Het wederzijds huwelijksbedrog
(2001)–Pieter Langendijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
Tweede bedrijfaant.Eerste toneel
Charlotte, Klaar
Klaar
Men zal de rest van 't goed wel uit de lommerd halen
wanneer je broer komt, want die kan het wel betalen.
Charlotte
Zwijg, Klaartje, rep u wat. Maak alles aan de kant.
Klaar
Nu ben je eerst opgeschikt, juffrouw. Wel, uw galant
5[regelnummer]
verlieft nu dubbel.
Charlotte
Zeg, hoe hangen mijn manchetten?
Klaar
Zo wel en fraai, dat ik ze hou voor minnenetten.
Charlotte
Hoe staan mijn moesjes?
Klaar
Wel.
Charlotte
En hoe is mijn koleur?
Klaar
Bijzonder fraai.
Charlotte
Hoe ruikt mijn adem?
Klaar
Zoet van geur,
naar muskus.
Charlotte
Neen, het is katsjoe dat wij gebruiken.
Klaar
10[regelnummer]
Goed. Anders mocht de graaf die lekk're zuurkool ruiken,
die gij gegeten hebt.
Charlotte
Wat zegt gij?
Klaar
Niets, juffrouw.
Charlotte
Maar ben ik wel gehuld?
| |
[pagina 35]
| |
aant.Klaar
Ja, als ik u aanschouw
moet ik bekennen, dat je u zo weet op te schikken,
dat deze minnaar voort zal vallen in je strikken:
want wie zou denken, die jou in deez' kleed'ren ziet,
5[regelnummer]
dat jij zo kaal was en nog minder had als niets?
Charlotte
'k Verzoek dat gij uw tong wilt snoeren, 'k kan die rede
van u niet velen, meid.
Klaar
't Is wel, ik ben tevreden.
Maar juffrouw, zie mij ook nu eens met aandacht aan:
ben ik niet fraai gehuld?
Charlotte
Ja Klaar, dat kan wel gaan.
Klaar
10[regelnummer]
Hoe staan mijn moesjes?
Charlotte
Wel.
Klaar
En ruikt mijn adem lekker?
Charlotte
Hoe? Is het scheren, meid? Gij wordt hoe langs hoe gekker.
Klaar
Niet gekker dan je meent. Ik denk ook nog tot staat
te komen, zoals jij, juffrouw. Mijn schoon gelaat
is oorzaak dat ik flus een kusje heb gekregen
15[regelnummer]
van zeker potentaat.
Charlotte
Hei, meid! Hoe is 't gelegen?
Gij zijt een spotster, foei, 't staat kwalijk, wen dat af.
't Komt door goedaardigheid, dat ik u niet bestraf.
Men vindt wel juffers, die zich zo niet laten kwellen.
Klaar (terzijde)
Ja, de oorzaak is alleen uit vrees, dat 'k zou vertellen
20[regelnummer]
hoe 't met uw staat is.
Charlotte
Klaar, wat prevelt ge?
Klaar
Ik, juffrouw,
Zeg niemendal als dat ik heel veel van je hou.
En dat het mogelijk in 't kort zou kunnen wezen
| |
[pagina 36]
| |
aant.dat ik je nicht word.
Charlotte
Meid, zwijg stil, of gij mocht vrezen.
Klaar
Als jij gravin wordt, word ik vast een barones.
Charlotte
Ja, licht een koningin, op allerminst prinses.
Klaar
Wat weet ik wat geluk mij over 't hoofd mag hangen.
5[regelnummer]
Maar om je langer niet te houden in verlangen,
weet dan dat, toen ik flus de graaf die boodschap bracht,
dat de baron mij kuste. En schoon ik al mijn macht
gebruiken moest om die vrijpostigheid te keren,
het was onmoog'lijk in mijn macht mij te verweren:
10[regelnummer]
hij zeide, in 't bijzijn van de graaf, dat hij verliefd
op mij geworden was. Dus, als 't juffrouw belieft
mij wat te helpen, zie ik kans om 't zo te maken,
dat ik nog barones zal worden.
Charlotte
Schone zaken.
Gij barones? Haha! Wat beeldt gij u al in!
Klaar
15[regelnummer]
Ja, lach niet, want dat is wel moog'lijk, in mijn zin.
De heer baron, juffrouw, krijgt dikwijls malle vlagen,
die ik, als barones, heel gaarne wil verdragen.
De zaak zal heel wel gaan. Al ben ik maar een meid,
men kan niet weten waar dat mijn geluk nog leidt.
20[regelnummer]
Ei, laat ik mij dan ook wat jufferlijk opschikken.
Charlotte
Weg, weg!
Klaar
Je weigert het? 't Is wel, 'k zal alles klikken,
hoe 't hier gelegen is.
Charlotte
Aan wie?
Klaar
Wel, aan de graaf.
