Het wederzijds huwelijksbedrog
(2001)–Pieter Langendijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Eerste bedrijfaant.Eerste toneel
Lodewijk, Jan
Jan
Mijnheer, hoe lange tijd zal nog dit wand'len duren?
Ik bid: verander, want die malle, vieze kuren
zijn nergens nut toe, en je maakt mij schier ontzind.
Lodewijk
'k Zal zoeken, Jan, zo lang tot ik haar woning vind.
Jan
5[regelnummer]
Wiens woning zoek je?
Lodewijk
Jan, durf ik 't u wel vertrouwen?
Jan
Ik ben een kerel die een ding kan bij mij houwen
en zwijgen als een mof, daar kan je vast op aan.
Zeg vrij wie dat je zoekt.
Lodewijk
Ach Jan, de Maliebaan...
Jan
De Maliebaan? Hei hei! Mijnheer, wat moog je praten!
10[regelnummer]
Zoek jij de Maliebaan? En hebben we al de straten
van Utrecht daarom zo doorkruist? Zoek dan niet meer.
Is jouw geboorteplaats dan zo veranderd, heer,
dat jij de Maliebaan en je eigen huis moet zoeken?
Lodewijk
Ach Jan, de Maliebaan!
Jan
Jawel, ik zou schier vloeken.
15[regelnummer]
‘Ach, Jan, de Maliebaan!’ Het lijkt wel schier een klucht.
Ik heb dat‘Maliebaan’ gevolgd van zucht op zucht,
de ganse dag gehoord. Wat hebben wij gelopen,
alsof wij benen om een daalder konden kopen.
Ik had gedocht dat hier wat wonders zou geschiên,
| |
[pagina 12]
| |
aant.en nu is 't anders niets dan naar de wolken zien.
En och! De Maliebaan! Het hapert je in de zinnen.
Lodewijk
Daar zag ik 't voorwerp, dat ik eeuwig zal beminnen.
Jan
Nu vat ik eerst de kneep. Je bent misschien verliefd?
5[regelnummer]
'k Heb daar niets tegen, maak vrij dat je wordt geriefd.
Kom, 'k zal je gaarne naar de Maliebaan verzellen;
je kunt mij dan de zaak terwijl in 't breed vertellen.
Lodewijk
Jan, gij verstaat mij niet. Ik heb daar niets te doen.
Jan
Jawel, 'k verlang al wat mijnheer hier uit zal broên.
10[regelnummer]
Een windei denk ik.
Lodewijk
Jan, hou op de gek te scheren.
Ik zal 't u zeggen. Al dat wand'len, gaan en keren,
is om de woonplaats van een dame te verstaan,
die 'k gist'renmiddag in de Maliebaan zag gaan,
alwaar ze in 't lieflijk groen zichzelve wat vermaakte
15[regelnummer]
en na een korte tijd in haar karos geraakte,
mij latende als verrukt door 't aangenaam gezicht
dier schoonheid.
Jan
Zo, mijnheer, nu heb je mij verlicht.
Was ik erbij geweest, 'k had mij terstond gestoken
in haar gesprek, en naar de Franse wijs gesproken,
20[regelnummer]
gelijk de jonkertjes: ‘je suis vôt serviteur,
ma belle dame, aanschouw alhier un grand seinjeur,
die u pour pas la temps wat zoekt te konvooieren
in uw karos, om daar zijn hart te reclameren,
dat gij hem hebt ontroofd.’
Lodewijk
Wat onbeschofte reên.
Jan
25[regelnummer]
Was ik in jouw plaats, ik was in de koets getreên.
Nou is die schone dame uit jouw gezicht gestreken.
| |
[pagina 13]
| |
aant.Lodewijk
Het zij zo 't wil, ik zal en moet haar zien en spreken.
Jan
Wat zou u 't helpen, heer? Je beurs is plat en schraal.
't Geld dat wij wonnen met de kaart is allemaal
jouw rijkdom én de mijne.
Lodewijk
Ach! 't Valt mij hard te horen!
5[regelnummer]
Ik barst van spijt, dat ik, zo edel, welgeboren,
geen staat kan voeren als een edelman betaamt.
'k Ben nu in Utrecht, mijn geboortestad, beschaamd
omdat ik and'ren zie in hunne koetsen rijen.
Gediend! Ha spijt! Ik mocht de braafste dame vrijen,
10[regelnummer]
ten opzicht van mijn rang.
Jan
Ik ook, maar Jan Contant...
Lodewijk
Ha spijt! Ik voer geen staat!
Jan
't Gaat buiten mijn verstand.
Voer jij geen staat? 'k Zeg, met verlof, dat dat onwaar is.
Hoe? Hou je geen lakei? Geen page, secretaris,
Geen kok noch kamerling? En ook geen trezorier?
