Het wederzijds huwelijksbedrog
(2001)–Pieter Langendijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Vierde bedrijfaant.Eerste toneel
Charlotte, Constance, Klaar, Fop en Hans, beiden in lakeienkleren
Klaar
Je denkt wel, juffrouw, op de klok van zeven uren?
Charlotte
Ik ben zeer ongerust en kan van angst pas duren.
Mevrouw, rechtuit gezegd, ik durf het niet bestaan.
't Is ook te schand'lijk met een minnaar door te gaan.
5[regelnummer]
Zo 't kwalijk uitvalt, 't zal mij al mijn leven spijten.
Klaar
Tut, tut, geen mens zal jou, hetgeen je doet, verwijten.
Charlotte
Ik wacht nog wat, misschien dat broeder hier haast koomt;
men hoor' wat hij ons raadt: wij kunnen onbeschroomd
aan hem verklaren hoe de zaken zijn gelegen.
10[regelnummer]
Hij kan ons helpen door veel erelijker wegen.
Constance
Gij hebt al wat gelijk, dat heb ik niet bedacht;
de tijd van broeders komst dient eerst nog afgewacht.
Indien hij geld heeft om de bruiloft uit te voeren,
is alles wel. Ik wil uw hart niet meer ontroeren.
15[regelnummer]
'k Zou ook niet toestaan dat gij wegging, zo 'k niet wist
dat 't mij aan geld ontbrak. 'k Bedacht alleen deez' list,
gelijk gij weet, uit nood.
Klaar
Mevrouw, 't kon wel gebeuren,
dat jij jou dat besluit voor altoos zou betreuren.
De graaf zal denken dat hij van je wordt begekt
20[regelnummer]
en moog'lijk dat hij dan om dat affront vertrekt.
Constance
Indien hij haar bemint, zal hij zo licht niet scheiden,
| |
[pagina 76]
| |
aant.want anders blijkt het, dat hij ons zoekt te misleiden.
(er wordt gescheld)
Wie of daar schelt?
Klaar
Dat zal misschien de snijer zijn
of lakenkoper, om te manen. 't Zijn gezellen,
die ik niet langer weet met praatjes uit te stellen.
Constance
5[regelnummer]
Zeg dat wij uit zijn. Speld dat volk wat op de mouw.
Klaar
Indien zij 't zijn, zal ik mijn best wel doen, mevrouw.
Charlotte
Licht, dat het broeder is; die kan hier nu al wezen.
Constance
't Kan zijn, doch ik heb reên om 't tegendeel te vrezen.
'k Ben bang voor crediteurs, zodra er wordt gescheld.
| |
Tweede toneel
Karel, Charlotte, Constance, Klaar, Hans, een lakei van Karel
Constance
10[regelnummer]
Het is uw broeder! Ach, ik ben van vreugd ontsteld!
Wees welkom, waarde zoon!
Charlotte
Wees welkom, lieve broeder.
Karel
Wat is 't me een vreugd, dat ik u zien mag! Ach, vrouwmoeder!
Wat heb ik u misdaan, misleid door mijne jeugd!
Vergeef mijn losheid!
Constance
Ach, mijn waarde zoon! De vreugd
15[regelnummer]
verhindert mij, ik kan van blijdschap nauwlijks spreken!
Omhels mij!
Karel (omhelst Constance)
'k Heb misdaan!
Constance
O neen, mijn zoon, ik reken
| |
[pagina 77]
| |
aant.dat gij door uw vertrek de grond van ons geluk
gelegd hebt. Ach, wat vreugd, na zoveel ramp en druk!
Wie had gedacht dat ik u in mijn oude dagen
nog weder zien zoude! Al mijn tegenspoed en plagen
5[regelnummer]
en droefheid zal ik nu vergeten! Kom, mijn kind,
omhels uw broeder, die ge in 't leven wedervindt.
Karel (omhelst Charlotte)
Mijn zuster!
Charlotte
Broer!
Klaar
't Is hier bijzonder druk met kussen
en ik krijg niet een brui, van 't bijstaan, ondertussen.
Karel
Wel Klaartje, leef je nog!
Klaar
Ja, zo 'k niet beter weet.
10[regelnummer]
Och, dat je wist, mijnheer, hoe deerlijk dat ik kreet,
toen jij zo stilletjes en zonder eens te spreken
vertrokken was, en dat ik van je taal noch teken
kon horen waar je was, je zou mij ook wel eens...
Je weet wel, wat ik meen.
Karel
Dat 's licht wat ongemeens!
Klaar
15[regelnummer]
O neen, niets ongemeens, je hebt het van je leven
wel meer gedaan.
Karel
En wat?
Klaar
Een welkomstzoen gegeven.
Karel
Gij zijt nog de oude Klaar, een snaakje van een meid.
Daar 's dan een zoen.
Klaar
En jou ook één, tot dankbaarheid.
Constance
Klaar, wil die dartelheid een weinigje betomen.