Charlotte
O hemel!
| |
[pagina 37]
| |
aant.Klaar
Ja juffrouw, die heer is al te braaf.
't Is slecht dat wij hem zo betoveren door liegen
en met een schijn van staat aan alle kant bedriegen.
Het is consciëntiewerk, maar ik stap er overheen,
5[regelnummer]
als jij me helpen wilt.
Charlotte
't Is wel, ik ben tevreên.
Maar 't heeft geen schijn, zou die baron op u verlieven.
Klaar
Hij is puur stapelgek.
Charlotte
Hoe weet gij 't?
Klaar
Vaste brieven:
je minnaar heeft het me gefluisterd in het oor.
Wees maar gerust, juffrouw, ik volg de haas op 't spoor.
Charlotte (terzijde)
10[regelnummer]
Wat heeft de inbeelding op de mens een groot vermogen!
Klaar
Wat zeg je, juffrouw?
Charlotte
'k Zal uw toeleg dan gedogen.
Maar hebt gij Fop, uw broer, van alles onderrecht?
Klaar
O ja, zeer grondig. Maar daar is hij zelf, de knecht,
met Hans, mijn vrijer, en...
| |
Tweede toneel
Charlotte, Klaar, Constance, Hans, Fop
Charlotte
Hans, langer niet te dralen,
15[regelnummer]
daar is de valse ring.
Hans
Je praat van koeterwalen?
'k Kan dat natuurlijk als een poov're Savojaar.
Ik heb die kunstjes, als je weet, wel meer geklaard.
Maar wanneer komt de graaf?
Klaar
Hij zal hier aanstonds wezen.
| |
[pagina 38]
| |
Derde toneel
Charlotte, Constance, Klaar, Fop
Klaar
Maar, Fop, broer, doe vooral je dingen met verstand.
Fop
Ik zal mij houden als de plompste boer van 't land.
Om geld te winnen, laat ik mij geen ding vervelen,
5[regelnummer]
al moest ik voor een droes in plaats van kinkel spelen.
(Fop gaat de deur uit)
| |
Vierde toneel
Charlotte, Constance, Klaar
Constance
Ach, dochter! 'k Mis bijna mijn zinnen door de vreugd!
Dat geld van broeder doet aan ons een grote deugd!
Gij kunt uw minnaar nu met ere doen verschijnen.
Ook doet een dubb'le vreugd in mij de zorg verdwijnen:
10[regelnummer]
dat is, dat ik vandaag mijn zoon nog hoop te zien
met zijne gemalin.
Charlotte
'k Hoop, dat het zal geschiên.
Zijn tegenwoordigheid, gemist zo vele jaren,
zal onuitspreekb're vreugd in onze harten baren.
Ook zal mijn graaf, als hij zich bij zijn aankomst vindt,
15[regelnummer]
meer indruk krijgen van mijn staat. .
Constance
O ja, mijn kind,
| |
[pagina 39]
| |
aant.de hoffelijke zwier is Karel aangeboren.
Charlotte
Zijn zeden zullen vast mijn waarde graaf bekoren.
Constance
Maar is 't al zeker, kind, 'tgeen hij te kennen geeft?
Heeft hij u al gezegd, waar hij zijn graafschap heeft?
Charlotte
5[regelnummer]
Nog niet, mevrouw. Hij zal 't niet weig'ren te openbaren,
als wij 't hem vergen om het aan ons te verklaren.
Maar zoveel weet ik: hij 's aan 's keizers hof gevoed,
en 'k merk hem aan voor heus, en aad'lijk van gemoed.
Constance
't Bedrog is hedendaags zodanig in de mensen,
10[regelnummer]
dat ik, als Momus van de goden, wel mocht wensen,
dat ieder in de borst een glazen venster had
om dus te zien of 't hart met valsheid was beklad.
Charlotte
Mevrouw vergeet onszelf. Met haar verlof, 'k zou denken
dat Momus ook zo deed.
Constance
Kan de achterdochtons krenken?
Charlotte
15[regelnummer]
Niet eer voordat men die laat blijken aan elkaar.
Constance
Dan is het veinzen goed.
Charlotte
Mevrouw, dat laat ik daar.
Ten minste dient het ons, als ik iets groots zal hopen.
(er wordt gescheld)
Constance
Daar zal de graaf licht zijn. Ras, Klaartje, doe eens open.
Charlotte
Ik heb naar hem verlangd, mevrouw, en nu hij koomt,
20[regelnummer]
voel ik mij zeer ontroerd, ik vrees...
Constance
Wees niet beschroomd.
| |
[pagina 40]
| |
Vijfde toneelaant.
Lodewijk, Constance, Charlotte, Klaar
Lodewijk
'k Heb de eer, mevrouw, van u te komen zien en spreken.
Constance
De eer is aan ons, mijnheer, ik hou het voor een teken
van achting tot ons, dat ge uzelf zoveel verneêrt.