Lodewijk
15[regelnummer]
Hoe, is het scheren?
Jan
Neen.
Lodewijk
Waar zijn ze, gek?
Jan
Wel, hier.
Want al die ambten zijn in mijn persoon te vinden.
Maak van me wat je wilt, ik zal 't mij onderwinden.
Lodewijk
'k Weet dat gij assurant, vol leugens, fielterij
en boevenstukken zijt.
Jan
Mijnheer, die passen mij.
20[regelnummer]
Hoe zou ik, eerlijk borst, aêrs door de wereld raken?
Lodewijk
Ja, door een touw, Jan, aan een dwarsbalk op twee staken.
| |
[pagina 14]
| |
aant.Jan
Mijnheer, ik bid je, dat wij hier toch met mekaar
geen kwestie maken. Ei, laat deze zaken daar.
Waar zou 't toe dienen als om alles om te stoten?
Zijn wij van 't zelfde sop niet beiden overgoten?
5[regelnummer]
Wij zijn hovaardig en daarbij geen kleintje kaal,
maar eerlijk in ons hart. Hoe? Zouden 't allemaal
juist schelmen zijn, die met een abelheid in 't spelen
hun voordeel zochten? Neen.
Lodewijk
Maar scheelt het veel van stelen,
wanneer men iemand op een valse wijs het geld
10[regelnummer]
met spelen afwint?
Jan
Elk moet zien hoe dat hij 't stelt.
Die spelen wil, moet zich daar weten voor te wachten,
of spelen niet.
Lodewijk
Het laatste is 't beste, zou ik achten.
Maar zeg eens, Jan, hoe staan wij nu met onze kas?
Jan
Je meent de beurs, nietwaar, die gist'ren ziek'lijk was
15[regelnummer]
en schier op 't sterven lag? Wel, die begint te zwellen.
Laat zien, hoeveel? Hoeveel? Kom, 'k zal het geld eens tellen.
Lodewijk
Dat is niet nodig hier op straat; gij kunt het strak
wel in de herberg doen.
Jan
Ik hou 't dan in mijn zak.
Wij hebben nog aan goud schier vijftienhonderd gulden
20[regelnummer]
of daaromtrent.
Lodewijk
Niet meer?
Jan
Welneen, mijnheer, 'k heb schulden
daarvan betaald.
Lodewijk
Zeg op, wat schulden?
Jan
Aan de waard,
waar onze koffer staat. Had ik geen geld beschaard,
die schoft zou al ons goed fraai hebben doen verkopen,
| |
[pagina 15]
| |
aant.gelijk je weet.
Lodewijk
Had gij dat goed maar laten lopen.
Het was zoveel niet waard als onze schuld bedroeg:
de koffer, Jan, was leeg.
Jan
Ja, leeg. Die koffer woeg
zo zwaar als lood. Daar was wat in, mijnheer, zou 'k menen.
Lodewijk
5[regelnummer]
Ja, oude kleren en geen kleintje kiezelstenen.
Jan
De droes, dat spijt me, foei! Had onze waard, die schoft,
die lompe rekel, nu de koffer maar verkoft.
Maar 'k bid je, zeg me toch, mijnheer, wat is de reden
dat jij die koffer houdt en meevoert door de steden,
10[regelnummer]
met zoveel kosten? Want je hebt ze van Parijs
tot Utrecht toe gebracht.
Lodewijk
Hoe, Jan, gij zijt zo wijs
in schelmerijen en moet ik u dat nog zeggen?
Wanneer een vreemd'ling in een herberg thuis wil leggen,
is 't nodig dat hij welvoorzien is van krediet;
15[regelnummer]
want 't eerste daar monsieur de hospes straks naar ziet
is de equipage en bagage en de kleren.
Het spreekwoord zegt: men kent de vogel aan zijn veren.
Jan
Ik heb het al verstaan, mijnheer, en ik beken,
dat ik, als and'ren, door die trek bedrogen ben.
20[regelnummer]
Maar à propos, je hebt gezeid dat je al je vrinden
in Utrecht had.
Lodewijk
O ja, maar ik kan niemand vinden.
'k Heb nog een moeder en een zuster; waar zij zijn
is me onbekend. Om haar is 't dat ik hier verschijn.
Mijn zoeken is vergeefs, helaas! Zij zijn vertrokken.
Jan
25[regelnummer]
Ik heb het wel gedocht, mijnheer, met Faro's bokken,
nietwaar? Ik heb het te Parijs u al gespeld.
| |
[pagina 16]
| |
aant.Lodewijk
Ach Jan, gij weet niet hoe mijn hart nu is bekneld.
Maar gist'ren schoot mij iets van groot belang te binnen.
Dat kan ik door dit geld nu met fatsoen beginnen.
Jan
Wat zal dat zijn?
Lodewijk
Ik meen mij als een heer van staat
5[regelnummer]
en groot vermogen te vertonen.