20[regelnummer]
Mijn zoon, waar is uw liefste? Of zijt ge alleen gekomen?
Karel
Ik wacht mijn lief haast, 'k ben te paard vooruitgereên;
| |
[pagina 78]
| |
aant.ze is op de wagen.
Constance
Hoe? Liet gij haar zo alleen?
Karel
Ik kom hier om te zien, hoe 't staat met onze zaken,
om, zo hier iets ontbrak, eerst op zijn stel te raken.
Mijn liefste weet niet hoe het bij ons is gesteld.
5[regelnummer]
Hebt gij mijn laatste brief en 't pakje met dat geld
ontvangen?
Constance
Ja, mijn zoon. 'k Geloof dat uwe leden
vermoeid zijn van de reis; gij hebt licht hard gereden?
Karel
O, ja, ik ben vermoeid.
Constance Laat ons dan binnengaan,
'k Zal u een voorval, 'tgeen ons voorkomt, doen verstaan,
10[regelnummer]
van zeek'regraaf, die met Charlotte zoekt te trouwen.
Karel
Een graaf, mevrouw!
Constance
Treed voort, 'k zal u de zaak ontvouwen.
| |
Derde toneel
Klaar, Hans
Klaar
Wel, Hansje, sta je daar en spreek je niet een woord?
Hans
Dat raakt je niet.
Klaar
Mijn bloed! Hoe ben je zo verstoord?
Hans
Wat bruit dat jou?
Klaar
Je bent nochtans mijn uitgelezen,
15[regelnummer]
die haast mijn bruidegom, mijn man en voogd zel wezen.
Hans
Dat zel je liegen.
| |
[pagina 79]
| |
aant.Klaar
Hoe? Waarom, mijn lieve Hans?
Hans
Dat weet je wel.
Klaar
Mijn hart, zeg: is er dan geen kans
om jou met tranen te vermurwen, noch met smeken?
Mijn lieve maatje, ik bid, wil toch een woordje spreken.
5[regelnummer]
Je weet immers, dat ik je altijd heb bemind?
Het spijt me, dat ik je in zo'n kwaad humeurtje vind.
Hans
Dat raakt me niet.
Klaar
't Is wel, wil jij geen reden horen?
Dan is 't huw'lijk af, dat zeg ik van tevoren.
Hans
't Kan mi j niet schelen.
Klaar
Goed, dan trouw ik met een aêr,
10[regelnummer]
tot spijt van jou. Je moet me niet veel bruien, vaêr.
Dat is een hangbroek! Dat 's een puikje der portretten
uit de almenak! Jawel, men hoort je beeld te zetten,
van klinkklaar goud gemaakt, vlak op de vulliskar.
Hans
Dat zou heel mooi zijn.
Klaar
Ja, dat zou heel mooi zijn, nar.
Hans
15[regelnummer]
Maar vrijt jou die baron, zeg, Klaar? 'k Begin te vrezen.
Klaar
Dat raakt je niet.
Hans
Hoor, Klaar, je bent mijn uitgelezen.
Ik meen 't zo kwaad niet, zeg, wat zeit mijnheer baron?,
Klaar
Wat raakt dat jou?
Hans
Ei, hoor! mijn pinksterblom, mijn zon,
wij zellen met mekaar, gelijk gezegd is, trouwen.
Klaar
20[regelnummer]
Dat zel je liegen.
| |
[pagina 80]
| |
aant.Hans Och! Hoe ken je jou zo houwen,
mijn schepseltje, je weet dat ik je zo bemin;
en gist'ren had je ook in jouw Hansje grote zin.
Het is voor jou, dat ik zo zuinig weet te sparen.
Klaar
5[regelnummer]
Dat 's goed voor jou.
Hans
Och Klaar, wil toch jezelf bewaren,
want die baronnen zijn zo vol van guiterij,
je weet het niet, mijn kind.
Klaar
Hans, zorg jij niet voor mij.
Je hebt de paspoort en de bons, 'k wil jou niet kennen.
Hans
Ziedaar, de mortepaai moet jou en mij dan schennen.
10[regelnummer]
Heb jij het hart, dat jij, karonje, me verlaat?
Ik zal die gekke vent waarnemen op de straat
en kloppen hem zo plat als stokvis met mijn handen.
De kuiten zal ik hem afbijten met mijn tanden
en voort de rest zo kort als potjebeuling slaan.
Klaar
15[regelnummer]
Ja, maar, mijn lieve vaêr, hij is al mede een haan.
Hij zou dan op jouw kop zodanig vliegen vangen,
dat jij zou wensen, dat je al zalig was gehangen,
gelijk je wel verdient voor jouw bedriegerij.
Hoor, monsieur Poerlaron!
Hans (haalt de trouwbelofte uit zijn zak)
Je bent een vuile prij,
20[regelnummer]
een lichtekooi. Ik zweer, je zel het je betreuren.
Zie, daar 's je trouwbelofte, ik zal ze aan stukken scheuren.
