Het wederzijds huwelijksbedrog
(2001)–Pieter Langendijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
Derde bedrijfaant.Eerste toneel
Lodewijk, Jan, twee lakeien
Jan
Achthonderd guldens, heer, in één reis weg te geven
aan ene juffer die jij tweemaal van je leven
aanschouwd hebt? Ik beken: je zijt vrij cordiaal,
maar ondertussen wordt de beurs geen kleintje schraal.
Lodewijk
5[regelnummer]
Met spelen kan men weer aan and're schijven raken,
't Was nodig, en het hielp bijzonder in mijn zaken:
ik heb de juffer weg.
Jan
Ja, zij licht jou, mijnheer.
Lodewijk
Het is beklonken. 'k Zal haar trouwen, Jan.
Jan
Ik zweer,
dat ik mij niet verlaat op juffers, die haar zinnen
10[regelnummer]
zo schielijk buigen om een vreemdeling te minnen:
daar schuilt wat achter.
Lodewijk
Neen, ik hou hem voor geen man
die ene juffer niet terstond bepraten kan:
men kan de weêrmin haast bespeuren aan hare ogen.
Jan
Zie toe, mijnheer, zie toe, een mens wordt licht bedrogen.
15[regelnummer]
Die wedermin komt mij te schielijk; naar ik merk
spruit zij uit kaalheid. Is 't maar geen hoerenwerk.
Lodewijk
Ha, schelm! wat zegt gij daar?
Jan
Ik bid, wil u betomen.
Hebt gij naar haar gedrag en staat al wel vernomen?
| |
[pagina 59]
| |
aant.Lodewijk
Jan, ik vertrouw mij op haar stam en aad'lijk huis.
Jan
Haar stam kan goed zijn en zijzelf nochtans niet pluis.
Lodewijk
Gij lastert haar.
Jan
O neen, ik heb mijzelf gekweten.
Daar komt de waard, die zal haar zaken moog'lijk weten.
| |
Tweede toneel
Lodewijk, Jan, de waard, twee lakeien
Lodewijk (wijst op het huis van Constance)
5[regelnummer]
Kent gij die juffer, daar ik flus in praat mee was?
Waard
Wel, zou ik niet? O ja, zij is een wakk're tas.
Ze leeft heel zuinig, en ik hoor: zij het veel platen
geërfd, versta je, die haar oom het nagelaten,
die in Oost-Indje is gesturven, dat je 't vat.
10[regelnummer]
Versta je wel, heer graaf? Nou, deuze grote schat,
veurschreven en veurzeid, moet deze juffer erven,
gelijk je weet, wanneer de moeder komt te sterven.
Want, as je weet, de zeun is stilletjes uit 't huis
vertrokken, as je weet. O mij! 't Was zulk een kruis
15[regelnummer]
voor de ouwe vrouw, versta je, och, zij kon niet bedaren.
Lodewijk
Hou op, ik heb genoeg, wilt de and're helft maar sparen,
tot morgen, dat je 't vat, heer hospes, goê gezel.
Ik ben je dankbaar, als je weet, versta je wel?
Waard
Heer graaf, versta je wel, 'k zal eten klaar doen maken.
20[regelnummer]
Wat lust je t'avond?
| |
[pagina 60]
| |
aant.Lodewijk
Gij kunt dat voor deez' tijd staken.
Wij zijn op zeek're plaats genodigd, dat je 't vat.
| |
Derde toneel
Lodewijk, Jan, twee lakeien
Lodewijk
Wat zegt gij nu?
Jan
Ik hoor, zij heeft een grote schat;
de juffer lijkt je van het hoofd tot aan de voeten.
5[regelnummer]
En pozito, ze was wat licht: tut, tut, wij moeten
zo nauw niet zien, want geld wordt toch bij elk geacht.
Lodewijk
'k Verzoek, dat gij uw plicht voortaan wat meer betracht.
Spreek met eerbiedigheid van haar of 'k wil u zweren...
Jan
Hoe, word je kwaad, mijnheer? Ik zoek je maar te leren,
10[regelnummer]
dat schijn geen waarheid is.