Lodewijk
Mevrouw, ik zag mij nooit zoveel als nu geëerd,
5[regelnummer]
dewijl ik zien mag die 'k mijn hart reeds heb gegeven
en in wier schoonheid ik uw eerste jeugd zie leven.
Constance
Gij vleit mij, graaf.
Lodewijk
O neen, ik spreek mijn hart recht uit.
Constance
Hetzij het waarheid is of uit beleefdheid spruit,
gij toont uw hoflijkheid door 't slijpen van uw zinnen
10[regelnummer]
om mij van uw kant met beleefdheid te overwinnen.
Mijn achting hebt gij reeds gewonnen.
Lodewijk
Ach mevrouw!
Vergun mij dan dat ik deez' schoonheid onderhouw
met woorden die de min mij afperst: 'k ben verwonnen.
Geen hoofse juffer heeft mij ooit behagen konnen.
15[regelnummer]
Ik heb de min gehaat, nu dwingt zij mij in 't end.
Constance
Gij zegt ons veel, mijnheer, maar ons is niet bekend
wie die betuiging doet.
Lodewijk
Mevrouw gelieft te weten
waar dat mijn graafschap ligt en hoe het wordt geheten?
Ik zal het zeggen, schoon ik 't liefst verholen hou:
20[regelnummer]
Het ligt in Polen en de naam is Habislouw.
Mijn vader heeft mij jong naar 's keizers hof gezonden,
wanneer de Turken naar 't bezit van Polen stonden.
| |
[pagina 41]
| |
aant.En, zonder roem gezegd, ik werd daar zeer geëerd,
'k Had mogelijk nu nog in 't Duitse hof verkeerd,
indien heer vader in het leven was gebleven;
zijn dood dwong me om mij naar mijn erfland te begeven.
5[regelnummer]
En korts kreeg ik eens lust te reizen met mijn neef,
wie ik de schoonheid van deez' landstreek zo beschreef,
dat ik hem overhaalde om reisgezel te wezen.
Klaar
Gij meent de heer baron?
Constance (terzijde tegen Klaar)
Zwijg stil, of gij mocht vrezen.
Lodewijk
De reis is meest tot zijn verluchting aangeleid,
10[regelnummer]
wijl hij zwaarmoedig is en vol dofgeestigheid,
ja, buitensporig, doch niet altijd, maar bij vlagen.
Hij heeft vernuft genoeg, maar als hem deze plagen
bekruipen, schort het hem ten volle in 't verstand.
't Geheugen gaat dan weg. Dan weet hij vaderland,
15[regelnummer]
noch staat, noch afkomst, noch zijn eigen naam te noemen.
Maar anders is 't een heer vol moed, en waard te roemen,
die door manhaftige krijgsdaden is berucht.
Constance
Dan is hij waard beklaagd.
Lodewijk
Mevrouw, 'k heb grote zucht
voor zijn persoon: hij was volmaakt om te beminnen,
20[regelnummer]
indien hij meester, als voorheen, was van zijn zinnen.
(er wordt gescheld en Klaar doet open)
Constance
Wat is daar voor geraas? Wie stoort ons hier alweer?
| |
[pagina 42]
| |
Zesde toneelaant.
Fop in boerengewaad, met drie zakjes geld, Lodewijk, Charlotte, Constance, Klaar
Fop
Dag juffrouw, dag mevrouw, dag Klaartje, dag mijnheer.
Mevrouw, verzin je wel, nou kom ik je betalen.
Is dat je zeun? Jawel, hij lijkt niet van de schrale
en poov're jonkers, neen, verzin je wel. O bloed!
5[regelnummer]
Wat het hij al een goud en zulver aan z'n goed!
Ho, welkom, heerschip, 'k hiet je welkom om een koekje,
verzin je wel.
Klaar
Hij is mijn heer niet, gek.
Fop
Ja, zoek je
me wat te pieren? Neen, dat 's mis, verzin je wel.
Constance
Hij is mijn zoon niet, Kees.
Fop
Hoe of dit wezen zel?
10[regelnummer]
Verzin je wel, meneer, laat ik jou iens bekijken.
Nou zie 'k 't eerst, ja, daar 's meer eigen as gelijken.
Vergeef 't me, jonker, want ik was verabbezeerd.
Me docht, omdat je zo bekant was en geveerd,
dat je onze jonker was.
Klaar
Dat maak jij aardig, baasje.
Fop
15[regelnummer]
Al bin ik maar een boer, ik hou mijn rippretasie.
Ik en mijn wijf, die gaan met al de grote lui
van 't stee om.
Klaar
Jij?
Fop
Welja, ik breng er altijd hui
en zoetemelk en kaas. Ik mag met elk verkeren.
Klaar
Zodoende, Keesje, kan jij goê manieren lere?.
| |
[pagina 43]
| |
aant.Charlotte
Hoe is 't op onze plaats?