Jan
Dat 's niet kwaad.
Lodewijk
En huren knechten en een koets om in te rijen.
Jan
Ik vat het: om aldus dat dametje te vrijen,
waar jij verliefd op zijt, dat jou zo heeft bekoord.
En alles met het geld, waar mij de helft van hoort.
10[regelnummer]
Maar wat zal ik dan doen?
Lodewijk
Ik meen voor graaf te spelen.
Gij zult baron zijn. En wij zullen alles delen,
zo wij iets winnen, als voorhenen met de kaart
en and're knepen. Maar: wij moeten van de waard
waar wij logeren nu vertrekken naar een ander.
Jan
15[regelnummer]
Dan is het nodig dat ik ook mijn kleed verander.
Lodewijk
Gij kunt maar aanstonds naar een kleerverkoper gaan
en lopen dan meteen bij onze hospes aan
om de bagage. Ik zal u terwijl hier wachten
in deze herberg: die is beter, zou ik achten.
Jan
20[regelnummer]
Dat denk ik ook, dat die veel beter wezen zal.
Wat hangt er uit? Laat zien: de Gouden Muizenval.
Maar à propos, mijnheer, wij dienen ook lakeien
te hebben. Wil ik ook die kerels met me leien,
die 'k deze morgen vroeg in onze herberg sprak?
| |
[pagina 17]
| |
aant.Lodewijk (geeft Jan een sleutel)
Ja, geef hun uit de kist elk een lakeienpak.
| |
Tweede toneel
Lodewijk, alleen
Lodewijk
Wat moet een edelman al door de nood verdragen!
Het spijt me dat ik mij van die lakei laat plagen
en niet durf spreken, omdat hij geheimen weet
5[regelnummer]
die niemand weten mag. 'k Ben menigmaal gereed
en op het punt geweest de rekel te casseren,
en hoe het gaan zal, zal de tijd mij verder leren.
'k Moet zwijgen, want hij kan mij dienen in dit stuk.
't Zijn ongelukkigen, die 't reek'nen voor geluk
10[regelnummer]
van edel bloed te zijn, ontbloot van geld en schatten,
maar niemand kan het wel, dan die 't bevindt, bevatten.
Ik zal 't geluk nog eens beproeven met dit geld,
en zo het op raakt, zoek ik mijn geluk te veld.
(gaat naar de herberg en roept)
Hei! Holla! Hospes! Hei!
| |
Derde toneel
Lodewijk, waard
Waard
Wat is mijnheers believen?
Lodewijk
15[regelnummer]
Hebt gij hier logement?
Waard
Ik kan je hier gerieven:
'k accommedeer de lui hier ieder naar zijn lijf.
'k Ben tot je dienst, mijnheer, en zo is ook mijn wijf.
| |
[pagina 18]
| |
aant.Lodewijk
Zeer wel. Gij moet terstond de plaatsen dan bereien
voor ene graaf, baron en twee of drie lakeien.
Waard
Mijnheer, 'k bedien de lui voor een civiele prijs.
Lodewijk
Ik weet wel, hospes, dat is te Utrecht zo de wijs.
| |
Vierde toneel
Lodewijk, waard, Charlotte, Klaar
(Lodewijk spreekt stil met de waard, terwijl Charlotte en Klaar hun deur uit komen)
Charlotte (spreekt luid)
5[regelnummer]
Haal, als ik heb gelast, een haas, met drie kalkoenen,
en (zo ze vet zijn) breng dan ook een paar kapoenen.
Klaar (zacht)
Jij meent een koevoet en drie mingelen karrepap
met twee kop gort.
Charlotte (luid)
En loop meteen dan met een snap
bij onze slager, om een harst.
Klaar (zacht)
We zellen smullen:
10[regelnummer]
dat 's nuchter kalfsvlees.
Charlotte (luid)
Laat die grote pot ook vullen
met verse augurken, bij Pierre Karmolijn.
Klaar (zacht)
Jij meent grauwe erwten.
Charlotte
'k Zal terstond hier weder zijn.
Klaar
't Is wel, juffrouw, maar 'k dien mijn kap dan eerst te zetten.
| |
[pagina 19]
| |
aant.Charlotte
'k Moet bij de juwelier eens zien of de orlietten
al klaar zijn.
Klaar
Goed, juffrouw.
| |
Vijfde toneel
Lodewijk, de waard, Klaar
Klaar (terzijde)
Jawel, dat is wat raars,
jouw orlietten! Zie, hoe draait ze met haar aars.
Die arme sloof is met de adel zo bezeten,
5[regelnummer]
dat zij haar armoe schier uit grootsheid zou vergeten.