Lodewijk
Wel, leer dan ook van mij,
dat gij bij juffers van verstand geen zotternij
beginnen moet. Wat bracht gij flus al vreemde grillen
en leugens op de baan; 'k had werk om u te stillen.
Dat praatje van Paap Jan had schier ons werk verbrod.
15[regelnummer]
't Is mijn geluk, dat zij u aanziet voor een zot.
Jan
Mij dunkt, het staat zo braaf bij juffers op te snijen
van grote zaken, heer. Het is de sjeu van 't vrijen.
Lodewijk
't Moet met verstand geschiên.
Jan
Verstand ontbreekt mij niet.
Lodewijk (ziet Charlotte, die uit het venster kijkt)
(terzijde tegen Jan)
Zacht, Jan, me dunkt dat daar mijn lief uit 't venster ziet.
| |
[pagina 61]
| |
aant.Laat ons nu veinzen, dat wij met elkaar krakelen.
Jan (Lodewijk slaande)
Je liegt het! Heb je 't hart mijn eer aldus te stelen?
(Lodewijk en Jan trekken de degens)
Lodewijk
'k Zeg dat het waar is. Ja.
Jan
Graaf, haal het in je hals!
Lodewijk
Baron, beken het dan!
Jan
Ik zeg nog eens, 't is vals!
5[regelnummer]
En jij zult sterven!
Lodewijk
Ha! Baron, ik zal mij wreken!
| |
Vierde toneel
Klaar, waard, twee lakeien, Jan, Lodewijk
Jan
Ik zal niet rusten voordat ik je heb doorsteken.
(zij worden gescheiden)
Waard
Heer graaf, versta je wel, waar komt die kwestie deur?
Jan
De kwestie, dat je 't vat, die komt maar door een leur
van duizend guldens, die 'k met wedden heb gewonnen.
Lodewijk
10[regelnummer]
't Is om het geld niet, want dat zou men geven konnen,
maar om het point van eer. Wat geef ik om dat geld.
Jan
Ik zeg nog eens, kozijn, dat jij mij aanstonds meldt
wie dat het zegt.
Lodewijk
Baron, dat kunt gij zelf wel denken.
Waard
Ei, heer baron en graaf, wilt toch mekaar niet krenken,
| |
[pagina 62]
| |
aant.versta je, zeg: wie is 't?
Jan
Dat raakt je niet, Jan Gat.
Zo jij je erin steekt, krijg je vuistlook, vat je dat?
Kozijn, ik vraag nog eens of jij de man wilt zeggen.
Daar ligt mijn degen.
Lodewijk
'k Zal de mijne ook nederleggen.
(Lodewijk fluistert Jan wat in)
Jan
5[regelnummer]
Ik was in misverstand. Kozijn, ik heb de schuld:
'k verzoek excuus.
Lodewijk
'k Heb mijn belofte nu vervuld.
Jan
Ik zal 't betalen.
Lodewijk
Hou het geld, 't kan mij niet schelen.
Om duizend gulden, zulk een bagatel, krakelen?
't Is misverstand...
(tegen Klaar)
Maar hoe? Zijt gij daar, zoete kind?
10[regelnummer]
Het moeit mij, dat gij ons tezaam in kwestie vindt.
Klaar
Ik wou alleen graag met zijn excellentie spreken.
Lodewijk
Vertrek dan, hospes en lakeien.
Waard (terzijde)
Selleweken!
Is duizend guldens bij dat volk een bagatel?
Ik zal heur snijen van de beurs, versta je wel.
Jan
15[regelnummer]
Heer graaf, ik zal u met het meisje allenig laten.
Klaar
Neen, heer baron, jij moogt wel horen wat wij praten.
| |
[pagina 63]
| |
Vijfde toneelaant.
Lodewijk, Jan, Klaar
Lodewijk
Wel Klaartje, zeg mij, is uw boodschap kwaad of goed?
Klaar
Daar is mijn juffrouw flus een raar geval ontmoet,
derhalve heeft zij mij intijds bij jou gezonden.
Lodewijk
Wat raar geval?
