toe te laten tot specifiek mannelijke beroepssferen, rustig bestaan naast de aanvaarding van de emancipatiegedachte in andere opzichten? Is dit een afweer die dieper geworteld is dan in de ontwikkeling der maatschappelijke verhoudingen, een afweer die mogelijk niet los gedacht kan worden van de existentie van twee geslachten? Ik moet er dan toch direct op wijzen, dat de scheidslijnen tussen mannen- en vrouwenberoepen in Nederland anders verlopen en strenger aangehouden worden dan elders (Duitsland, Amerika, Rusland). Ook elders is het aantal vrouwen in traditioneel mannelijke beroepen niet groot (met uitzondering van RuslandGa naar eind313), maar evenmin te verwaarlozen. Daaraan is Hoe te voegen dat ook elders geen of vrijwel geen mannen in vrouwenberoepen voorkomen. Volledige uitwisselbaarheid van mannen en vrouwen in het arbeidsbestel is in de ‘westerse’ samenleving nergens aanwezig. Het fenomeen is moeilijk te doorgronden en niet bevredigend af te doen op het niveau van het rolconflict. Zeker is dat de ‘compromis’ beroepen het beste aansluiten bij de gezinsrol, maar er zijn andere beroepen (verkoop, administratieve arbeid) die niets van de gezinsrol weg hebben en toch door vrouwen worden bezet en het aantal van deze beroepen neemt | |||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||
toe. Toch wordt de vrouwen duidelijk op een bepaald punt een halt toegeroepen (zoals in Amerika onlangs bij de ruimtevaart), zij het dat dat punt in het ene land eerder bereikt wordt dan in het andere. Ook als conflict tussen de premaritale rol en de beroepsrol wordt het verschijnsel niet helemaal duidelijk. De vrouw in een mannenrol is als vrouw niet meer aantrekkelijk en de man in een vrouwenrol evenmin. Wij zagen immers in hfdst. V, dat esthetische bezwaren een grote rol speelden bij de afwijzing van traditioneel mannelijke beroepsrollen voor vrouwen. De grensverschuiving tussen mannen- en vrouwenberoepen kan per subcultuurgebied verschillen. Als vrouwen bijv. door de nood gedwongen (oorlog, frontiersamenleving) mannenberoepen op zich nemen, kan in de praktijk blijken dat de premaritale rol niet strijdig hoeft te zijn met een aanvankelijk als geheel op mannen gemodelleerd gedachte beroepsrol. Maar waarom wordt de lijn dan niet doorgetrokken? Als de premaritale rol niet strijdig is met die van minister of agent, waarom dan wel met die van bankdirecteur of machinebankwerker? Waarom wordt er toch ergens halt gemaakt? Omdat de premaritale rol een weinig gespecificeerde relatierol (zie hfdst. IV, pag. 67) is, is zij in principe veel minder rigide dan de in een organisationele systemen vastliggende gezinsrol en beroepsrol. Het zou dus mogelijk zijn de premaritale rol zo nodig zo te modificeren dat die zich verdraagt met de vervulling van een mannelijke (resp. vrouwelijke) beroepsrol en in feite gebeurt dat ook wel. (Voor zover ik weet zijn bijv. de huwelijkskansen van vrouwelijke politie-agenten niet geringer dan van andere vrouwen.) De hardnekkige weerstanden tegen opheffing van de grens tussen mannelijke en vrouwelijke beroepsrollen worden ook zo niet helemaal duidelijk.