Zij praat van harsten en kalkoenen, maar ik zweer,
dat zij 't alleen maar doet opdat die gindse heer
het horen zou. Zij spant hem zeker minnestrikken;
indien 't zo is, zal ik haar trouw zijn, niet verklikken.
Lodewijk (tegen de waard)
10[regelnummer]
Doe als ik heb gezegd en maak drie kamers klaar,
een voor de knechts en twee voor ons, maar naast elkaar.
Waard
'k Zal zijn genade naar zijn staat accommoderen.
Wij zijn wel meer gewend hier graven te logeren.
| |
Zesde toneel
Lodewijk, Klaar
Lodewijk
Uw dienaar, zoete kind.
Klaar
Uw dienares, mijnheer.
Lodewijk
15[regelnummer]
Gij neemt niet kwalijk, dat ik u iets presenteer?
Het is een kleine gift.
| |
[pagina 20]
| |
aant.Klaar
Wat zal mij hier ontmoeten?
Lodewijk
Nu, neem het, zoete kind.
Klaar
Mijnheer, ik wil je groeten.
Lodewijk
Nu, neem maar aan.
Klaar
Mijnheer, mijnheer, ik ben beschaamd.
Lodewijk
Zeg, zoete meisje, hoe die juffer is genaamd
5[regelnummer]
die flus hier was? Mij dunkt, ik heb nog van mijn dagen
geen schoner beeld gezien.
klaar
Zij schijnt je te behagen?
Het is geen wonder: ze is het puikje van de stad
en haar vrouwmoeder heeft een hele grote schat.
Aan elke vinger kan zij wel een vrijer krijgen.
10[regelnummer]
Ze is hoog van adel. Maar, mijnheer, laat ik maar zwijgen;
ze is hier genoeg bekend. Vraag maar aan iedereen.
Lodewijk
Bezit zij zulk een schat?
Klaar
Ja, dat is ongemeen.
Haar kapitaal is groot, (terzijde)
maar wat bezwaard met schulden.
(tegen Lodewijk)
Het rukt mijn juffrouw aan geen honderdduizend gulden.
15[regelnummer]
Ze zeggen dat er schier geen end is aan haar goed,
en ze is, gelijk ik zeg, van heel oud aad'lijk bloed.
En tegen jou gezeid: ze zou heel gaarne trouwen,
ik kan 't wel merken. Maar laat ik mijn mond maar houwen.
Lodewijk
Gij zegt mij veel, maar 'k heb haar naam nog niet gehoord.
Klaar
20[regelnummer]
Zij heet Charlotta.
Lodewijk
En haar stamnaam?
Klaar
Adelpoort.
| |
[pagina 21]
| |
aant.Gij vraagt zo nauw, mijnheer, wat wilt gij toch beginnen?
Lodewijk
Uw juffer tot het end mijns levens trouw beminnen.
Klaar
Hebt gij haar meer gezien?
Lodewijk
Ik zag haar gist'ren gaan
met nog een dame.
Klaar
Waar?
Lodewijk
'k Was in de Maliebaan
5[regelnummer]
en stond gereed om haar mijn diensten aan te bieden,
maar zij ontweek mij in haar koets en scheen te vlieden
voor mijn gezicht, ja reed te viervoets in de stad,
zodat ik gans geen tijd om haar te volgen had.
Klaar
Dat kan wel wezen, want ze is gist'ren uitgereden
10[regelnummer]
met haar vrouwmoeder om zichzelf wat te vertreden.
De Maliebaan geeft groot vermaak aan wie hier woont.
Lodewijk
Ik bid u, meisje, dat gij mij een gunst betoont.
Klaar
Wat gunst?
Lodewijk
Dat gij mij, als ze thuis is, eens komt spreken.
Klaar
Spreek jij mijn juffrouw zelf, ik durf me er niet in steken.
Lodewijk
15[regelnummer]
Hoe is uw naam?
Klaar
Mijn naam is Klaartje.
Lodewijk (Klaar geld gevend)
Klaartje, daar.
Koop daar wat moois voor. Nu, wij zullen haast elkaar
wat beter kennen. Hoor, indien gij weet te maken
dat ik haar spreek, zult ge in het kort aan iets geraken
van meer waardij.
Klaar
Dat is onnodig geld verspild.
Lodewijk
20[regelnummer]
Neem nu maar aan.
| |
[pagina 22]
| |
aant.Klaar
Mijnheer, mijnheer! Je bent te mild.
Lodewijk
Dat is mijn aard.
Klaar
Wel, ik beloof je, als meid met ere,
dat 'k alles doen zal wat gij van mij zult begeren.
Ik zal haar zeggen, dat mijnheer haar vurig mint,
5[regelnummer]
en jou dan alles weer vertellen, zo ik 't vind.
Maar 'k hoor daar juffrouws stem.
| |
Zevende toneel
Lodewijk, Klaar, Charlotte
Charlotte
Och dieven! Dieven! Guiten!