Klaar
Dat wij mevrouw, haar moeder, vonden
5[regelnummer]
in zulk een kwaad humeur, dat zij niets horen wou
't geen tot je voordeel is. Zij zal, naar ik vertrouw,
haar dochter ergens in een klooster op doen sluiten.
Lodewijk
Wat reden heeft mevrouw om onze min te stuiten?
Klaar
Zij heeft je vrijerij een tijdlang aangehoord,
10[regelnummer]
waardoor zij weet dat jij haar dochter hebt bekoord.
Zij noemt haar dartel, wulps, ontbloot van goede zeden,
een schandvlek van 't geslacht, die tegen alle rede
zichzelf vertrouwen durft aan ene vreemdeling.
Maar bovenal verfoeit zij haar omdat ze een ring,
15[regelnummer]
die gij gekocht hebt, uit uw handen dorst ontvangen.
‘Hoe,’ zegt ze, ‘gij moet zeer naar 't huwelijk verlangen,
dat gij een vreemde graaf terstond in de armen valt,
die zekerlijk met u tot zijn vermaak wat malt.’
In 't kort: mevrouw heeft haar verboôn u meer te spreken.
Jan
20[regelnummer]
Zou dan de juffrouw zich in 't klooster laten steken?
Klaar
Niet anders dan door dwang.
Lodewijk
Zwijg stil, ik hoor te veel.
Dat voorwerp zo volmaakt! Dat beeld zo schoon en eêl!
| |
[pagina 64]
| |
aant.Zo net gevormd van leên! Zo lief! Zo zoet! Zo aardig!
De min van koningen en grote vorsten waardig,
daar ik mijn vrijheid heb voor eeuwig aan verpand,
zal ik dat missen! Ach! Het gaat me aan mijn verstand!
Klaar
5[regelnummer]
Uw lief heeft mij gelast u deze brief te geven.
Lodewijk
Licht heeft zij 't laatst vaarwel in dit papier geschreven!
(leest)
Mijnheer, hoe groot uw liefde wezen mag,
men dwingt mij door het moederlijk ontzag
om mij van u, voor altoos, af te scheiden.
10[regelnummer]
Neem dan niet vreemd dat ik mij moet bereiden,
om mij van u, die 'k achting draag, te ontslaan.
Vaarwel, gij zult altoos in mijn gedachten staan.
Is 't moog'lijk? Is mij dan dat droevig lot beschoren?
Na 't mij gelukt is om die schone te bekoren?
Jan
15[regelnummer]
Tut, tut, wat bruit het jou? Je bent een man van staat.
Ik wed, jij nog in 't kort een keuningin bepraat.
Wat bruit jou die mevrouw met al haar vieze grillen?
Nu zou ik ook, uit spijt, haar kind niet hebben willen.
De vrouwlui menen dat de mannen gekken zijn.
Lodewijk
20[regelnummer]
Ik bid u, zwijg, baron. Gij kent de minnepijn,
die kracht der liefde niet, die mij nog zal doen sterven,
indien ik langer moet mijn zielsgenoegen derven.
Klaar
Het is vergeefs, mijnheer, dat jij je lot beklaagt.
Ik kan wel merken dat mijn juffrouw liefde draagt
25[regelnummer]
tot u, en dat zij nooit die liefde zal vergeten.
Jan
Ja, kool met krenten, meid, dat is een smaak'lijk eten.
Of zij hem al bemint, dat helpt hem wat, nietwaar?
| |
[pagina 65]
| |
aant.Of weet je raad? Zo maak je raad ten eerste klaar.
Lodewijk
Ja meisje, weet ge iets tot mijn voordeel te verzinnen,
't zal u niet schadelijk zijn.
Klaar
Daar komt mij iets te binnen...
Maar juffrouw zal 't niet doen...
Lodewijk
Ei, Klaartje, spreek vrijuit.
Klaar
5[regelnummer]
Mijnheer, zij zal 't niet doen.
Lodewijk
Ei, zegmij! 'k Bid, besluit...
Klaar
Zij zal licht heel veel doen om uit de dwang te raken,
maar neen, zij zou...
Lodewijk
Spreek op!
Klaar
Heer graaf, je moet haar schaken.