Ik ken je nou niet meer, ik wil je niet meer zien.
Klaar (haalt hem ook tevoorschijn)
Zie Hans, dat gaat je voor; het moet gelijk geschiên.
Hans
Maar wacht een beetje, Klaar, is 't ernst? Of is het scheren?
| |
[pagina 81]
| |
aant.Klaar
Dat is mij evenveel, zoals je zelt begeren.
Hans
Ik doe 't maar om te zien of jij me nog bemint.
Klaar
Ik meen het ook niet, Hans. Ik was alleen gezind
om je eens te toetsen, en hetgeen hier is bedreven,
5[regelnummer]
dat moeten wij mekaar van harte weer vergeven.
Hans
Daar sla geluk toe, drie pond vijgen op de koop.
Klaar
Vier vaten wijn daarbij, drie ankers met een stoop.
Maar zacht, daar is mevrouw.
| |
Vierde toneel
Karel, Constance, Charlotte, Klaar, Hans, Fop, lakei van Karel
Karel
Gij zegt mij wond're trekken
en listen, maar de tijd zal alles wel ontdekken.
10[regelnummer]
Die brief is mij verdacht, dewijl ik niemand kan
in Brussel, die zo heet gelijk als deze man.
Kristoffel Ossekop, bankier der heren Denen?
't Is een verdichte naam.
Charlotte
Zou dan mijn broeder menen,
dat zulk een graaf bekwaam zou wezen tot bedrog?
Karel
15[regelnummer]
Hetgeen men nu niet weet, leert ons de tijd licht nog.
'k Heb meer messieurs gekend die, om fortuin te maken,
opsneden van hun staat en wonderlijke zaken
verzonnen om een duif te lokken in het net.
Daar is te Brussel korts een kerel vastgezet,
20[regelnummer]
die zich een graaf noemde en ook niet ontzag te vrijen
bij jufferen van rang. Hij had die schelmerijen
| |
[pagina 82]
| |
aant.allang gepleegd, eer hij bekend werd voor een guit.
Derhalve, zuster, dient uw vrijerij gestuit,
totdat men naar zijn staat terdege heeft vernomen.
'k Zal hem verzoeken of hij hier belieft te komen,
5[regelnummer]
zodra mijn lief hier is, wijl ik nieuwsgierig ben
en niet gerust zal zijn voor ik die grave ken.
Charlotte
Zijn deugden kan men aan zijn ommegang bespeuren.
Karel
O zuster, 'k waarschuw u, men ziet het meer gebeuren,
't Kan een bedrieger zijn. Al zijt gij kloek van geest,
10[regelnummer]
daar zijn wel wijzer door de schijn bedot geweest.
Klaar
Dat hij een graaf is, heer, daar wil ik wel op zweren,
want hij voert staat en 't gaat niet aan zijn kouwe kleren,
al douwt hij me een pistool uit vrindschap in mijn hand.
Er is geen nobelder noch beter heer in 't land.
Karel
15[regelnummer]
Dat is een schoon bewijs! Zulks kan genoeg geschieden,
al is hij juist geen graaf. Men kan verachte lieden
niet onderscheiden van de grootste, indien het geld
hun veinzerij bedekt. 'k Zie veel, hetgeen ons meldt
dat wij bedrogen zijn. De tijd zal 't best ontdekken.
Charlotte
20[regelnummer]
Maar frère, uw onderzoek mocht hem tot gramschap wekken.
Karel
Ik merk, hij heeft u reeds al binnen door de min,
'k Zoek maar te peilen hoe hij 't met u heeft in de zin.
'k Zal hem beleefd, gelijk een edelman, ontmoeten,
en in zijn logement, flus en passant, begroeten.
25[regelnummer]
Maar laat ons met elkaar nu heen gaan, naar de poort,
de wagen wachten.
Constance
Goed. Hoor, Klaartje! Hang eens voort
theewater op; wij gaan mijn dochter t'zamen halen.
| |
[pagina 83]
| |
aant.Maak alles op zijn stel, tsa, wakker, niet te dralen!
Wij komen, denk ik, in een klein halfuur weer hier.
Indien de graafhier komt, zo geefhem dit papier
van Stoffel Ossekop, 'tgeen hij hier heeft verloren.
Karel
5[regelnummer]
Als gij hem spreekt, zo laat hem vrij de tijding horen,
dat ik gekomen ben.
Klaar
Dat zal ik doen, mijnheer.
Constance
Nu, als gezegd is, Klaar, wij komen daad'lijk weer.
En ik gelast u, dat het water dan moet koken.
Klaar
't Is wel, 'k zal metterhaast wat hoepelstokken stoken,
10[regelnummer]
wij hebben juist geen hout, tot nog toe, in ons huis.
| |
Vijfde toneel
Charlotte, Klaar, Hans
Charlotte
Maar Hans, ik hoorde flus hier zulk een groot gedruis,
wat was dat?
Hans
Niemendal.