Fop
Daar staat het alles wel,
'k Loof dat het met 't gewas dit jaar wel slagen zel:
de bomen bloeien uit de kunst, en in 't bijzonder
is 't op jouw hofstee schoon, verzin je, 't is geen wonder,
5[regelnummer]
dat komt dat juffrouw op geen schuitje mest en ziet.
't Is allemaal gien schâ, hetgeen juist schade hiet.
Jouw tuinman Jaap verstaat 'm schier op alle zaken.
Nou is hij bezig om een bloemperk op te maken
vlak voor het huis. Dat moet je haast eens komen zien:
10[regelnummer]
de zoete tijd komt aan.
Charlotte
'k Denk in een dag of tien
te komen, licht nog eer, dat kunt gij Jaap wel zeggen.
Fop
Dan zel je 't bloemperk daar al opgemaakt zien leggen.
Constance
Kom, laat ons reek'nen, Kees, ik heb niet langer tijd.
Fop
Goed, als je wilt, mevrouw, dan raak ik 't vrachtje kwijt.
15[regelnummer]
Je loop de kamer in? Ik mien je na te treden.
| |
Zevende toneel
Lodewijk, Charlotte. Binnen wordt geld geteld
Lodewijk
O schone, die mijn hart met uwe aanlokk'lijkheden
doet buigen voor de min, gij hebt mijn staat gehoord.
Nu hangt het maar aan u. Ei, laat een troost'lijk woord
uit uwe lieve mond mijn kwijnend hart verkwikken!
Charlotte
20[regelnummer]
Zo haastig niet, mijnheer.
Lodewijk
'k Tel al de ogenblikken,
| |
[pagina 44]
| |
aant.mijn allerwaardste. Ach, troost uw minnaar, ja uw slaaf.
Charlotte
Hetgeen gij eist, mijnheer, is zulk een grote gaaf,
dat ik mij honderdmaal, en meerder, moet bedenken,
eer dat mijn plicht vereist mijn hart aan u te schenken.
5[regelnummer]
'k Heb uw standvastigheid in 't minnen nooit gezien.
Bij and're juffers spreekt de graaf ook zo misschien.
Lodewijk
Ik zweer u, schone ziel, bij 't blozen van uw kaken,
die roze gloed, die mij in zuiv're min doet blaken,
die gloed, die 't schitt'rend vuur van Tyrus' purper tart
10[regelnummer]
en met zijn stralen schiet in 't allerkilste hart;
bij 't diamanten licht van uwe tweelingzonnen,
wier stralen allereerst mijn minnend hart verwonnen;
bij 't levendig albast van uw volmaakte leên,
dat 'k niemand min dan u, noch heb bemind voorheen.
Charlotte
15[regelnummer]
Gij siert uw reden op en schijnt te poëzeren.
Lodewijk
Ach! Wat kan ons de min door hare kracht niet leren?
Mijn lief, 'k ben onbekwaam te schild'ren met wat kracht
van schoonheid gij mijn hart gebracht hebt in uw macht.
Al die aanlokk'lijkheid! Al die bevalligheden!
20[regelnummer]
Zijn machtig mijn verstand van 't rechte spoor der rede
te leiden, zo gij niet uw strafheid wat verzoet.
Charlotte
Gij vleit mij, graaf.
Lodewijk
O neen. Zie wie u valt te voet:
een die zich onderwerpt wat vonnis gij zult geven.
Aan u, o schone! hangt mijn dood nu of mijn leven.
25[regelnummer]
Maak dat dit ogenblik voor mij gelukkig zij.
Charlotte
Sta op, mijnheer, en heb wat meerder heerschappij
op uwe driften, poog die vlam bijtijds te doven.
| |
[pagina 45]
| |
aant.Uw adeldom en staat gaan onze ver te boven.
En krijgt gij eens berouw van deze keur, zou 't licht
te laat zijn, dat gij wist wat zaak gij had verricht.
Lodewijk
Die keur, mijn schone, zal mij nimmermeer berouwen.
Charlotte
5[regelnummer]
Mag ik 't geloven?
Lodewijk
'k Zweer, dat gij mij mag vertrouwen.
Charlotte
Gij zijt een edelman, 'k geloof u op uw woord
en ik beken, dat uw beleefdheid mij bekoort.
Mijn hart kan langer dan niet onverschillig wezen,
doch van vrouwmoeders kant hebt gij licht meer te vrezen.
10[regelnummer]
Schoon ik 't bezit u van mijn hart al toe wou staan,
't moet met haar wil zijn en dat zal bezwaarlijk gaan.
Zij heeft geen dochters meer, dan mij alleen, in 't leven.
Gij zijt een vreemd'ling, wie zij mij niet graag zal geven,
omdat zij dan te veel mijn bijzijn missen zou.