Jan
Ik moet een beest zijn, docht ik ook hetzelfde niet.
Het was warentig op mijn tong, eer zij het ried.
10[regelnummer]
Die meid was waardig dat zij wierd in goud beslagen.
Lodewijk
Die raad bevalt mij en ik zou de aanslag wagen,
indien ik wist dat zulks mijn lief behaag'lijk vond.
Maar neen, zij weet nog niet hoe mij de liefde wondt.
Zij kent de kracht nog niet van hare aantrekk'lijkheden.
Jan
15[regelnummer]
Zij weet nog niet wat dat het is in de echt te treden
met zulk een grote graaf, de graaf van Habislouw.
Zij weet niet, dat men haar ‘genade’ zeggen zou
als jij haar man was, en dat ze in een koets zou rijen
van klinkklaar goud, gevolgd van acht'ren en terzije
20[regelnummer]
door dienaars, elk zo bont gelijk een harlekijn.
Bloed! Wist ze dat, ik wed ze wel geschaakt wou zijn.
Klaar (terzijde)
De heer baron is 't hoofd geen kleintje weer op schroeven.
| |
[pagina 66]
| |
aant.Jan
Het klagen, dunkt me, zal nu langer niet behoeven.
Smeed nu het ijzer, wijl het heet is, maak besluit:
je moet 'r schaken of je dingen zijn verbruid.
Lodewijk
'k Zal naar mijn kamer gaan om voort een briefte schrijven.
5[regelnummer]
Kozijn, gelief zolang op deze plaats te blijven
met Klaartje. 'k Kom zo ras als 't moog'lijk is hier weer.
| |
Zesde toneel
Jan, Klaar
Klaar
Die graaf, mijnheer baron, is al een wakker heer.
Jan
O ja, als hij niet slaapt dan is hij altijd wakker.
Ik ken je zeggen dat ik nooit geen beter makker
10[regelnummer]
gehad heb dan mijn neef. Hij is een dapp're vent;
al waar gevochten wordt, is hij altijd omtrent.
De slag van Ekeren is door hem half gewonnen;
was hij er niet geweest, men had hem niet begonnen.
Hij is geweest voor Luik, voor Hoei, voor Keizerswaard.
15[regelnummer]
De vijand vlucht terstond voor 't briesen van zijn paard.
Hij deed de Schellenberg, terwijl hij stampte, trillen.
Roermond en Stevensweert, waar wij van zwijgen willen,
was knapkoek voor hem. Maar de slag van Hoogstet, bloed!
Daar toonde hij, zowel als ik, zijn heldenmoed.
20[regelnummer]
Daar zag men duizenden door ons in 't water dringen.
Te Ramillies deed hij nog wonderlijker dingen:
hij had een ruiter daar bij 't haar gevat, uit klucht,
en gooide hem, met 't paard, knaphandig in de lucht,
zo hoog dat hij van verre een vlieg geleek en daalde
25[regelnummer]
niet eer voordat men van de veldslag zegepraalde.
| |
[pagina 67]
| |
aant.Klaar
Met uw verlof, mijnheer, daar twijfel ik wat aan.
Jan
Wist jij wat dingen hij had bij Turijn gedaan,
je zou niet twijfelen aan die van Oudenaarde,
daar hij de minste luis niet in het leven spaarde.
5[regelnummer]
Te Menen, Dendermonde, en Doornik, Rijssel, Aath,
en honderd steden, daar de tijd niet toe en laat
om van te spreken, heeft hij wonderen bedreven.
Klaar
Ik heb niet veel verstand, heer, van 't soldatenleven.
Jan
Dit alles won hij met de slag van Malplaquet.
Klaar
10[regelnummer]
Hoe kan dat moog'lijk zijn?
Jan
Ja, maar 't was in zijn bed.
Hij hoorde mij alleen die dingen maar verhalen
en raakte voort door die gevechten aan het malen.
Hij heeft nog meer gedroomd, dat ik vertellen zal.
Klaar
Ei, heer baron, verhaal wat anders; 't is te mal.