Charlotte
Ik hoorde u nochtans kijven.
'Tgeen hier geschiedt, moest toch vooral verholenblijven.
Klaar
't Was onder ons, juffrouw, het raakt jouw zaken niet.
15[regelnummer]
Hans keef op mij, maar 't is door jaloezie geschied.
Ik heb het hem, uit grond mijns harten, al vergeven.
Hij dacht dat die baron...
Charlotte (tegen Hans)
Heb je daarom gekeven?
(er wordt gescheld en Klaar doet open)
Wat heb jij groot verstand! Zou zulk een edelman
zijn zinnen stellen op een meid? Mij dunkt, dat kan
| |
[pagina 84]
| |
aant.niet wezen.
Hans
Hij is gek.
Charlotte
De graaf zou 't niet gehengen.
Hans
Juffrouw, hij zou de meid misschien in schande brengen.
Ik heb vooral geen zin in horens, dat je 't vat...
'k Praat van de drommel en daar komt hij zelf op 't mat.
Charlotte
5[regelnummer]
Gij moet die edelman behoorlijk respecteren,
gelijk 't de staat vereist van zulke grote heren.
| |
Zesde toneel
Jan, Klaar, Charlotte, Hans
Jan
Vind ik je thuis? Dat 's goed, mijn suikerzoete Klaar.
Klaar
Ja, heer baron, 'k ben tot je dienst, gebied mij maar.
Jan
Juffrouw, mijn neef heeft lang hier voor de deur staan wachten
10[regelnummer]
en turen naar 't balkon. Maar tegen zijn gedachten
kwam een aanzienlijk heer hier uit het huis, mevrouw
verzelde hem. Hij wist niet wat hij denken zou,
temeer, omdat hij ook een stoet zag van lakeien.
En daarom kom ik hier. De kerel zou schier schreien
15[regelnummer]
van droefheid, omdat hij niet weet wat dit beduidt.
Hij denkt al dat je bent veranderd van besluit
en dat dit moog'lijk zal een medeminnaar wezen.
Klaar
O neen, de graaf heeft daar in 't minst niet voor te vrezen.
't Is juffrouws broeder, die flus thuisgekomen is.
Jan
20[regelnummer]
Dan zal de zaak nou niet gelukken, naar ik gis.
| |
[pagina 85]
| |
Charlotte
De graaf kan hier... Daar is hij zelf, de deur was open.
| |
Zevende toneel
Lodewijk, Jan, Charlotte, Klaar, Hans
Lodewijk
Mejuffer, ach! Heb ik te vrezen of te hopen?
Ik wacht het vonnis van mijn leven, of mijn dood,
uit uwe lieve mond. Ach, was uw gunst zo groot,
5[regelnummer]
dat gij mijn wedermin... Maar neen, 'k moet altoos zuchten,
een nieuwe minnaar zal...
Charlotte
Mijnheer, de minnaars duchten
altijd het zwaarste. Laat ons in 't salet wat gaan.
Ik zal u zeggen, hoe wij met de zaken staan.
De heer baron geliev' ons beiden te verzellen.
(er wordt gescheld, Klaar doet open)
Hans
10[regelnummer]
Wie of daar is? O bloed! Wat dunk je van zulk schellen?
Die brengt voorzeker geld, maar basta, dat 's abuis.
| |
Achtste toneel
Hans, Klaar, Hendrik, Joris
Hendrik
Goê avond, Klaar, is nu mevrouw en juffrouw thuis?
Klaar
Mevrouw is uitgegaan, het komt nou niet gelegen.
Geef mij je rekening, wij zellen ze terdege
15[regelnummer]
bezien en nazien.
Hendrik
Hoe? Mevrouw heeft die allang
gezien en nagezien. Dat 's weer de oude zang.
| |
[pagina 86]
| |
aant.Klaar
Hoe raas je zo? Mevrouw zal je immers wel betalen?
Joris
Hoe? Heb je niet gezegd, dat ik nu geld zou halen?
Klaar
Dat 's goed, maar kom dan als zij thuis is, dat is raar.
Hendrik
Ze scheert met ons de gek, het is al over 't jaar
5[regelnummer]
dat ik gelopen heb. Ik zal haar affronteren.
Ze dragen aan haar gat begut dezelfde kleren,
dezelfde stof, die ik 'r heb verkocht. Ik zal
haar roepen.
Klaar
Meen je 't ook? Ei, Hendrik, ben je mal?
't Is maar een bagatel.
Hendrik
Het is tweehonderd gulden.
10[regelnummer]
Is dat een bagatel?
Klaar
Ja, waren al je schulden...
'k Wil zeggen schuldenaars zo goed als mijn mevrouw
dan was je wel bewaard.
Hendrik
Hoor, weet je wat? Met jou
wil ik niet praten. 'k Wil mevrouw nu zelve spreken.
Je hebt ons lang genoeg bedrogen met je streken.