Ik hel ertoe over hier meer achter te zoeken dan enkel opvattingen over de premaritale rol en ook meer dan angst voor contaminatie van het beeld-van-de-vrouw-in-haar-wezenGa naar eind314, ik acht het zeer wel mogelijk dat hier de normatieve opvattingen over de uitdrukkingsvormen van de seksualiteit mee spelen. Vermoedelijk dringt in de scheiding van mannelijke en vrouwelijke beroepsrollen het taboe op en de angst voor afwijkende vormen van seksualiteit door. Tot voor zeer kort trachtte onze maatschappij homoseksualiteit volledig te onder drukken.Ga naar eind315 Dit lukte niet geheel, maar overal waar homoseksuelen als zodanig herkend werden, konden zij rekenen op negatieve sanc- | |||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||
ties. Er zijn maatschappijen bekend waar voor homoseksuelen speciale travestirollen geschapen zijn om zo hun persoonlijke eigenschappen tot sociaal aanvaardbare uitdrukking te laten komen.Ga naar eind316 Anders onze samenleving. Hier worden rollen die een specifieke aantrekkingskracht zouden kunnen hebben voor homoseksuelen a priori gesloten voor alle leden van de betreffende sekse. Afgezien van de juistheid van de veronderstelling dat homoseksuelen bepaalde beroepsrollen zouden prefereren, is cruciaal dat de maatschappij dan deze rol weigert uit angst hiermee deze vorm van seksualiteit manifest te maken, positief te sanctioneren en daarmee te bevorderen. ‘Compromis’ beroepen, beroepen die trekken van de vrouwelijke gezinsrol of premaritale rol in zich bergen, zouden attractief zijn voor mannelijke homoseksuelen. Hoewel er al jaren een tekort is aan verpleegsters, is er in ziekenhuizen een weerstand tegen het inschakelen van verplegers waarin openlijk het argument gehanteerd wordt dat er zoveel homoseksuelen onder zouden zitten.Ga naar eind317 De vraag komt nooit naar voren of als dit zo zou zijn (en het is vermoedelijk niet zo), dat dan zo bezwaarlijk geacht moet worden voor de vervulling van die beroepsrol. Nu zijn het taboe op en de angst voor wat men als seksuele afwijkingen bestempelde iets aan het afnemen. Wellicht zal dat er in de toekomst toe leiden, dat men minder bang is om ook maar de schijn op zich te laden niet geheel te beantwoorden aan het normatieve beeld van zijn sekse. Wellicht zal het autonoom gedrag, althans dat van vrouwen, dan toenemen. Voorkeur voor een niet-vrouwelijk beroep blijft nu latent, maar bestaat wel, gezien de belangstelling van vrouwen zodra er gerekruteerd gaat worden en zij dus minder risico's lopen van negatieve sanctionering dan bij eigen initiatief. Of dit gedrag ooit een massaal karakter zal krijgen, is niet te voorspellen. Het autonoom gedrag van de mannen zal waarschijnlijk langzamer toenemen en wellicht nooit boven het kwantitatief niveau van de getolereerde afwijking uitkomen. Een factor die extra remmend werkt, is dat een man in een vrouwenberoep een lager sociaal aanzien geniet dan een vrouw in datzelfde beroep en dan een man in een in overige structurele kenmerken vergelijkbare mannelijke beroepsrol.
Initiële veranderingen volgens schema III, in de werking van de controlemechanismen dus, zouden alleen tot aanmerkelijke grensverschuivingen | |||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||
kunnen leiden, als het veranderingen in het onderwijs en vooral in de voorlichting, en dan een sterk geïntensiveerde voorlichting zouden zijn. Op afzienbare termijn is dat zeker niet te verwachten zolang de vrouwen niet autonoom grensverschuivingen proberen te bereiken. In het algemeen zullen de grenzen die de sekse stelt aan de toewijzing van beroepsrollen niet vervagen, niet op korte termijn en zelfs niet op langere termijn. Aanzetten tot de-institutionalisering zijn er wel, maar incidenteel en geïsoleerd. Gezin, onderwijs en bedrijfsleven vormen een hechte keten van traditioneel gerichte controles. Het bleek niet mogelijk deze situatie enkel met behulp van het rolconflict voldoende door te lichten. Hypothetisch werd gesteld, dat de weerstanden mede liggen in de opvattingen over de seksuele complementariteit van man en vrouw, die verabsoluteerd wordt en alle andere seksuele relaties uitsluit. Deze vorm van seksualiteit moet als enige in stand gehouden worden door alles wat er ook maar de schijn van heeft andere uitingsvormen mogelijk te maken, te onderdrukken. Het zal dan ook niet toevallig zijn, dat de toeneming van grensoverschrijdingen (hoe gering op zichzelf, ook) hand in hand gaat met een algemene secularisatie en een ontwikkeling naar meer seksuele vrijheid. Hiermee is nog geen de-institutionaliseringsproces op gang gekomen waarvan te zeggen is of het zal doorzetten. | |||||||||||
onvolledigheid van de vrouwelijke arbeidsrolVele beroepsrollen vinden geen volledige verwezenlijking als zij door een vrouw worden bezet. De rol wordt ingekort in structurele kenmerken:
De vrouw van haar kant zou de arbeidsrol ook vaker dan de man onvolledig verwezenlijken doordat zij er zich minder mee identificeert. Als indicator hiervoor wordt wel gebruikt een hoger verloop- en verzuimcijfer. | |||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||