Jan
15[regelnummer]
Mij is wat raars gebeurd bij Bergen in Henegouwen;
dit is wel waardig dat wij 't in gedachten houwen.
Daar werd ik door een mijn gesmeten naar omhoog
met zulk een kracht, dat ik gelijk een vogel vloog
en raakte bovenwinds. 'k Werd in een uur zes, zeven,
20[regelnummer]
met grote snelligheid door deze wind gedreven
rondom de wereld, die 't fatsoen heeft van een ei.
Je ken wel denken, ik was schrikk'lijk in de lij.
Ik raakte aan 't vallen, 'k had het leven ook verloren,
maar 'k bleef juist hangen aan een porseleinen toren
25[regelnummer]
in China, met mijn rok. Elk was daar op de been:
zij hadden mij allang zien vliegen, zo ik meen.
| |
[pagina 68]
| |
aant.In 't kort, de koster kwam mij helpen en belezen:
hij dacht dat 'k Joosje was, de heilig' der Chinezen,
zodat de koning zelf mij zeer veel eer bewees.
Toen ik dat zag, speulde ik voor Joosje, zonder vrees,
5[regelnummer]
en eiste dat ze me een scheepslading met juwelen
bezorgen moesten, of de droes zou met 'r spelen.
De gekken deden 't en ik ging terstond te scheep
naar Polen. Zeg eens, Klaar, was deze grap niet leep?
Klaar
't Kan niet gebeuren. Wie heeft ooit zo'n zaak vernomen?
Jan
10[regelnummer]
Mijn suikerzoete Klaar, een mens kan koddig dromen.
Klaar
Zo, heb je 't maar gedroomd?
Jan
Dat zeg ik immers, meid,
't Is alles maar gedroomd, dat heb ik jou gezeid.
Klaar
Uw snaakse geest, mijnheer, is wonderlijk en aardig.
Jan
Veel dames achten mij heur zoet gezelschap waardig.
15[regelnummer]
Maar 'k acht ze niet, omdat jouw liefelijk gelaat,
de mooiste van 't salet, in glans te boven gaat.
Je bent, begut, een meid die fiks zijt op je koten
en niet ongoelijkjes, maar glad van muil en poten.
Klaar
Dat lijkt wel scheren...
Jan
Neen, ik ben verliefd op jou.
20[regelnummer]
Ik wou wel, dat je mij een zoentje geven wou.
(hij zoent Klaar)
Klaar
Nou, nou, het is zo wel, is dat een mens ook drukken!
Ei foei! Schei uit, baron! Niet meer! Hoe zel het lukken?
Ga liever naar 't salet en zoen daar jouws gelijk.
| |
[pagina 69]
| |
aant.Jan
Och, och! Me dunkt dat ik van liefde schier bezwijk.
Klaar
Ei, ei, 't is lang genoeg, je bent een harde zoender,
je hebt een baard zo scherp, gelijk een platte boender.
Mijn wang is al aan bloed.
Jan
't Komt dat ik je bemin.
5[regelnummer]
Ik heb jou liever als de grootste koningin.
Klaar
Ik kan 't wel denken.
Jan
Meid, ik wil het je wel zweren.
Klaar
't Is lang genoeg, mijnheer. Met mij de gek te schéren
is gans onnodig.
Jan
'k Zeg nog eens, dat ik het meen.
Ik heb jou al bemind, toen jij mij eerst verscheen.
10[regelnummer]
Ziedaar, dit goudstuk meen ik jou op trouw te geven;
wij zellen met mekaar in Polen heerlijk leven.
Ziedaar, daar is mijn hand, ik meen het zeker, Klaar.
Klaar
Je zegt het wel, mijnheer, doch doet 't moog'lijk maar...
Jan
Neen, neem maar aan, ik zweer warentig je te trouwen.
Klaar
15[regelnummer]
Ja maar, ik vrees, baron, je zel je woord niet houwen.
Al ben ik maar een meid, 'k pas nochtans op mijn eer.
En ben ik slecht van staat, mijn vader was een heer
van aanzien, waar het door de tijd mede is verlopen.
Jan
Ja, zulke mensen vindt men veel, mijn hart, bij hopen.