15[regelnummer]
Nu is mevrouw niet thuis, dan ligt ze nog te bed,
dan zit ze aan tafel en dan heeft ze weer belet.
't Is altijd dit of dat.
Klaar
Ze zel je 't geld wel geven.
Kom morgenochtend weer.
Joris
Ja, dan was 't weer om 't even.
Al wisjewasjes! Komt mevrouw niet haast weerom?
Klaar
20[regelnummer]
Is dan hetgeen dat jij moet hebben zulk een som,
mijnheer de snijer? Dat kan zeker niet veel wezen.
Joris
Niet veel? Hoor toe, ik zel mijn rekening eens lezen.
| |
[pagina 87]
| |
aant.(leest)
Mevrouw, mevrouw van Adelpoort,
Debet aan Joris Luberts Koort.
Ik heb aan juffrouws rok genaaid: drie gulden.
Item: 't oud rijgelijf verfraaid: een gulden, tien stuivers.
5[regelnummer]
Item: een nieuw korsjet gemaakt: twee gulden.
Klaar (terzijde)
Item: daar heb je toen geen kleintje van getaakt.
Joris (leest)
Item: aan rechtdraad en aan zij: twee gulden, twee stuivers.
Item: aan nieuwe liverei: vijf gulden, één stuiver.
Item: aan garen en aan lint: een gulden, twee stuivers, acht
penningen.
Klaar
10[regelnummer]
Item: jij, Iappendiefje, maakt me schier ontzind.
Joris (leest)
Item: nog ééns een zij korsjet: twee gulden.
Item: baleinen ingezet: zes stuivers, acht penningen.
Item: een tabbertje voor Klaar: drie gulden, drie stuivers, vier
penningen.
Klaar (terzijde)
Item: toen haalde je mijn lappen door de schaar.
Joris (leest)
15[regelnummer]
Item: aan voering en aan baai: zes gulden, twee penningen.
Item: aan monstering heel fraai: zestien stuivers.
Item: een nachtjak voor mevrouw: een gulden, zestien stuivers.
Item: aan lood in elke mouw: vijf stuivers, tien penningen.
Item: nog aan mevrouws japon: twee gulden.
Klaar
20[regelnummer]
Item: hou op!
Joris
Dat is zo klaar gelijk de zon.
'k Moet hebben: somma dertig gulden en een stuiver.
Klaar
O ja, ik weet het wel, jouw rekening is zuiver.
| |
[pagina 88]
| |
aant.Kom morgenochtend weer, jouw geld is al gereed.
Hendrik
Ik heb de brui daarvan. Ik zeg je dat ik weet,
dat jouw mevrouw hier is. Ze laat zich maar verzaken.
Klaar (terzijde)
Hoe, drommel, zal ik het met die kwâ geesten maken?
Hendrik
5[regelnummer]
Is zij in huis niet, ik zal blijven tot zij koomt.
Klaar
Ei, raas zo niet. Sus, sus!
(terzijde)
Wat is mijn hart beschroomd!.
(tot Hendrik en Joris)
Hoor, juffrouw is wel thuis, maar 't komt nu niet gelegen.
Daar is een zeker heer. Zij heeft belet gekregen...
Maar zacht, daar is zij zelf.
| |
Negende toneel
Charlotte, Lodewijk, Jan, Klaar, Hans, Hendrik, Joris
Charlotte (terzijde)
Is 't moog'lijk! Wat is dit?
Hendrik
10[regelnummer]
Juffrouw, ik kom nu om...
Charlotte
'k Verzoek u dat gij zit.
Geef stoelen, Klaartje. 'k Zal de heren aanstonds spreken.
Joris
Juffrouw, dat hoeft niet, 'k kom... De tijd is reeds verstreken.
Klaar (tegen Joris)
Zit neer, je hoed op, want je luizen worden koud.
Hendrik
Mejuffrouw, 'k kom...
Charlotte
Mijnheer is onderdaags getrouwd?
Hendrik
15[regelnummer]
O, ja, met uw verlof...
| |
[pagina 89]
| |
aant.Charlotte
De juffer is zeer aardig.
Mijnheer is ook de min van zulk een vrouw wel waardig.
Hendrik
Dat 's waar, ik ben vernoegd, maar...
Charlotte
'k Heb haar stem gehoord,
zij zingt zeer fraai muziek. Voorwaar, haar stem bekoort
5[regelnummer]
een ieder.
Hendrik
Ja, zij kan mij met haar stem vermaken.
Maar als 't juffrouw belieft te spreken van mijn zaken...
Charlotte
Zij is bekwaam tot uw negotie.
Hendrik
't Kan wel gaan.
Maar à propos, juffrouw...
Charlotte
Zij heeft al lang gestaan
in stoffenwinkels. Bij Ragoe altoos twee jaren.
Hendrik
10[regelnummer]
O ja, maar ik verzoek...
Charlotte
Gij kon niet beter paren
als met een juffer die zoveel bekwaamheid heeft.