Och, och! Mijn parelsnoer! Och buren, kom eens buiten!
Klaar
Wat is er, juffrouw?
Charlotte
Och, mijn parelsnoer.
Klaar (terzijde)
Dat 's vals.
Waar is het?
Charlotte
Och! Dat is gestolen van mijn hals!
10[regelnummer]
De schelmen zijn, hun best, dat straatje door gelopen!
| |
Achtste toneel
Lodewijk, Klaar, Charlotte, de waard met een bezem, de knecht van de waard met een stok
Waard
Hé, houdt de dief! Hij zal het met de hals bekopen!
Waar is hij?
Charlotte
Die straat in.
Waard
Alon, dat gaat je voor.
Hé, houdt de dief! Hé, houdt de dief! Dat straatje door!
| |
[pagina 23]
| |
Negende toneelaant.
Charlotte, Lodewijk, Klaar
Charlotte
Zij lopen daar verkeerd, 'k heb in die straat gewezen.
Lodewijk
Ik sla die straat dan in. Mejuffer, wil niet vrezen,
'k hoop dat ik hen door vlijt wel achterhalen zal.
(terzijde)
O hemel, dit 's voor mij een zonderling geval!
(tegen Charlotte)
5[regelnummer]
Hoe waren ze gekleed, mejuffer?
Charlotte
Och! Zij waren,
zij waren... beiden in 't blauw! Och, ik kan niet bedaren!
Lodewijk
Geef aan mejuffer gauw te drinken, meisje. Ik ga
en zet de schelmen met gezwindheid achterna
en breng u voort bescheid.
| |
Tiende toneel
Charlotte, Klaar
Charlotte (lacht)
Klaar
Nu lachen? En flus schreien?
10[regelnummer]
Wat's dat te zeggen?
Charlotte
Klaar, wij moeten hier verbeien
en niet in huis gaan voordat wij hem wederzien.
Ik heb mijn snoer nog.
Klaar
Ho! Dan is 't een list misschien?
Charlotte
Voorzeker. 'k Hoop die heer in 't minnenet te trekken
en met een schijn van staat tot liefde te verwekken.
15[regelnummer]
Dat was de reden dat ik van kapoenen sprak.
| |
[pagina 24]
| |
aant.Ik heb daarginder in een hoek gestaan en strak
heel klaar gezien, dat hij met u iets heeft gesproken
en tweemaal uit zijn beurs geld in de hand gestoken.
Toen dacht mij, was het tijd om met hem in gesprek
5[regelnummer]
te raken, door een list. Ik wist geen beter trek
dan deze, want hem zelf aanspreken zou niet voegen.
Wat sprak hij met u, Klaar?
Klaar
Ik zal je vergenoegen.
Hij gaf me, eer hij begon te spreken, een dukaat.
Toen vroeg hij naar je naam, geslacht en stam, en staat.
10[regelnummer]
Die heb ik hem gezegd, maar 'k heb, en 't had ook reden,
van al uw geld en goed zodanig opgesneden
dat hij versteld stond, en dat kost hem een pistool.
Maar 'k moest daar wat voor doen.
Charlotte
Wat?
Klaar
Klappen uit de school.
Charlotte
O hemel! 'k Hoop niet dat ge onze armoede openbaarde?
Klaar
15[regelnummer]
Het eerste dat ik in oprechtigheid verklaarde,
was dat men in je huis gort uit het water at.
Charlotte
Ha spijt!
Klaar
Het tweede, dat'k nooit huur en heb gehad.
Charlotte
Ha spijt!
Klaar
Het derde, dat 't zo slecht hier is geschapen,
dat juffrouw en mevrouw en meid op één bed slapen,
20[regelnummer]
dat jouw juwelen vals, je kleren onbetaald,
en alle, zo ik denk, zijn op krediet gehaald.
Charlotte
O valse prij! 'k Zal u verscheuren met mijn tanden!
Klaar
Zacht juffrouw, wordt niet boos. Wel foei, wel foei! 't Is schande:
| |
[pagina 25]
| |
aant.jij bent 't alleen niet. Hoor, heb jij geen geld noch goed,
je kent wel leven van jouw oud en aad'lijk bloed.
Charlotte
Mijn adel, mijn fatsoen aldus te schand'liseren!
Gij mij verwijten, dat we in huis wat declineren?
5[regelnummer]
Ik zal gevoelig zijn van zulk een groot affront.
Ik zal mevrouw die zaak...
Klaar
Hoor, hoor! 't Is maar een vond
die ik bedacht heb om je wat te doen ontstellen.
Ik zag wel dat je flus maar veinsde en u moest kwellen
om recht verschrikt te zijn - 'tgeen nu natuurlijk is.