Lodewijk
15[regelnummer]
'k Zal haar en u, mijn lief, in 't graafschap Habislouw
geleiden, waar gij zult als mijn gravin regeren,
dit land vergeten, en u zien van ieder eren.
Charlotte
Ik zal mij schikken naar vrouwmoeders raad, mijnheer.
Gij kunt mij de eer doen...
(er wordt gescheld)
Maar wat 's dat? Wie schelt daar weer?
20[regelnummer]
Hoe? Klaartje, Klaartje!
| |
[pagina 46]
| |
Achtste toneelaant.
Klaar, Lodewijk, Charlotte
Klaar
Wat belieft juffrouw?
Charlotte
Doe open:
gij hoort wel dat er wordt gescheld.
Klaar
Ik zal gauw lopen.
Charlotte
Mijnheer, het moeit mij, dat we in dit onvrij vertrek
gebleven zijn; ik wist juist niet, dat ons gesprek
5[regelnummer]
zolang zou duren. Ik zal voortaan de eer genieten
om in 't salet...
Lodewijk
Mijn lief, hoezeer 't mij moet verdrieten
ons staag gestoord te zien in dit vertrek, ik hou
het voor het beste van dit adellijk gebouw,
omdat ik de eer heb...
Charlotte
't Is een koopman in juwelen,
10[regelnummer]
monsieur le Poerlaron.
| |
Negende toneel
Hans in koopmansgemaad, Klaar, Lodewijk, Charlotte
Hans (onder de naam van Poerlaron)
Ze zel hier niet vervelen,
dat ze aan madamoizel service presenteer?
Ze 'eb deze dak kehoor, dat jou juweel begeer.
Charlotte
Brengt gij iets mede?
Hans
Oui, jou 'ep aan ma boetike
vandaak keweest vergeefs. Mon frient was juist 'eel zieke,
15[regelnummer]
die was ze gaan bezoek. Ze bid, madamoizel,
exkuse moi!
Charlotte
Gij zijt geëxcuseerd, 't is wel.
| |
[pagina 47]
| |
aant.Is u vandaag een snoer met parels voorgekomen?
Hans
Un parelsnoere? Non.
Charlotte
Het is van mijn hals genomen
door dieven op de straat. Zo 't u wordt aangebracht,
neem vrij het snoer en hou de dieven in uw macht.
Hans
5[regelnummer]
Dat zel ze doen.
Charlotte
Wat hebt gij meegebracht?
Hans
Juwelen,
zo zuiv're poer de kieke, un dief die zou hum stelen.
Wât dunk jou, is 't niet bon?
Charlotte
Waarvoor is dat te koop?
Hans
Akt 'ondert kulde 't minst.
Charlotte
Dat is te veel. Loop, loop.
Hans
Bezie ze wel terdeek, hum 'eb niet ene foute.
10[regelnummer]
Als jij een foute vindt, mak jou voor niets um 'oute.
Hum 'andel veul met jou, ze weet, jou 'ep verstand
van de juweel, veel beet're als al de daam van 't land.
Jou koop altijd koedkoop. Ze 'eb eens van jou kehatte
cinq mille ecuus gelijk. Keen klant in deze statte
15[regelnummer]
die zoveel koop, als jou.
Charlotte
Het is geen kwaad juweel,
maar, monsieur Poerlaron, de prijs is veel te veel.
Zeshonderd gulden is genoeg; 'k zou niet meer geven.
Hans
Ze moet niet dingen.
Charlotte
Niet?
Hans
Madam, zowaar ze leven,
Ze zou verlies, ma foi.
Lodewijk
Mag ik 't juweel eens zien?
| |
[pagina 48]
| |
aant.Charlotte
Heer graaf, 't is tot uw dienst.
Hans
Jou moet zo slekt niet biên.
Bezie son exelense. Ik 'eb nok van mijn leven
zo weinig niet kewon.
Lodewijk
Ik zal nog vijftig geven.
Charlotte
Zo, valt gij in mijn bod, mijnheer?
Lodewijk
Gij biedt te min.
Charlotte
5[regelnummer]
Geef hem zijn volle eis, heer graaf, is 't zo uw zin.
Lodewijk
Gij kunt, als 't u belieft, monsieur, uw geld dan halen.
'k Zal in mijn logement u deze dag betalen.
Hans
Bon. Waar logeer jou?
Lodewijk
In de Gouden Muizenval.
Hans
Son exelense zek hoe hum daar noemen zal.
Lodewijk
10[regelnummer]
De graafvan Habislouw.
Hans
De kraaf van Kabeltouwen?
Je suis vôt serviteur. Ze kan dat wel onthouwen.
| |
Tiende toneel
Lodewijk, Charlotte, Klaar
Lodewijk
Mijn lief, 'k verzoek dat gij mij de eer doet dit present
van mij te ontvangen.
Charlotte
'k Zie dat gij mijn aard niet kent.