Gij zult wél varen: ze is aanminnig en beleefd.
'k Denk morgen bij uw vrouw een modestof te kopen.
Hendrik
Ja, maar juffrouw...
Charlotte
Ik mag niet op een ander lopen.
15[regelnummer]
Gij doet mij wel. Schrijf dan meteen uw reek'ning uit.
Gij wacht zolang daarmee, 'k weet niet wat dit beduidt.
Hendrik
Ik heb mijn rekening allang aan Klaar gegeven.
Joris
Ik heb mijn rekening ook netjes uitgeschreven.
Charlotte
O prij, waarom geeft gij mij daar geen kennis van?
Klaar
20[regelnummer]
Juffrouw, ik heb 't versloft, en zo als ik de man
| |
[pagina 90]
| |
aant.hier zie, begin ik om de rekening te denken.
Charlotte
Door zulke slofheid zoudt gij mijn krediet haast krenken.
Wat denken deze liên? Indien dit weer geschiedt,
zal ik u leren...
Klaar
Och, juffrouw, ik wist het niet.
Hendrik
5[regelnummer]
Daar is mijn rekening.
Joris
Daar mijne.
Charlotte
Ik zal bezorgen
dat gij, messieurs, uw geld ontvangen zult, op morgen.
Hendrik
Uw dienaar, juffrouw.
Joris
En ik blijf je serviteur.
Charlotte (terzijde tot Klaar)
Ras Klaartje, leid me dat canalje naar de deur.
| |
Tiende toneel
Lodewijk, Jan, Charlotte, Hans, Klaar
Lodewijk
Mijn lief, het moeit mij dat ik nu zo ras moet scheiden.
Charlotte
10[regelnummer]
O ja, heer graaf, gij dient niet langer te verbeiden.
Gij weet de reden. Want 't zou strijden met mijne eer,
dewijl mevrouw 't verbiedt. Wij zien elkander weer
deez' avond. Broeder zal u zekerlijk bezoeken.
Lodewijk
Helaas! Moet ik dan...
Charlotte
Ei, ik bid, wil u verkloeken.
Lodewijk
15[regelnummer]
Welaan, ik wacht hem dan in mijne herberg flus.
| |
[pagina 91]
| |
aant.Charlotte
Vaarwel, mijnheer.
Lodewijk
Vaarwel, mijn schone, met deez' kus.
Jan
Ik volg je zo, mijnheer. 'k Moet nog een weinig praten
met Klaartje.
Charlotte
Ik zal mijnheer dan wat allenig laten.
Klaar, 'k ga wat liggen op de rustbank, ik heb pijn
5[regelnummer]
in 't hoofd. Maar roep me als hier de vrinden weder zijn.
Klaar
't Is wel, juffrouw, ik zal.
| |
Elfde toneel
Klaar, Jan
Klaar
Wilt gij niet mee vertrekken,
mijnheer?
Jan
Ik zel tot jouw gezelschap wat verstrekken.
Maar liefje, zeg mij, is jouw heer een kapitein?
Klaar
Ja, tot uw dienst, mijn hart, baron van Schraalenstein.
Jan
10[regelnummer]
Zo hij in Duitsland dient, zou ik hem moog'lijk kennen,
hoewel men door de tijd malkander kan ontwennen.
Klaar
Hij komt uit Brabant.
Jan
Neen, dan is 't dezelfde niet.
Ik ken een kapitein in Duitsland die zo hiet.
(terzijde)
Het is mijn hopman niet, nou heb ik niets te vrezen.
(tot Klaar)
15[regelnummer]
Ik heb een vers op jou gerijmd, meid, kan je lezen?
| |
[pagina 92]
| |
aant.Klaar
Heel wel. Waar is het van?
Jan
Het handelt van de min.
Klaar
Zo, ben je mee poejeet?
Jan
Wel, ja, steekt daar wat in?
Ik heb een heer gediend in Holland, die 't me leerde.
Klaar
Een heer gediend?
Jan
Welneen, 'k wil zeggen, ik verkeerde
5[regelnummer]
met zeker heer.
(terzijde)
De droes! 'k Had mij daar schier verpraat!
(tot Klaar)
Dat is er een die net de poëzie verstaat.
Hij rijmelt op één dag ten minste zeven vellen,
hij hoest zijn kluchten en hij zweet gestadig spellen.
Hij weet het onderscheid van de en den heel net.
10[regelnummer]
PH is maar een beest en moet aan kant gezet.
Ae, die, zweert hij, zel nog van zijn handen sterven,
en 't woord kwansuis zel hij in ballingschap doen zwerven.
CK, die 't abc veel jaren heeft gebruid,
krijgt van hem na de dood nog steken in de huid.
15[regelnummer]
En al de prullenvaars die kwalijk conjugeren,
zal hij met knuppeldicht geen kleintje declineren.
Klaar
Dan is het abc thans in een grote nood?
Jan
't Legt al op sterven, ja, het is al ruim halfdood.