Het Centraal Bureau voor de Statistiek gebruikt de begrippen ‘vertrek’ en ‘verloop’. Vertrekcijfers betreffen alle werknemers (i.c. arbeiders) die om welke reden dan ook het bedrijf hebben verlaten. Verloopcijfers betreffen de arbeiders die het dienstverband zelf hebben verbroken, met uitzondering van degenen die dit deden om zg. natuurlijke of persoonlijke redenen (waaronder ‘huwelijk’ van het vrouwelijk personeel). Over 1959 stelde het C.B.S. een onderzoek in naar het personeelsverloop in de industrie dat alleen de arbeidersbezetting betrof.Ga naar eind318 Zowel vertrek als verloop is bij vrouwen groter dan bij mannen. Het verschil in vertrek neemt toe met de diensttijd, wat te verklaren is uit het vertrek wegens huwelijk. Het verloop ligt bij vrouwen hoger in alle diensttijdcategorieën. De cijfers zijn niet alleszeggend, maar zij wijzen toch wel op een hoger verloop onder bepaalde categorieën vrouwen, die vermoedelijk gekenmerkt zijn door jeugd en een zeer eenvoudig beroepsniveau. Beide kenmerken schijnen ook bij mannen samen te gaan met een hoger verloopcijfer, maar de gegevens zijn onvoldoende om te concluderen dat het verloopcijfer bij vrouwen dus niet principieel zou afwijken van dat bij mannen. Ziekteverzuimstatistieken van het Nederlands Instituut voor Preventieve Geneeskunde (omvattende 300.000 werknemers, voornamelijk industrie-arbeiders) laten zien, dat vrouwen vaker verzuimen dan mannen, maar dat de gemiddelde duur van een verzuim bij vrouwen korter is zodat de totale verzuimduur per jaar weinig uiteen loopt.Ga naar eind321 Elders (hfdst. XI) bleek dat er een nauw verband is vastgesteld tussen absenteïsme en mate van geschooldheid van vrouwen. Dit was een Frans onderzoek; de in Nederland beschikbare verzuimcijfers zijn even weinig beslissend als de verloopcijfers. Ik neem even aan dat verzuim en verloop kunnen dienen als zeer ruwe indicatoren voor de identificatie met de ar- | |||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||
beidsrol. In het algemeen hebben vrouwen een hoger verloop en verzuimen vaker dan mannen. Dit globale verschil lijkt vooral te wijten te zijn aan bepaalde categorieën van vrouwelijke beroepsbeoefenaars, voor zover althans uit het beschikbare onderzoek blijkt. De vraag gaat klemmen of de verschillende samenstelling van de mannelijke en de vrouwelijke beroeps-. bevolking niet verantwoordelijk is voor de geconstateerde verschillen in verzuim en verloop. Factoren die hiervan oorzaak zouden kunnen zijn, zijn de jeugdige leeftijd en het laag beroepsniveau van een groot deel van de vrouwelijke beroepsbevolking. De genoemde verschijnselen zouden dan niet zo zeer uitdrukking zijn van het rolconflict als wel van een gebrekkige socialisatie en enculturatie in het arbeidsbestel die niet aan sekse gebonden zijn. Tot deze veronderstelling dragen bij onderzoekresultaten omtrent de vervulling van de arbeidsrol door gehuwde vrouwen. Zo ooit dan zou men verwachten dat hier het rolconflict zou leiden tot een uitholling van de arbeidsrol. Dat is echter niet het geval.Ga naar eind322 Niet alleen worden vrouwen uitgesloten van promoties naar met name leidinggevende rollen, maar ook zouden zij zelf geen ambities hebben voor een carrière. Bij onderzoek onder een steekproef van vrouwelijke ambtenaren en beambten der openbare diensten te Gent bleek, dat meer dan de helft - zowel die met ettelijke dienstjaren als de korter in dienst zijnde - zich nog steeds op het aanvangsniveau bevond. De meeste ondervraagden toonden tevens een gebrek aan interesse voor elke verdere promotie. Van degenen die nog kansen op bevordering hadden, was slechts 25% van plan deze kansen te baat te nemen. Van de ongehuwden waren het er 41%, van de gehuwden 17% en van de weduwen en gescheiden vrouwen geen enkele; van degenen die jonger waren dan 35 jaar 35% en van de ouderen 16%. Zowel bij de gehuwden als bij de ongehuwden was het leeftijdsverschil van kracht.Ga naar eind323 Hier hebben we wel degelijk te maken met een door de vrouwen gekozen | |||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||
oplossing van het rolconflict. Informatief is wat Dodge zegt over Rusland, waar de vrouw toch meer dan hier geïntegreerd is in het arbeidsbestel. In Rusland is men erin geslaagd carrière-ambities aan te kweken bij meisjes en jonge vrouwenGa naar eind326, maar men is er niet in geslaagd het rolconflict op te lossen. Daardoor hebben de vrouwen de neiging ‘to shy away from the more responsible jobs, even though their training and experience might fully qualify them’.Ga naar eind327 Dodge somt de conflictelementen op: een verantwoordelijke baan eindigt niet. met het eind van de officiële werkdag, een moment waarop de gehuwde vrouw met de eisen van haar gezin geconfronteerd wordt; de periode waarin het gezin de zwaarste eisen stelt, is ook de periode die belangrijk is voor het maken van carrière; de carrières van man en vrouw kunnen elkaar belemmeren als een der partners daarvoor van woonplaats moet veranderen.Ga naar eind328 Wat migratie betreft, in het genoemde onderzoek in Gent bleek, dat de vrouwelijke ambtenaren sterke behoefte hadden om in hun woonplaats te werken. Promoties werden niet nagestreefd uit angst voor overplaatsing naar een andere gemeente. 60% van de ondervraagden had altijd in Gent gewerkt; van de overigen was een groot deel juist van werkkring gewisseld om dichter bij huis te kunnen werken.Ga naar eind329 In hoeverre dit resultaat nu bewerkstelligd werd door de in de steekproef aanwezige gehuwde vrouwen is uit het artikel niet op te maken. Betere integratie van de vrouw in het arbeidsbestel impliceert grotere volledigheid van de arbeidsrol. Een nieuwe moeilijkheid is de oplossing van het rolconflict, die in de gedeeltelijke dagtaak buitenshuis gezocht wordt. Deze vrouwen opteren voor een in bepaalde kenmerken (arbeidstijd, en daaraan gekoppeld: loon) onvolledige rol en accepteren dat die dan ook in andere structurele kenmerken te kort schiet (secundaire arbeidsvoorwaarden, arbeidszekerheid, promotiekansen). De vraag is of een gedeeltelijke dagtaak ooit een volledige beroepsrol kan zijn. Maar deze kwestie wordt verschoven naar pag. 307 e.v.