Lodewijk
Mijn schone, ik bid dat gij 't present niet af wilt wijzen,
| |
[pagina 49]
| |
aant.al is het wat gering. Gij zult 't misschien misprijzen,
dat ik mij tegen u in 't bieden heb gekant?
't Zal mij een eer zijn om 't in zulk een lieve hand
te mogen zien. En heb ik daardoor iets misdreven,
5[regelnummer]
gij moet de mode van het hof de schuld dan geven.
Ik bid u, neem het aan.
Charlotte
'k Bedank u dan, heer graaf.
Lodewijk
Mijn lief, 't is zulks niet waard, 't is al te slëchte gaaf.
Ik was bijna in toorn op deze Waal ontsteken,
omdat hij onze reên zo schielijk af kwam breken.
Charlotte
10[regelnummer]
Daar was niets overig. Gij hebt mijn wil gehoord.
Gij moet beloven aan vrouwmoeder niet een woord
van 'tgeen gij op mijn hart gewonnen hebt, te zeggen.
Ik zal het, op zijn tijd, haar zelf te voren leggen.
Gij kunt mij midd'lerwijl bezoeken als galant.
Lodewijk
15[regelnummer]
O lastig uitstel voor een hart vol minnebrand!
(er wordt gescheld)
Charlotte
Doe open, Klaartje. Wie of daar alweer zal komen?
Lodewijk
Ik hoor de stem van mijn koezijn!
Charlotte
Wat doet u schromen?
Lodewijk
Het is de heer baron, die door zijn zotternij
mij overal beschaamt. Mijn hart, ik vrees dat hij
20[regelnummer]
iets aan zal vangen dat u lichtlijk zal mishagen.
Charlotte
Een die verstand heeft, kan wel zotternij verdragen.
De heer baron zal nu misschien niet spoorloos zijn.
| |
[pagina 50]
| |
Elfde toneelaant.
Jan, Lodewijk, Charlotte, Klaar
Jan
Je suis vôt serviteur, madame, en mon koezijn.
Vergeef mij, dat ik jouw gezelschap kom verstoren.
Zijn excellentie zal een blijde tijding horen.
Kent gij de schrijver van het opschrift van die brief?
Lodewijk
5[regelnummer]
Hoe? Hebt gij brieven, heer baron? Dat is mij lief.
Hebt gij er geen voor u?
Jan
Ik heb er vijf gekregen.
En, tegen jou gezeid, ik was al wat verlegen
om geld. De wissel komt nou juist heel net van pas:
ik denk dat al mijn geld geen duizend ginjes was.
10[regelnummer]
En dat is niets, want wat kan duizend ginjes maken?
Charlotte (terzijde tegen Klaar, terwijl Lodewijk leest)
Dat is een grote som.
Klaar (terzijde tegen Charlotte)
Ja, kon je daaraan raken,
dat zou ons dienen in ons kraam.
Charlotte (terzijde tegen Klaar)
Zwijg. Hij is gek.
Jan
Mejuffer, dit is al een kostelijk vertrek.
Charlotte
Mijnheer, zo passelijk.
Jan
O neen, het is zeer aardig.
15[regelnummer]
Is dat tapijt niet wel een duizend guldens waardig?
Charlotte
Dat weet ik niet, mijnheer, dewijl 't bij erfenis
van iemand van 't geslacht aan ons gekomen is.
Jan
Mejuffer, jij komt mij zo aangenaam te voren,
| |
[pagina 51]
| |
aant.dat jij mijn hart bijna tot liefde zou bekoren.
Ja, zo de graaf, mijn neef, jouw minnaar niet en waar,
wij werden zekerlijk in korte tijd een paar,
'k Ben overal geweest, in Spanje, in Hongarije,
5[regelnummer]
Mesopotamië, en ook in Picardije,
in Zweden, Perzië, ja in Luilekkerland:
maar nergens juffertjes zo schoon en vol verstand
als jij bent, ooit gezien.
Lodewijk (terzijde tegen Jan)
Ha schelm, wie kan 't verdragen!
(tegen Charlotte)
Mejuffer, ik verzoek.
Charlotte
Zwijg maar, 't zijn malle vlagen.
Jan
10[regelnummer]
In Ethiopië heb ik er een gevrijd,
die lijkt jou op een draad, 't is of je zusters zijt.
Zij was de dochter van Paap Jan, die voor twee jaren
getrouwd is met de cham, of keizer, der Tartaren.
Ik was er aan verloofd, ze was alreeds mijn bruid,
15[regelnummer]
maar die verbruste cham heeft juist mijn trouw gestuit.
Ik meen dat beest wel haast dat schelmstuk te betalen.
Lodewijk (terzijde tegen Jan)
Hou op met liegen of...
Jan
De drommel zal hem halen!
De cham zel weten wie hij heeft geaffronteerd!
Lodewijk (terzijde tegen Jan)
Zwijg, zeg ik, of...