Maar meid, je moet de kunst ten volle meester wezen
20[regelnummer]
eer jij dit versje, naar de aard, zou kunnen lezen.
Madame, 'k zal 't, met jouw permissie, zelf eens doen.
Het is een rijmpje dat jou raakt, naar 'k zou vermoên.
(leest)
Wat is de liefde groot,
| |
[pagina 93]
| |
aant.al in de wereld plane!
Mijn harteke minjoot,
je moet me helpen zane,
of 'k sterf de bitt're dood.
5[regelnummer]
O droefheid groot!
Let eens op mijn aanschijn,
o maagdeke verheven!
Dan zult gij haast certijn
bemerken daar bezeven,
10[regelnummer]
dat door de min ik kwijn,
tot mijn ruwijn.
Oorlof mijn lieveke, ziet,
help mij nu uit dangieren!
Ik bendere gene bandiet,
15[regelnummer]
maar vol complete manieren.
Ei, help mij uit verdriet,
al zonder verschiet!
Dat is eerst kunst, nietwaar?
Klaar
Hoe kan je 't zo bedenken?
Zo zulke verzen jou de harsenen niet krenken
20[regelnummer]
in 't maken, dan versta ik me op het rijmen niet.
Maar waar is d'inhoud van dat rijmpje toch geschied?
Jan
't Geschiedt op deze plaats, o maagdeke verheven.
Dat hele vers is maar op jou alleen geschreven.
Klaar
Zo, meen je 't nog in ernst?
Jan
Voorzeker, engellief,
25[regelnummer]
ik hou je voor mijn bruid, je bent mijn hartendief.
Klaar
Maar weet de graaf het wel, dat wij mekaar beminnen?
Hij zal 't beletten.
Jan
Neen, dat durft hij niet beginnen.
Ik zel je trouwen, spijt wie dat het je benijdt.
| |
[pagina 94]
| |
aant.Klaar
Maar, heer, ik vrees, jij zult verand'ren door de tijd.
Jan
Ik? Ik verand'ren? Dat zal nimmermeer gebeuren.
Eer zal de Dom van 't hoofd tot aan de voeten scheuren,
eer zal een olifant verand'ren in een luis,
5[regelnummer]
eer kikvors in een paard of in een haringbuis,
eer zal je een baviaan in een karos zien rijen,
met veertien uilen als trawanten van terzije.
Klaar (terzijde)
De vent is zeker gek.
(tot Jan)
Maar als ik met je trouw,
moest jij me zeggen, waar dat ik belanden zou.
Jan
10[regelnummer]
Belanden? Hoor eens toe: vooreerst, om niet te dolen,
zel ik je brengen in een koets, rechtuit, naar Polen,
maar onderwegen ook wat pleist'ren, dat je 't vat.
Nou, in dat Polen leit een hele grote stad,
nog groter als Parijs, met Amsterdam en Londen,
15[regelnummer]
Constantinopelen en Rome aaneen gebonden,
met Utrecht erop toe. En deze grote stad
zel ik je geven tot een bruidsschat, vat je dat?
Je ken van de inkomst van die stad gemakk'lijk leven.
Zo niet, ik zel je een stad nog op de koop toe geven.
Klaar
20[regelnummer]
Ik heb van zulk een stad mijn leven niet gehoord.
Jan
Ze is er evenwel, mijn hartje, rechtevoort.
Klaar
Dat is onmogelijk.
Jan
't Is zo, ter goede trouwe.
De grond die is er, maar de huizen moet je bouwen.
Klaar (terzijde)
Dat is een rare gek.
| |
[pagina 95]
| |
aant.Jan
Wat zeg je, hartendief?
Klaar
Mijnheer baron, ik heb je waarlijk al wat lief.
Jan
Mijn smoddermuiltje!
Klaar
Maar waar is mijnheer geboren?
Jan
Mijnheer is hier... Maar zacht, ze zeggen op een toren.
5[regelnummer]
Maar... 'k Was er zelf niet bij, tenminste, 'k weet het niet.
Klaar
Hoe? Op een toren?
Jan
Ja, mijn zieltje, dat geschiedt
in Polen altijd zo. Daar worden al de groten
op torens voortgebracht, dat 's eens voor al besloten.
Wie dat niet doen wil, acht men voor geen edelman;
10[regelnummer]
men dronk, morbleu, met zulk een vent niet uit één kan;
wij staan op 't point d'honneur. Dat zou jij niet geloven.
| |
Twaalfde toneel
Hans, Jan, Klaar
Hans
Het water kookt al, Klaar.
Jan
Wie komt mij daar beroven
van al mijn vreugd? Zeg op, wat ben jij voor een schoft?
Hans
'k Zeg: handen van de bank, het vlees is al verkoft.
15[regelnummer]
Al ben je de baron, ik zel, de duivel haal je,
dat zo niet lijen.
Jan
Ha! Wat zeg je daar, canalje?