De controle op boven weergegeven situatie is wat de structurele rolkenmerken aangaat, geheel in handen van bedrijven, overheid en vakverenigingen. In de afgelopen tien jaar is de structurele rol-inkorting bij de vrouw tot op grote hoogte te niet gedaan. De controle is dus gewijzigd. Dit is tamelijk ongemerkt gebeurd, d.w.z. het waren aangelegenheden Van drie betrokken systemen, vaker nog van hun subsystemen, die tot | |||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||
stand kwamen zonder grote aandrang of tegenwerking van ruimere kringen van belanghebbenden (werknemers, werkgevers, politieke partijen). De stijgingsmogelijkheden van vrouwen worden volledig en uitsluitend door de bedrijven gecontroleerd, die hen effectief hiervan uitsluiten, te gemakkelijker omdat bij de vrouwen zelf weinig interesse bestaat. Wat onvolledige rolverwerkelijking door de vrouwen zelf precies betekent; is niet duidelijk. Hierbij zou men toch in de eerste plaats moeten denken aan geringe prestaties, slechte prestaties, gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel. Of deze geïndiceerd worden door verschijnselen als verzuim en verloop is aan gerechte twijfel onderhevig. Gericht onderzoek zou nodig zijn, en als daaruit zou blijken dat bij bepaalde categorieën van vrouwen de arbeidsprestatie inderdaad inferieur is aan die van vergelijkbare categorieën van mannen, dan zal dat naar alle waarschijnlijkheid toegeschreven moeten worden aan ontbrekende of falende controlewerkingen vanuit het gezin van herkomst.
De controlesituatie representeert de eindfase van institutionalisering voor zover het lonen en secundaire arbeidsvoorwaarden van fulltime werkenden aangaat. Het veranderingsschema III is hierop van toepassing. Nadat eenmaal de concurrentievrees was overwonnen lag het in de lijn van de vakverenigingen om zo groot mogelijke gelijkheid te bewerkstelligen onder alle werknemers. Prioriteit heeft de rolvolledigheid van vrouwelijke werknemers nooit gehad en daaraan is het te wijten dat deze nu nog niet volledig gerealiseerd is. Culturele contextfactoren als ideeën over sociale rechtvaardigheid en gelijkheid van kansen hebben het punt op het programma gehouden. Toen structurele factoren mee gingen tellen (arbeidstekort, E.E.G.) bleken overheid en bedrijven niet afkerig van veranderingen in de. controles en zijn deze vrijwel geruisloos ingevoerd. Het ziet ernaar uit, dat wat fulltime werkende vrouwen nog ontbreekt aan structurele rolvolledigheid ‘vanzelf’ zal worden aangevuld. (Tijdens het schrijven van dit boek moest hfdst. VII herhaalde malen in onderdelen worden herzien en bij het uitkomen ervan zal dit hoofdstuk al niet meer up to date zijn, zo snel voltrekken zich thans die veranderingen.) Wat carrièremogelijkheid betreft is de situatie vrijwel statisch. Bedrijven zijn de enige controlerende instanties, deze controle wordt vrijwel algemeen aanvaard. Als een vrouw carrière wil maken, betekent dat óf afzien van een huwelijk óf een verheviging van het rolconflict die vraagt om een | |||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||
nieuwe oplossing door in de eerste plaats aanpassing van de gezinsrollen van man en vrouw. Deze nieuwe oplossing is nog niet in zicht. (Hier en daar wordt wel weer gepraat over vergaande uitschakeling van het gezin als levens-, opvoedings- en consumptie-eenheid, maar sinds de Verlichting komt dat denkbeeld op gezette tijden in bepaalde kringen terug zonder dat het veel weerklank vindt. Dat impliceert overigens niet dat het gezin altijd in zijn huidige vorm zijn huidige functies zal blijven vervullen. Op de afzienbare termijn van enkele decennia lijkt een revolutionaire verandering niet in zicht te zijn.) Promotie maken door vrouwen blijft voorlopig in de sfeer van getolereerde afwijkingen van de norm door vrouwen die individueel een oplossing voor het rolconflict weten te vinden. | |||||||||||
afwijzing beroepsrol t.b.v. gezinsrolDe als laatste te bespreken oplossing van het rolconflict is de afwijzing van de beroepsrol ten behoeve van de gezinsrol. Naast deze traditionele oplossing zijn er verschillende nieuwe oplossingen voorhanden:
Voor zover dat op grond van de bestaande gegevens vast te stellen is, neemt de toepassing van oplossing a sterk toe, terwijl ook b meer en meer voorkomt, voornamelijk als gedeeltelijke dagtaak. De combinatie van gezinsrol met onvolledige beroepsrol gaat dus sterk concurreren met de traditionele oplossing.