10[regelnummer]
Als hij nu wederkomt, dat haast zal zijn naar 'k gis,
ken jij je rol wat net en ongeveinsder spelen
en hij niet merken, dat je zoekt zijn hart te stelen.
Charlotte
Gij spot met mij, o feeks, en hebt mij zo ontsteld!
Klaar
Zijt maar gerust, juffrouw, ik heb hem niets gemeld
15[regelnummer]
dan 'tgeen je dienstig is om hem in 't net te brengen.
Wat voordeel zou 't mij zijn?
Charlotte
De tijd kan niet gehengen
hier lang te praten. Zeg wat hij aan u verzocht.
Klaar
Ik heb door leugens hem heel fraai in 't net gebrocht.
Hij denkt niet anders dan om jou getrouw te minnen.
20[regelnummer]
Je bent van nu af aasn meest'resse van zijn zinnen.
Charlotte
Maar Klaartje, mag ik mij verlaten op uw trouw?
Klaar
Daar 's niets, dat ik niet voor u over heb, juffrouw.
Je kent mij immers; wat behoef je dat te vragen?
Charlotte
'k Verzoek dan vriend'lijk of gij mij voor drie, vier dagen
25[regelnummer]
dat geld wilt lenen, dat die heer u heeft vereerd.
| |
[pagina 26]
| |
aant.Klaar
Ei juffrouw, 'k bid! Mijn staat is ook gedeclineerd,
want eer ik bij je kwam, had ik nog honderd gulden,
die ik je lenen moest om daar je kleinste schulden,
die 't meeste schreeuwden, mee te stoppen, en dit geld
5[regelnummer]
is al mijn rijkdom. Ei, zie liever hoe je 't stelt.
Ei juffrouw, 'k bid...
Charlotte
't Is niet de pijne waard mamaatje
weer geld af te eisen.
Klaar
Wel, ik zeg, het is een kwaadje
de kale adel te bedienen.
Charlotte
Wilt gij, Klaar?
Klaar
Ja juffrouw, 'k mag je niet verlegen laten. Daar.
10[regelnummer]
Je kunt het mij, als je getrouwd bent, weer betalen.
Charlotte
Ja, ja, gij weet wel waar gij 't wederom zult halen.
Ik heb juist geen klein geld en wil niet wiss'len, kind.
Klaar
Ik weet warentig niet, mejuffrouw, hoe je 't vindt.
Is goud klein geld? En wil je groots zijn bij wie weten,
15[regelnummer]
dat je uit gebrek van geld in lang niets hebt gegeten
als potjebeuling en...
Charlotte
Zwijg. Wie heeft ooit gehoord,
dat gij zo stout... maar...
| |
Elfde toneel
Charlotte, Klaar, bode
Bode
Woont mevrouw Van Adelpoort
hier, juffrouw?
Charlotte
Ja, mijn vrind.
Bode
Dit geld moet hier dan wezen.
| |
[pagina 27]
| |
aant.'t Komt uit het leger.
Charlotte
Laat het opschrift mij eens lezen.
Gij zijt terecht, mijn vrind. Blijf hier een weinig staan.
Klaar, haal mevrouw. Maar 'k zie, zij komt daar zelf al aan.
| |
Twaalfde toneel
Charlotte, Klaar, bode, Constance
Charlotte
Daar is een zak met geld.
Constance (terzijde tegen Charlotte)
Voor ons, mijn kind? Wij dromen.
5[regelnummer]
Vanwaar zou dat geluk zo schielijk bij ons komen?
(tegen de bode)
Laat mij de brief eens zien. Ja. Hoeveel is de vracht?
Bode
Vijf gulden.
Constance
Zoveel geld?
Bode
Het is niet minder.
Constance
Wacht,
dat ik het opendoe. Maar 'k zie, 'k hoef niets te geven.
't Is immers gefrankeerd. Zie, daar, 't staat daar geschreven.
Bode
10[regelnummer]
Waar staat het? Ja, ik zie 't, ik heb het niet belet.
Maar 't is er ook te flauw en duister op gezet.
'k Verzoek excuus en moet dan niets als, voor 't bestellen,
drie stuivers hebben.
Constance
Kind, wilt gij ze hem maar tellen?
Charlotte
Ik heb juist geen klein geld. Hebt gij het, Klaar, zo geef.
Klaar
15[regelnummer]
'k Heb ook juist geen klein geld, zo waar niet als ik leef.
| |
[pagina 28]
| |
aant.Charlotte
'k Heb wel dukaten en pistolen.
Klaar
'k Zal eens zoeken.
Ja, 'k vind nog geld, juffrouw, het zat juist in de hoeken
geschoten van mijn zak. Daar, vriend, daar is je geld.
| |
Dertiende toneel
Charlotte, Klaar, Constance
Constance (opent de brief)
Die brief komt van mijn zoon, Charlotte, ik ben ontsteld.