Hans
Dat ik geen schoft ben, en die meid is reeds mijn bruid.
| |
[pagina 96]
| |
aant.Klaar
Mijnheer, hij liegt het, 't is een olijke schavuit.
Jan
'k Zel met dit endje staal je zo de lenden smeren,
dat je op een ander tijd mij meer zel extimeren.
Hans
Dan haal ik hier terstond de buren in het huis.
Jan
5[regelnummer]
Ik zeg je, kerel, maak me hier niet veel gedruis,
of 'k steek je voort aan 't spit.
Hans
Je hoeft me niet te dreigen,
of 'k zel ten eerste ook een grote degen krijgen.
Klaar (terzijde tot Jan)
Hier is er geen in huis, baron, wees vrij gerust.
Jan
'k Zeg, kerel, zo je niet terstond mijn rotting kust,
10[regelnummer]
dat ik zodanig meen je ruggenstuk te meten,
dat jij de jaloezie ten eerste zult vergeten.
Hans
Je doet mij ongelijk. 'k Zel 't jou betalen, Klaar,
dat zweer ik. Kwam mijnheer, mevrouw en juffrouw maar.
Jan
Hoe, kerel, durf jij haar, daar ik ben, affronteren?
Hans
15[regelnummer]
Morbleu! 'k Spring uit mijn vel!
Jan
'k Moet jou de lenden smeren,
want jij verzoekt erom. Bid aanstonds om gena!
Hans
Ik wil niet!
Jan (slaat Hans met de rotting)
Daar, daar, daar. Doe aanstonds 'tgeen ik râ.
Hans
Och! Och! Vergeef me toch hetgeen ik heb gesproken!
De droes, is dat ook slaan! Mijn ribben zijn gebroken.
| |
[pagina 97]
| |
aant.Jan (geeft Hans geld)
Daar, zalf ze hier wat mee, 'k vereer je deez' dukaat.
Maak me op een ander tijd door jaloezie niet kwaad.
Hans
'k Bedank je, heer baron. Zoveel! O seldrementen!
Doet rottingolium in Polen zulk een rente?
5[regelnummer]
Dan is het goed, naar 'k merk, om daar lakei te zijn.
Klaar
Hoor, Hansje!
Hans
Wat belieft mevrouw van Schraalenstein?
Jan
Mevrouw van Schraalenstein? Wel, daar moet wat voor wezen.
Hoor, Hans! Kom hier eens, Hans!
Hans
Och! Ik begin te vrezen!
Jan
Hoor, Hans! Kom hier eens, Hans! Kom hier eens bij me staan,
10[regelnummer]
je zelt wat hebben.
Hans
Maar ik vrees, je zelt weer slaan.
Jan
Mevrouw van Schraalenstein vereert je twee dukaten,
maar mits conditie, dat je 'r mij zelt trouwen laten.
En wil je met ons gaan naar Polen, zel ik jou
hofmeester maken van de graaf van Habislouw.
Hans
15[regelnummer]
Je zegt zo wat, 't is wel. Ik zel me een reis bedenken.
't Komt mij niet kwalijk voor, ik wil ze jou wel schenken.
Ik stap er dan van af, ziedaar, daar is mijn hand,
en daar is 't briefje dat ik heb tot onderpand
van Klaar, 'k wil zeggen, van mevrouw, jouw uitverkoren.
Jan
20[regelnummer]
Geef hier, dat's goed. Welzo, welzo, dat mag ik horen.
Klaar
Ziedaar, mijn lief, daar is het schrift dat ik van hem
gekregen heb.
| |
[pagina 98]
| |
aant.Jan (scheurt de trouwbeloften aan stukken)
Welzo, dat geeft de zaak wat klem.
'k Zel jou tot barones, jou tot hofmeester maken,
en moog'lijk zel jelui tot hoger staat geraken,
want dat bruit mij niet. Wees tevreden zo ik 't schik;
5[regelnummer]
je zelt het allebei net hebben, zoals ik.
Hans
Zijn excellentie denkt wel om die twee dukaten?
Jan
Hofmeester, zou ik niet? 'k Vergat het door het praten.
Ziedaar, mijn vriend, ze zijn van harte jou gegund.
Hans
'k Bedank je, heer baron. Bloed! Dat is schone munt!
Jan
10[regelnummer]
Nu, dat 's gearresteerd, nietwaar, mijn uitgelezen?
Je zelt van nu voortaan mijn baronesse wezen.
Klaar
O ja, mijn tweede ziel.
Jan
Geef mij daarop een zoen.
Hadie, ik ga: 'k heb in mijn herberg iets te doen.
Klaar
Mijn hart, ik heb een brief. Heb jij die hier verloren?
Jan
15[regelnummer]
Laat zien, mijn engellief, o ja, mijn uitverkoren.
Vaarwel. Tot flus, mijii hart, ik kom hier daad'lijk weer.
Klaar
Ik blijf je dienares en wacht je dan, mijnheer.
Einde van het vierde bedrijf
|
|