Op het ogenblik bevinden we ons duidelijk in een anomisch te noemen situatie: traditionele controles verliezen hun greep op de massa, nieuwe controles ontbreken nog vrijwel. Zij zullen ontstaan onder druk van. de zich steeds verder voltrekkende veranderingen. De traditioneel gerichte controle van de ‘publieke opinie’ (een verzamelterm voor opinies vanuit verschillende groepen en systemen) bestaat wellicht nog uitsluitend voor waar het om oplossing c gaat, die nog steeds | |||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||
onderhevig is aan afkeuring, maar feitelijke gegevens bestaan hier eigenlijk niet over. Negatieve sancties op nieuwe oplossingen die - blijkens onderzoek - duidelijk hun kracht verliezen, zijn de extra inkomstenbelasting en de afkeuring van het werken door de echtgenoot. De traditionele roltoewijzing die impliciet besloten ligt in de negatie der behoeften van de werkende gehuwde vrouw door overheid en vakvereniging vermag evenmin paal en perk te stellen aan het in praktijk brengen van nieuwe oplossingen. Incidentele afwijkingen van het traditioneel gedragspatroon zijn uitgegroeid tot massaal autonoom gedrag van vrouwen, die bestaande controles trotseerden. Dat houdt in dat er een zekere mate van roltoewijzing plaats vindt vanuit bedrijven. Men kan echter nog niet zeggen, dat deze controle consequent en duidelijk nieuwe oplossingen begunstigt. Dit geldt vooral voor de parttime arbeid. De overheid sanctioneert het doorwerken na huwelijk door een weliswaar geclausuleerd ontslagverbod. De arbeidsbemiddeling tracht roltoewijzing te bevorderen, maar deze controle is nog maar beperkt effectief. De openstelling van gesubsidieerde scholingsmogelijkheden ook voor deze groep heeft nog heel weinig uitwerking. Het geclausuleerde ontslagverbod bij huwelijk of zwangerschap maakt zowel korte tijd (a) als continu (c) doorwerken mogelijk. Arbeidsbemiddeling en scholingsfaciliteiten favoriseren het weder opnemen van het werk na onderbreking (b). De nieuwe oplossingen die het gezin toelaat, lijken a en b te zijn maar dan met parttime arbeid.
Op bovengeschetste situatie is het veranderingsmodel II van toepassing. Onder invloed van maatschappelijke contextfactoren verliezen controles hun greep op de massa en ontstaat massaal afwijkend gedrag. De veranderingen worden in de eerste plaats te weeg gebracht door de afsluiting van de emancipatiefase die de vrouw binnen het gezin de gelijke maakte van de man, maar die tegelijkertijd leidde tot het ontstaan van het kleine, gesloten gezin met zijn hoog verwachtingsniveau en zijn hoge eisen aan het persoonlijk aanpassingsvermogen. De vrouw werd zich daardoor bewust van de discrepantie tussen haar rol in het gezin en haar rol in de wereld daarbuiten. Een betrekkelijk onafhankelijk hiervan werkende factor is de verhoging van de levensstandaard, en een factor die het mogelijk maakt de innerlijke afwijzing van het bestaand gedragspatroon om te zetten in daden is het durend arbeidstekort. Deze factoren werken nog steeds en zullen meer invloed krijgen naarmate zij gecombineerd worden | |||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||
met de voorbeeldwerking van het gedrag van vrouwen die nieuwe oplossingen in praktijk brengen. Onder druk van de feitelijke situatie, de aanwezigheid van gehuwde vrouwen op de arbeidsmarkt, beginnen nieuwe controles te ontstaan, zoals bij voorbeeld de arbeidsbemiddeling voor deze groep. Dat is een stap op weg naar positieve sanctionering en tevens naar institutionalisering. De laatste is echter afhankelijk van de gezamenlijke en gelijk gerichte werking van een aantal controlesystemen en die is er nog niet. De vraag moet gesteld worden of institutionalisering te wachten is en van welke oplossing.