Jan
Op 't minst dient hij wat afgesmeerd!.
20[regelnummer]
Hoe? Zou die vent mijn bruid, die ik zo liefhad, houwen?
Zou hij, tot spijt van mij, Paap Jan zijn dochter trouwen?
'k Wou liever dat hij op een hete hekel zat
of dat die cham zijn broek vol brandenetels had.
Lodewijk
Zwijg liever van die cham en spreek van and're zaken.
| |
[pagina 52]
| |
aant.Jan
Koezijn, ik voel mijn hart zo in de liefde blaken
nu ik die juffer zie, dat ik niet laten kan
te spreken van mijn bruid, de dochter van Paap Jan.
Om haar zal ik altijd deez' schone juffer minnen
5[regelnummer]
en ook mijn best doen om haar tot mijn bruid te winnen.
Doe jij je best al mee en zie wie 't hachje krijgt.
Lodewijk (terzijde tegen Jan)
Ik zweer u, heer baron!
Jan
Ja graaf, of jij me dreigt,
dat bruit me niemendal. Ik wil deez' juffer vrijen.
Doe jij je best ook maar, ik mag het heel wel lijen.
Lodewijk
10[regelnummer]
Mejuffer, 'k bid, vergeef deez' onbescheidenheid
van mijn koezijn. Gij weet...
Jan
Mijn schone, ik ben bereid
om u te tonen dat ik hier niets heb misdreven,
hetgeen hem redenen kan tot misnoegen geven.
Charlotte
Mijnheer, wees vrij gerust, dewijl 't maar kortswijl is.
Jan
15[regelnummer]
Maar dat ik jou bemin, dat 's zeker en gewis.
Wat meen je, graaf, dat jouw heer vader toe zou laten,
dat jij zou trouwen? Neen, hij zou jou dood'lijk haten.
Je vader is een man, die staat naar kwaliteit.
Hij heeft je een hertogin, voor 't minste, toegeleid.
20[regelnummer]
Het is de waarheid, je behoeft me niet te wenken.
Lodewijk
Mijnheer, hoe spreekt gij dus? Wat zult gij al bedenken
om mij te kwellen? Mijn heer vader is lang dood.
(terzijde tegen Jan)
Ik heb 't haar wijs gemaakt.
Jan
Mijn min is reeds zo groot,
dat ik warentig schier de waarheid heb vergeten;
| |
[pagina 53]
| |
aant.maar nou bedenk ik mij. Hij 's dood, ja, wel te weten,
zo dood gelijk een pier. Hij storf geheel t' onpas,
toen ik de bruigom met Paap Jan zijn dochter was.
Klaar
Op wat wijs sturf hij? Hoe heeft hij de geest gegeven?
Jan
5[regelnummer]
Wel, kind, hij sturf omdat hij langer niet kon leven.
Lodewijk (terzijde tegen Jan)
O fielt, gij zou mij door uw losheid schier verraên.
(hardop)
Mijnheer, het wordt al tijd, kom, laat ons samen gaan.
Jan
Laat ons deez' schone nog een weinig onderhouwen,
of wil jij gaan? Ik blijf.
Lodewijk (terzijde tegen Jan)
Ha schelm, het zal u rouwen!
Jan
10[regelnummer]
Dewijl je 't zo begeert, ik zal gehoorzaam zijn
en in ons logement een helder glaasje wijn
op haar gezondheid door mijn edel keelgat gieten.
Lodewijk
Vaarwel, mijn schone. Ik hoop 't geluk steeds te genieten
van u te dienen, als gij mij zulks waardig kent.
Jan (laat een brief vallen)
15[regelnummer]
Ik meen het ook zo, met ditzelfde compliment.
Charlotte
De eer is aan mij, en 't is mij leed dat ik de heren
niet beter naar hun waarde en staat kan regaleren.
| |
[pagina 54]
| |
Twaalfde toneelaant.
Charlotte, Klaar, Constance, Fop
Charlotte
Wat dunkt mevrouw, heb ik mijn rol niet wel gespeeld?
Fop
En heb ik naar de kunst niet fraai een boer verbeeld?
Constance
Tot nog toe gaat het wél, mijn kind. Nu moet men maken,
dat hij gelegenheid verkrijgt om u te schaken.
Charlotte
5[regelnummer]
Mevrouw, dat dunkt mij vreemd. Hoe durf ik zulks bestaan?
Wat reden hebt ge om mij tot zulk een zaak te raên,
die zo uitsporig is en strijdig met 't welleven?
Constance
Dus doende hoef ik u geen huw'lijksgoed te geven.
Ik doe 't uit nood, want werd gij, met mijn wil, de bruid,
10[regelnummer]
dan kwam gewis terstond ons onvermogen uit.