20[regelnummer]
Elk moet zich troosten, want het is een slechte tijd.
Al ben je 't geld, je bent de adel nog niet kwijt.
Klaar
Mijn adellijk geslacht wordt nog bij elk geprezen.
| |
[pagina 70]
| |
aant.Jan
Je woont in Utrecht, zou je niet van adel wezen?
Ik kon wel zien, mijn hart, dat jij van adel waart.
Ha! Zo mijn stam zich met uwe eed'le stamme paart,
wat zal jouw wapen bij het mijne heerlijk pronken.
Klaar
5[regelnummer]
Wel, heer baron, je zou me schier in min ontvonken.
Ik weet niet wat ik deed, indien gij ernstig spraakt.
Jan
De min heeft mij alreeds gezengd, gebrand, geblaakt;
gebakken en gestoofd, ik ben bekwaam om te eten.
Wat drommel wil je meer van mijne liefde weten?
Klaar (terzijde)
10[regelnummer]
Ik zal het wagen, want de gek is al verward.
Jan
Nu Klaartje, zeg maar ja. Ik meen 't, met al mijn hart.
Klaar
Welaan, mijnheer baron, ik laat mij dan bepraten.
Jan
Mijn lief, ik zweer dat ik je nimmer zal verlaten.
Ziedaar, ontvang mijn trouw.
Klaar
Daar is ook iets van mij.
Jan
15[regelnummer]
Een kusje.
Klaar
Zacht, mijnheer. 't Is hier op straat te onvrij...
Daar komt de graaf weerom.
| |
Zevende toneel
Lodewijk, Jan, Klaar
Lodewijk
Ik heb de brief geschreven.
Wil die mijn engelin terstond in handen geven,
opdat zij ziet hoe mij mijn ramp ter harte gaat.
| |
[pagina 71]
| |
aant.Jan
Mag ik niet zien, kozijn, wat in dit briefje staat?
Lodewijk
Ja, lees het vrij, mijnheer.
Jan (leest)
Mijn hart! Mijn uitverkoren!
Ik heb door uw gezicht mijn vrijheid reeds verloren.
Indien ik hopen durf dat gij mij wedermint,
5[regelnummer]
wees dan verzekerd dat ge een minnaar in mij vindt,
die moed heeft om ten dienst van u 't al op te zetten
wat hij bezit. Ja, geen gevaar zal mij beletten
om u te redden. Vrees de haat der vrinden niet:
die slijt licht door de tijd. Vaarwel, 'k wacht met verdriet
10[regelnummer]
naar 't ogenblik dat ik uw antwoord zal ontvangen.
Klaar
Die brief is puik. Ik zal hem juffrouw aanstonds langen
en brengen je zo gauw als 't moog'lijk is bescheid.
| |
Achtste toneel
Lodewijk, Jan
Jan
Dat is een wakk're tas; wat dunk je van de meid?
Wie zou geen zieke bruid met zulk een hart besparen?
15[regelnummer]
En ze is al redelijk verstandig naar haar jaren.
Ik ben er bovenop als ik haar trouw, mijnheer.
O bloed! Wat ben ik blij! 'k Heb al wat ik begeer!
Lodewijk
Hoezo?
Jan
Wij hebben reeds beloofd mekaar te trouwen.
Lodewijk
Hoe? Wordt gij gek? 't Is maar een meid, het zal u rouwen.
Jan
20[regelnummer]
O neen, mijnheer, zij is een vrouwmens naar mijn lijf,
| |
[pagina 72]
| |
aant.mij dient geen pimpelmees. Ik zocht maar naar een wijf,
dat naar mijn zin was.
Lodewijk
Jan, gij hebt u wel gekweten.
Hoe zal het gaan als zij in 't end eens komt te weten
dat zij bedrogen is en gij geen man van staat,
5[regelnummer]
gelijk gij voorgeeft, zijt.
Jan
Mijnheer, dan dag en raad.
Maar zeg mij eens, hoe zal Charlotte staan te kijken,
als jij geen graaf bent? Want dat moet in 't end ook blijken.
Haar liefde zal misschien dan ook zo groot niet zijn.