Een volwaardiger deelneming van de vrouw in het arbeidsbestel is een wens die tot uitgangspunt dient van dit boek. Daarvoor moet het rolconflict anders opgelost worden dan tot nu toe meestal het geval was. Nu heeft de vrouw zelf het initiatief genomen tot een nieuwe oplossing die haar aandeel in het arbeidsproces wel vergroot, maar die haar het tegendeel van een meer volwaardige arbeidsrol oplevert. Zij zelf maakt zich daar voorlopig geen probleem van, zij is tevreden als zij in gedeeltelijke dagtaak een beroep kan uitoefenen zonder dat haar gezin daarvoor ingrijpend anders ingericht moet worden. Een gedeeltelijke dagtaak impliceert veelal de meest eenvoudige arbeid, geringe arbeidszekerheid, geen promotiekansen. De parttime arbeid leidt op het ogenblik tot een uitbreiding van de structurele onvolwaardigheid, tot juist dat wat op weg was te verdwijnen bij de fulltime arbeid. Voor de toekomst zijn er, althans theoretisch, verschillende mogelijkheden:
De eerste mogelijkheid komt neer op vastlegging van de bestaande toestand, de oplossing die de vrouw nu kiest. Op de duur, zodra zij het werken niet meer als een gunst maar als een recht ervaart, zal dat leiden tot dezelfde deprivatiegevoelens die zij nu in het gezin ondervindt, maar dan | |||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||
zullen er controles geschapen zijn die slechts met veel moeite weer gewijzigd kunnen worden. - Hoe zijn de kansen op de beide andere oplossingen? Het is onwaarschijnlijk dat de vrouwen binnen afzienbare tijd zullen overgaan tot een volledige dagtaak als zij daarnaast een gezin met kinderen hebben. (Er is natuurlijk een glijdende overgang tussen een gedeeltelijke en een volledige dagtaak. Of men een volle dagtaak kan achten te beginnen bij 70% of 80% van de normale werktijd is hier niet van zoveel belang.) Zij zijn er te zeer op gebrand hun gezin zoveel mogelijk volgens het gebruikelijk patroon te laten functioneren. Het feit dat werkgevers de parttime arbeid niet sterk aanmoedigen, brengt hen daar niet vanaf. Het zou niettemin niet ondenkbaar zijn dat zij toch onder invloed van context-factoren, met name economische, eieren voor hun geld zouden kiezen en volle werkdagen buitenshuis zouden gaan maken. Als dat op grote schaal zou gebeuren, zou dat snelle aanpassingen vergen van de maatschappij en aanleiding geven tot wat voor Nederlandse begrippen een revolutie in het gezinsleven zou zijn. Op pag. 307 zei ik al een revolutionaire verandering in het gezin op afzienbare termijn niet als een reële mogelijkheid te zien en daarom zou een volledige arbeidstaak in de huidige omvang voor de vrouw, het gezin en de maatschappij (buiten het arbeidsbestel) alleen maar problemen scheppen. Ik zie een dergelijke ontwikkeling dus niet als wenselijk.Ga naar eind330 Ik opteer wel voor de derde mogelijkheid en zie die ook niet als geheel irreëel. Deze oplossing vergt wijzigingen in de organisatie van de arbeid, want hier wordt een fundamenteel kenmerk van de arbeidsrol (de uniforme arbeidstijd) aangetast. Nu dringt langzamerhand een zeker besef door dat de arbeidsorganisatie niet heilig is, dat de produktiviteit(sverhoging) niet het enige doel van een bedrijf is, maar dat in de arbeid ook andere menselijke waarden speelruimte moeten hebben. De zogenaamde vermaatschappelijking van de onderneming beperkt zich op het ogenblik nog voornamelijk tot de erkenning dat winstmaximalisatie niet het enige doel is en dat men werknemers niet naar believen aan de dijk kan zetten, maar er zijn in bepaalde bedrijven ook andere symptomen van een meer mensgericht beleid.