Charlotte
5[regelnummer]
Van broeder? Ach, mevrouw! Is hij nog in het leven?
O, onverwachte vreugd!
Constance
Hij heeft hem zelf geschreven
uit Brussel. Ach, mijn kind, wat is mijn hart verheugd!
Hij zal ons aad'lijk huis herstellen door zijn deugd.
Charlotte (leest)
Vrouwmoeder, en maseur, 'k neem de eer van u te groeten
10[regelnummer]
en uwe droefheid met dit giftje te verzoeten.
't Fortuin heeft sedert ik van u gescheiden ben
mij iets gediend; 'k toon dan, dat ik mijn plicht erken
voor 't goed dat ik van u, en bij u, heb genoten.
'k Zend duizend guldens en ik hoop het te vergroten,
15[regelnummer]
in 't kort, zo 't moog'lijk is. 'k Ben kapitein te voet
geworden en ik heb gelegenheid en moed
om tot een hoger trap en meer fortuin te raken,
'k Kan ook niet laten om aan u bekend te maken,
dat ik getrouwd ben met een juffer welker stam
20[regelnummer]
in Utrecht, zoals onze, een aad'lijk oorsprong nam,
'k Bereid mij tot de reis, die morgen zal geschieden,
om u mijn gemalin, Sofia, aan te bieden,
'k Breek af, door haast. Vaarwel.
Uw Karel Adelpoort.
| |
[pagina 29]
| |
aant.Hij schrijft haar stamnaam niet, veel min rept hij een woord
van haar geslacht, dat 's raar! Dat doet mij zeer verlangen.
Constance
Naar 'k aan de datum zie, zal ik hen haast ontvangen.
Charlotte, ik zal dit geld terstond in onze kist
5[regelnummer]
wegsluiten, want indien een crediteur dit wist,
men kwam ons op de hals. En, Klaar, maakt gij te zwijgen.
Klaar
Neen, neen, daar zal door mij geen mens de lucht van krijgen.
| |
Veertiende toneel
Charlotte, Klaar
Charlotte
Ik wenste, Klaar, dat nu die heer hier weder was.
Klaar
Maar, juffrouw, wat komt hier dit geld nu wel te pas.
10[regelnummer]
Ik maakte al zwarigheid, want zulke grote heren,
gelijk je weet, moet m' in het vrijen braaf trakteren.
Charlotte
Zwijg stil, daar komt hij weer en schijnt niet wel tevreên.
| |
Vijftiende toneel
Charlotte, Klaar, Lodewijk
Charlotte
Zijn ze achterhaald, mijnheer?
Lodewijk
't Moeit mij, mejuffer, neen.
'k Heb alles aangewend, maar ach, het is verloren.
15[regelnummer]
Ze zijn te ver vooruit en niet wel op te sporen.
De beste raad is, dat men overal bericht
bij juweliers laat doen; de dieven zullen licht
| |
[pagina 30]
| |
aant.het snoer ten eerste aan de eep of d'aêr verkopen.
Klaar
En ik zal metterhaast eens naar de lommerd lopen
en zien...
Charlotte
Zwijg stil. Mijnheer, 't is maar een bagatel,
niet waardig dat ik mij om zulk een zaak ontstel.
5[regelnummer]
De schrik was 't allermeest. Ik zal wel order geven
aan iemand van mijn volk.
Klaar
't Dient in de krant geschreven.
Charlotte
Ik ben mijnheer, voor zoveel moeite, geobligeerd.
Lodewijk
Neen, schone juffer, 'k hou mij daardoor zo geëerd,
dat uw bevelen mij voor wetten zullen strekken.
10[regelnummer]
Uwe ogen, die mijn hart tot zuiv're liefde wekken
door hunne aanlokkigheid, zijn van zo grote kracht,
dat ik moet buigen voor de min en hare macht.
'k Wil liever duizendmaal voor u, o schone, sterven,
dan 't zoet genoegen van me uw slaaf te noemen, derven.
Charlotte
15[regelnummer]
Mijnheer, de vleierij is nu zo algemeen,
dat 't dwaasheid wezen zoude, op uw beleefde reên,
mijzelf te vleien met die ijdele gedachten
dat ik iets schoons bezit. Maar 'k kon niet anders wachten
van u, want 'k zie u aan voor ene hoveling,
20[regelnummer]
die 't vleien eigen is. Mijn schoonheid is gering.
Lodewijk
Ik ben een hoveling, 't is waar, maar zeer verscheien
van aard als andere: ik heb de walg van 't vleien.
En weest verzekerd, dat al 'tgeen ik zeg niet spruit
dan uit een zuiv're min. Het liefelijk geluid
25[regelnummer]
van uwe lieve mond kan mij zozeer bekoren,
dat ik de hemel bid om dat altoos te horen.
| |
[pagina 31]
| |
aant.Charlotte
Mijnheer, het loopt te hoog. Zoudt ge in zo korte tijd
verlieven? 'k Denk dat niet.