Zij mint je uit redenen van staat, naar alle schijn.
Lodewijk
10[regelnummer]
'k Zie op haar kapitaal. Daar kunnen wij van leven.
JanJan
Ja, als haar moeder haar dat kapitaal wil geven.
Lodewijk
De zwarigheid voor mij is klein, mijn lieve Jan,
als ik Charlotte tot de vlucht bewegen kan.
Mevrouw van Adelpoort zal lichtelijk bedaren;
15[regelnummer]
die haat, hoe groot zij schijnt, zal slijten door de jaren.
Jan
Maar ondertussen moet je zorgen hoe je 't stelt.
Lodewijk
Charlotte neemt gewis juwelen mee, en geld.
Jan
Maar à propos, verneem je nog niets van je vrinden?
Lodewijk
Vrouwmoeder is verhuisd, ik kan haar nergens vinden.
20[regelnummer]
Ik ben geweest, waar zij het laatste heeft gewoond.
't Was mij een vreugd, werd mij haar woonplaats eens getoond.
Jan
Zij is misschien heel rijk. Ze ken licht platen geven.
Lodewijk
Indien zij rijk was, zou 'k op deze wijs niet leven;
| |
[pagina 73]
| |
aant.ik was niet weggegaan.
Jan
't Schort haar dan mee aan goed.
Mijnheer, me dunkt dat jij dan niet meer zoeken moet:
ons oov'rig kapitaal zou dan meer aanstoot lijen.
Achthonderd guldens zijn al happa door je vrijen,
5[regelnummer]
dat 's meerder als je part. Het oov'rig restje hoort
aan mij, gelijk je weet, mijnheer, door ons akkoord.
Lodewijk
Ik weet van geen akkoord.
Jan
Wij zouden ummers delen
al wat wij wonnen met het dobbelen en spelen?
Lodewijk
Goed, hou maar rekening, zo kom je niet tekort.
Jan
10[regelnummer]
Maar als die rekening dan niet betaald en wordt?
Lodewijk
Heb maar geen zorg. Ik zal uw diensten wel belonen
en u, zolang ik leef, mijn dankbaarheid betonen;
'tgeen gij tekort komt, u betalen, en nog meer...
Jan
't Is wel, maar wie zal daar uw borg voor zijn, mijnheer?
Lodewijk
15[regelnummer]
Mijn aad'lijk woord.
Jan
Daar zou de lommerd niet op schieten.
Lodewijk
Ei, Jan, uw malle klap begint me te verdrieten.
Betrouw u op mijn woord.
Jan
't Is wel, ik ben tevreên,
dewijl ik moet. Maar zacht, 'k zie Klaartje herwaarts treên.
| |
[pagina 74]
| |
Negende toneelaant.
Lodewijk, Jan, Klaar
Klaar
Heer graaf, zij heeft de brief al bevende gelezen.
Ik merkte dat zij 't u zou toestaan, aan haar wezen.
Maar evenwel, zij is nog niet geresolveerd,
't Komt haar te schielijk voor, mijnheer, maar zij begeert
5[regelnummer]
dat gij haar t'avond, voor 't balkon, zult komen spreken,
te zeven uren.
Jan
Bloed! Dat is een heerlijk teken!
Lodewijk (geeft geld aan Klaar)
Zeg aan mijn lief, dat ik zal komen op die tijd,
en presenteer mijn dienst aan haar. Dat 's voor uw vlijt,
die gij hebt aangewend.
Klaar
Mijnheer, met geen gedachten...
10[regelnummer]
Zoveel wel, heer!
Jan
Je moet geschenken nooit verachten.
Klaar
Ik dank je zeer, heer graaf! 'k Durf hier niet langer staan.
Lodewijk
Vaarwel, ik zal zolang in onze herberg gaan.
Jan
Nou, Klaar, je weet wel wat wij hebben afgesproken?
Klaar
Ja, wees gerust, baron. Die praat dient afgebroken,
15[regelnummer]
want zo mevrouw mij zag, dan was de zaak verbrust.
Jan
Heel goed. Wees dan tevreên, al word je niet gekust.
Einde van het derde bedrijf
|
|