Hoewel de vermaatschappelijking van de produktie ongetwijfeld verder zal voortschrijden, is er een andere tendens die onafhankelijk daarvan de rolvolledigheid van parttime werkenden kan bevorderen. Arbeidstijdver- | |||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||
korting - waarvan het niet duidelijk is welke omvang die in de komende decennia zal aannemen - kan de vorm krijgen van een kortere werkweek met even lange dagtaak of van een kortere dagtaak in een even lange werkweek. In het laatste geval verdwijnt het verschil tussen parttime en fulltime arbeid. Uit een oogpunt van benutting van machinepark is een tweeploegenstelsel niet onwaarschijnlijk, wat bij een 5-urige werkdag betrekkelijk weinig aanpassingen in de overige maatschappij zou vereisen (bijv. eerste ploeg 8-13 uur en tweede ploeg 13-18 uur). Een 25-urige werkweek lijkt evenwel nog niet nabij en zo eenvoudig als hier gesteld zal het dan ook wel niet gaan. Toch blijft het punt dat bij verdere verkorting van de arbeidstijd verkorting van de dagtaak voor vrouwen meer voordeel biedt dan verkorting van de werkweek. Arbeidszekerheid, scholingsmogelijkheden, goede secundaire arbeidsvoorwaarden zijn zaken die samenhangen met de aanvaarding van parttime werk als volwaardige arbeidsrol, d.w.z. met organisatorische aanpassingen in het bedrijf die de blijvende inschakeling van parttime arbeidskrachten mogelijk en nuttig maken. - Niettemin zullen er, zolang parttime arbeid als zodanig bestaat, beperkingen blijven in de mogelijke roltoewijzing, bijv. toezichthoudende en leidinggevende rollen zullen vrijwel uitgesloten zijn. In dit opzicht zal de deelneming van de gehuwde vrouw in het arbeidsbestel de bestaande toestand, waarin vrouwen niet gemakkelijk voor rollen hoger in de hiërarchie in aanmerking komen, slechts bestendigen. - Beperkingen liggen ook in de plaatsgebondenheid van de gehuwde vrouw die door parttime arbeid niet verminderd wordt, omdat lange reistijd de voordelen van de gedeeltelijke werkdag weer teniet doet.
De vraag is voorts of de arbeid van de gehuwde vrouw geïnstitutionaliseerd zal worden op het niveau van vrijwilligheid of gedwongenheid. Eertijds moest de vrouw bij huwelijk gedwongen haar beroepsrol laten varen, zal zij die in de toekomst gedwongen moeten aanhouden? Het is lang niet uitgesloten dat het in de toekomst hoogstens een getolereerde afwijking van de norm wordt, als men na het huwelijk het beroep voorgoed vaarwel zegt. Vermoedelijk zal de overgrote meerderheid van de vrouwen een belangrijk deel van hun leven in het arbeidsbestel zijn opgenomen. Zullen zij deze arbeid zolang hun dat goeddunkt kunnen onderbreken om kinderen te krijgen en tot de drempel van de school te brengen of zullen zij naast continue arbeid buitenshuis een gezin stichten en grootbrengen? | |||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||
Op het ogenblik gelden waarden die de aanwezigheid van de moeder bij het jonge kind als gewenst tot noodzakelijk benadrukken, terwijl ook de moeder positief gemotiveerd is tot het geven van veel tijd en aandacht aan het jonge kind. De huidige gezinsopvatting is ten sterkste in strijd met een eis van ononderbroken aanwezigheid in het arbeidsbestel. Onderbreking van de loopbaan behoeft niet noodzakelijk af te doen aan de volledigheid van de arbeidsrol. Waar scholing, omscholing en bijscholing de werker in zijn arbeidsleven steeds zullen gaan begeleiden, zal het niet moeilijk zijn voorzieningen te treffen die de vrouw die zich een tijd terugtrekt uit het arbeidsbestel op peil houden of weer op peil brengen als zij er weer instapt. Wel zullen hier ook weer grenzen gesteld zijn aan promotiemogelijkheden die kleiner worden naarmate de vrouw zich langer terugtrekt.