Daar wordt veel geld vereist tot al de omstandigheden
van zulk een bruiloft. Met een graaf in d'echt te treden,
dat is iets ongemeens. Al was 't een edelman
van minder staat, weet, dat ik 't niet uitvoeren kan.
Klaar
15[regelnummer]
Mevrouw heeft groot gelijk. 't Is wonderwel verzonnen;
die zaak dient niet versloft, maar metterhaast begonnen.
Charlotte
Ik durf het niet bestaan.
Klaar
Verlies je er ook iets bij?
Charlotte
Mijn reputatie.
Klaar
Ja, zet die maar aan een zij.
Laat jou een vogel die zo vet is niet ontslippen.
Constance
20[regelnummer]
Hij mint u teder, kind.
| |
[pagina 55]
| |
aant.Charlotte
Ja, moog'lijk met de lippen.
Kan ik een hoveling vertrouwen?
Constance
Neen, niet veel.
Maar zou een die niet mint u zulk een schoon juweel
zo los vereren? Neen, het blijkt dat zijne zinnen
5[regelnummer]
geneigd zijn te u-waarts. Wilt maar vrij de zaak beginnen.
Wees niet beschroomd, mijn kind, 't moet wel voor ons beslaan.
Charlotte
Mevrouw, ik moet mij op die zaak terdeeg beraên.
Klaar
Ik vind een brief. Die heeft de graaf misschien vergeten.
Charlotte
Klaar, hij is open?
Klaar
Ja.
Charlotte
Dan moet ik d'inhoud weten.
(Charlotte leest:)
10[regelnummer]
'k Neem de eer van u te contenteren,
genadig heer, op uw begeren,
en zend twee wisselbrieven op
de heer Kristoffel Ossekop,
le grand banquier der heren Denen.
15 Zij zijn op zicht en reeds verschenen,
groot ieder van tweeduizend pond,
die gij courant ontvangen kond'.
Hij woont te Brussel, in de Grote
Kristoffel, naast de Kallefspoten.
20 Hij is het wiss'len lang gewend
en bij de Denen wel bekend.
Voorts valt voor ons niets meer te schrijven
dan dat wij uwe dienaar blijven.
En groet genadig uw koezijn,
25 de heer baron van Schraalenstein,
wiens kwaal ik hoop dat nu niet zwaar is.
Hans Yzerfresser, secretaris.
| |
[pagina 56]
| |
aant.Klaar, breng die brief voort naar de Gouden Muizenval.
Hij zal verlegen zijn.
Klaar
't Is wel, juffrouw, ik zal.
Kon ik de heer baron ook tot mijn min belezen
en mocht ik barones, als jij gravinne, wezen,
5[regelnummer]
ik was er bovenop.
Charlotte
Ei, zwijg die malle praat.
Hij is een edelman en gij van slechte staat.
Hoe kan die malligheid u komen in de zinnen?
Klaar
In ouwe tijen was 't mode om zo te minnen:
in Cats staat immers van de schone Aspasia,
10[regelnummer]
daar keuning Cyrus op verliefde, en haar zodra
niet had gezien of liet haar door zijn dienaars schaken,
en tot een koningin, ten spijt van and'ren, maken.
Ben ik zo schoon juist niet als deze herderin,
het scheelt al evenwel heel weinig, in mijn zin.
15[regelnummer]
Ik zal mijn best doen om de kerel te verleien,
en hij is gek: hij zal wel luist'ren naar mijn vleien.
Charlotte
Is 't ernst of boert?
Klaar
't Is ernst.
Constance
Hoe, Klaartje, wordt gij zot?
Charlotte
Mevrouw, gij ziet dat zij met deze zaken spot,
want zij heeft trouwbelofte aan onze Hans gegeven.
Klaar
20[regelnummer]
't Is immers beter met een edelman te leven
en wezen barones, als met een arme knecht
een ordinarisje op te zetten?
Fop
Jij hebt recht,
mijn zuster. Doe je best, je zelt de gek bepraten.
Charlotte
Dan zult gij Hans, waar ge aan verloofd zijt, dus verlaten?
| |
[pagina 57]
| |
aant.Klaar
Die koop ik af, indien ik rijk word, met wat geld.
Charlotte
't Is wel. Doe vrij uw best en zie hoe dat gij 't stelt.
Verbruid ons werk maar niet door die uitsporigheden.
Klaar
Ik zal mijn zaken wél beleggen, en mijn reden.
5[regelnummer]
Zal ik nu met de brief voort naar zijn herberg gaan?
Constance
Nog niet. Ik moet u eerst terdege doen verstaan
op welke wijs gij met die heren dient te spreken,
opdat aan d'aanslag die 'k bedacht, niets zal ontbreken.
Charlotte
Men zij zo schielijk niet. De zaak is van gewicht.
Klaar
10[regelnummer]
Dat 's raar! In mijn zin is de zaak niet zwaar, maar licht.
Einde van het tweede bedrijf
|
|