Klaar (terzijde)
'k Geloof ook, dat 't je spijt.
(hardop)
Ja juffrouw, 't kan wel zijn: 'k heb in de Astree gelezen
dat 't bij de herders ook altijd zo was voor deze.
5[regelnummer]
Lees maar Lyzanders en Kalistes vrijerij,
of Bassa Ibrahim of Milord Koertenij,
Cleopatra, Cassandre, en duizend fraaie dingen:
't is 't ouwe liedje dat de dichters altijd zingen.
Een boerenmeid wordt licht door hen een koningin,
10[regelnummer]
een herder koning. Wel, steekt daar juist zoveel in?
Hoe menig prins doen zij in boerenkleren dwalen
om Filisjes, die hen ontvluchten, te achterhalen.
En dunkt je dit nu raar? Je leest het al de dag.
Charlotte
O malle meid, hou op.
Klaar
't Is zeker waar.
Charlotte
Ik lach...
Lodewijk
15[regelnummer]
Gij lacht, mijn schone, en geeft mij stof, helaas, tot treuren.
Charlotte
Het is genoeg, mijnheer.
Lodewijk
Ach, mocht mij de eer gebeuren
dat ik uw dienaar werd en dat ik wedermin
van u verwachten mocht, ik zou mijn engelin
betonen dat mijn staat haar schoonheid evenaarde.
Charlotte
20[regelnummer]
Gij zijt mij onbekend.
Lodewijk
Ik ben een graaf, van waarde
en macht in Polen, doch in 's keizers hof gevoed.
Eerst heer, en nu een slaaf, omdat ik u ontmoet.
Een slaaf, geketend in uw straffe minnebanden,
| |
[pagina 32]
| |
aant.die zijn geluk geheel gesteld heeft in uw handen.
Charlotte
Heer graaf, hoewel ik mij niet ongevoelig ken,
weet echter, dat ik zo onnozel ook niet ben
om niet te zien, dat wij te veel van staat verschelen
5[regelnummer]
en dat 't u lust met mijn eenvoudigheid te spelen.
Ik ben een juffer, wel van adel, maar mijn goed
en rijkdom zijn gering ten aanzien van mijn bloed.
Klaar (terzijde)
Dat liegt zij niet, die prij, zij heeft hem nu al binnen.
Lodewijk
'k Moest volgens mijne staat een hoofse juffer minnen,
10[regelnummer]
maar gij hebt mij bekoord door uw volmaakt gezicht,
waarvoor de schoonste die ik ooit gezien heb, zwicht.
Charlotte
De tijd vereist, heer graaf, deez' reden af te breken.
Lodewijk
'k Hoop de eer te hebben, schone, om met u meer te spreken
en zal, met uw verlof, verzoeken aan mevrouw
15[regelnummer]
uw moeder, dat ik u somtijds wat onderhou.
Charlotte
Mijnheer...
Lodewijk
Ik hoop, dat zij daar niet zal tegen wezen.
Charlotte
Heer graaf, ik bid...
Lodewijk
Helaas! Uw weig'ring doet mij vrezen.
Charlotte
Uw dienares, mijnheer.
Klaar (terzijde tegen Lodewijk)
Heer graaf, kom jij maar flus.
Lodewijk
Gedoog, mijn engelin, dat ik uw handen kus.
Charlotte
20[regelnummer]
Mijnheer, ik hoor daar volk.
| |
[pagina 33]
| |
Zestiende toneel
Charlotte, Klaar, Lodewijk, Jan in een edelmansgewaad, twee lakeien, een kruier met een koffer op de kruiwagen
Jan
Dit 's de straat, nu zal ik het wel vinden.
Ha! Ha! Hier is het! Volg me met de ganse trein.
Maak plaats, maak plaats voor de baron van Schraalenstein!
5[regelnummer]
En dat ben ik, canalje! Ah, tsa! Hier moet ik wezen.
Vat aan, heer kruier. Ha, wat breek je? Je mocht vrezen,
daar 's stenen waar in. Zo, de koffer moet hierin.
(Jan geeft geld aan de kruier, die weg kruit, terwijl Lodewijk de juffer naar de deur leidt)
Daar is je geld.
| |
Zeventiende toneel
Lodewijk, Jan, lakeien
Jan
Hoe? Ben je al bezig in de min?
Lodewijk
Ik heb haar, die ik in de Maliebaan zag wand'len,
10[regelnummer]
gevonden.
Jan
Laat ze zich een beetje makk'lijk hand'len?
Lodewijk
Ik ben niet hopeloos: de zaak schijnt wel te staan.
'k Zal 't u verhalen. Laat ons in de herberg gaan.
Einde van het eerste bedrijf
|
|