De huidige situatie is anomisch, d.w.z. open, vrijwel ongecontroleerd. Het is een situatie waarbij uiteenlopende belangen in het spel zijn. De belangen van de vrouw lopen niet parallel met die van controlerende instanties en harerzijds zou dus pressie uitgeoefend moeten worden met name op de overheid en de vakverenigingen, die nauwelijks aandacht aan de zaak schenken. De vrouwen echter proberen hun problemen op te lossen op het individuele vlak en zijn daarmee zo druk bezig dat zij weinig oog hebben voor de mogelijkheden van collectieve actie. | |||||||||||
slotbeschouwingDe emancipatiebeweging streefde naar politieke en maatschappelijke rechten voor de vrouw waaronder het recht op arbeid. Dat recht werd verkregen maar het was aan een aantal beperkingen onderhevig. De arbeidsrol in de industrieel-bureaucratische maatschappij is in strijd met de gezinsrol van de vrouw. De strijdigheid strekt zich in bepaalde opzichten ook uit tot de op de gezinsrol anticiperende rol van huwbaar jong meisje. Dit interrolconflict werd op verschillende manieren opgelost, die echter alle neerkomen op een meer of minder vergaande beknotting van beroepsrollen met betrekking tot de vrouw. Deze oplossingen werden vergaand geïnstitutionaliseerd, d.w.z. onderworpen aan sociale controle vanuit diverse sociale systemen. Niettemin werden maatschappelijk niet aanvaarde en dus ook niet geinstitutionaliseerde oplossingen wel getolereerd als uitzondering op de re- | |||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||
gel. Recent groeiden de uitzonderingen op een van de oplossingen tot aanmerkelijke aantallen. Dit gaf mij aanleiding de situatie te onderzoeken op mogelijke de-institutionalisering van traditionele oplossingen en kansen op institutionalisering van nieuwe oplossingen. Hiertoe werden twee globale veranderingsmodellen benut. Het resultaat is kort samengevat:
Waar dus van de-institutionalisering geen sprake is, is wel de speelruimte voor afwijkingen iets toegenomen (d en e). Maar meer ruimte om af te wijken van de norm, heeft nog weinig of niets te maken met verdere integratie van de vrouw in het arbeidsbestel. Die veronderstelt toenemende deelneming op voet van gelijkheid door vrouwen in het algemeen. Afwijkingen van de norm kunnen wel leiden tot verdere integratie als zij een massaal karakter krijgen en nieuwe, anders gerichte controles uitlokken. Dat is ten aanzien van d en e voorlopig onwaarschijnlijk. | |||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||
De motor voor verdere veranderingen ligt op het ogenblik in de onder b genoemde beweging, een beweging echter die de-institutionalisering van de traditionele oplossingen onder c en e niet bevordert en die het onder a bereikte weer op losse schroeven zet. Het is een beweging dié nog geen in alle opzichten duidelijke richting heeft en die even goed een verdere integratie kan belemmeren als bevorderen. Dat zal afhankelijk zijn van de wijze waarop deze beweging door controlerende systemen gekanaliseerd gaat worden. De dragers van de beweging, de vrouwen zelf in hun autonoom gedrag, wier belangen toch in het geding zijn, onthouden zich van pogingen deze systemen in hun controlepotentie te beïnvloeden. Maar als de primair belanghebbenden niet zorgen ‘erbij’ te zijn, is er grote kans dat de combinatie van gezinsrol en beroepsrol wordt vastgelegd in een vorm die niet dienstig is voor het bereiken van een grotere gelijkwaardigheid van de vrouw in het arbeidsbestel.
Op dit moment dienen zich twee aangrijpingspunten aan voor beleidsgerichte actie: Ten eerste moet de overheid ervan doordrongen worden dat voorzieningen nodig zijn die de gezinstaak van de buitenshuis werkende vrouw verlichten. In een later stadium zal ook de rechtspositie van de parttime werkende vrouw aan de orde gesteld moeten worden. Ook zullen dan de vakverenigingen metterdaad geïnteresseerd moeten worden voor de belangen van de werkende vrouw, vooral wat haar rechtspositie en haar behoeften inzake arbeidstijdverkorting aangaat. In de tweede plaats moet nu een zaak aangevat worden die bijzonder moeilijk ligt, maar die van nauwelijks te overschatten importantie voor de toekomst is: het beroepsonderwijs dat gegeven wordt aan meisjes en vrouwen. Noodzakelijk is een uitgebreid onderzoek naar de rekrutering voor dit onderwijs en naar de resultaten ervan. Met resultaten bedoel ik niet alleen de overgedragen kennis en vaardigheden, maar ook de positie die de abituriënten op de arbeidsmarkt innemen ten gevolge van het genoten onderwijs. Deels op grond van de uitkomsten van dit onderzoek moeten herzieningen nagestreefd worden, anderdeels zijn noodzakelijke herzieningen ook zonder onderzoek al evident. - Een volledig gelijkwaardige deelneming van de vrouw in het arbeidsbestel ligt niet in het verschiet, maar zonder pressie van de kant van de vrouw zelf is ook de kans op gedeeltelijke verbetering van haar positie | |||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||
niet zo groot. Er is op het ogenblik een herleving te bespeuren van de emancipatiegedachte in woord en geschrift en in de oprichting van een groep als de Aktiegroep Man Vrouw Maatschappij. Of die nieuwe emancipatiedrang omgezet zal worden in actie met het karakter van pressie staat nog te bezien. Overigens is het rolconflict nog de wereld niet uit als de vrouw op voet van meer of zelfs van algehele gelijkheid in het arbeidsbestel kan participeren. Dat zal opnieuw veranderingen in het gezinsleven vergen. Zulke veranderingen zijn al vooraf gegaan aan het zoeken van nieuwe oplossingen voor het rolconflict, zij zullen daar ook weer uit volgen. Van welke aard en hoe verstrekkend die zullen zijn, wordt sterk bepaald door tempo en vorm van institutionalisering van de arbeid der gehuwde vrouw. Niet in de laatste plaats daarom is het noodzakelijk dat de vrouwen zich rekenschap geven van de alternatieve toekomstmogelijkheden en de maatschappelijke vormgeving daarvan niet helemaal overlaten aan anderen. |
|