Het wederzijds huwelijksbedrog
(2001)–Pieter Langendijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
Vijfde bedrijfaant.Eerste toneel
Klaar, Hans
(Klaar zingt onder 't schikken van 't huisraad)
Hans
Wat is de wereld raar, en vol veranderingen!
Klaar
Ja, d'een moet huilen, en de ander hoort men zingen.
Hans
Mevrouw van Schraalenstein is vrolijkjes van geest.
Klaar
Ziedaar, daar staat de brui: 't is lang genoeg geweest.
5[regelnummer]
Ik werk niet meer, o neen, 'k zal, bij de selleweken,
mijn juffershandjes niet meer in koud water steken.
'k Ben nou toch rijk genoeg; waarom zou ik het doen?
Hans
Je hebt gelijk, mevrouw, jouw liefste heeft toch poen.
Nou ken jij in een koets, als and're juffers, rijen,
10[regelnummer]
met knechten achterop en pages van terzije,
benevens de koetsier. Heer! Wat zal dat een pracht
en staatsie zijn, mevrouw! Wat zal jij zijn geacht!
En ik hofmeester, ha!
Klaar
Wat ken je mooi vertellen.
(er mordt gescheld)
Hofmeester, doe eens op, ik hoor daar iemand schellen.
| |
[pagina 100]
| |
Tweede toneelaant.
Jan, Klaar, Hans
Jan
Mijn suikerbekje! Kom ik nou niet gauw weer hier?
Klaar
Dat had ik niet gedacht.
Jan
'k Heb zulk een groot plezier
in jouw gezelschap, dat ik langer niet kon wachten.
Klaar
Zo speult jouw beeltenis mij ook in mijn gedachten.
Jan
5[regelnummer]
Ik zal jouw liefde ook wel belonen, dat 'k wel weet.
Ik laat jou maken zulk een kostelijke kleed,
dat ieder die 't zal zien, zijne ogen uit zal kijken.
De grootste dame zal bij jou een dienstmeid lijken.
Ik heb een mode voor je alleen gepraktizeerd.
Klaar
10[regelnummer]
Een nieuwe mode, liefste?
Jan
Ik zie wel, je begeert
dat ik 't beduien zal. Hoor toe: 't is mijn begeren,
dat je een bonnet draagt, die heel mooi met pauwenveren
in plaats van pluimen of senielje is opgedaan;
en recht voor 't voorhoofd zal het aad'lijk wapen staan
15[regelnummer]
van Schraalenstein, op die manier als de granaten,
die op de mutsen zijn genaaid van de soldaten.
Klaar
Maar dat is al te vreemd.
Jan
Dat lijkt zo in het eerst.
Maar als je 't voordoet, zel je elk volgen om het zeerst.
Klaar
Die pauwenveren met dat wapen zou niet vlijen.
Jan
20[regelnummer]
Dat 's om de adel van 't canalje te onderscheien,
| |
[pagina 101]
| |
aant.want hedendaags is al te weinig onderscheid.
Al wat een juffer draagt, durft thans een kale meid
ten eerste nadoen om een snoeshaan te behagen:
en dat 's 'r dan belet als juffers wapens dragen.
Klaar
5[regelnummer]
Ik zou beschaamd zijn, weg, zij lachten me uit op straat.
Jan
Neen. Al wat de adel draagt, hoe koddig, 't is nooit kwaad.
Voorts meen ik jou een kleed van goud of zilver laken,
fraai, op zijn oud-Romeins, of Grieks, te laten maken,
waarvan de sleep, op 't minst, moet dertig ellen zijn,
10[regelnummer]
vol wapens geborduurd, van goud, niet vals, maar fijn;
en deze sleep zal ik van pages laten dragen.
Dan zal je zitten op een grote zegewagen,
gelijk een Schipio, of als een Hanebal.
(er mordt gescheld en Klaar doet open)
Hans (terzijde)
'k Geloof warentig, die baron wordt dol, of mal.
Jan
15[regelnummer]
Hoe zeg je, broertjelief?
Hans
Niets, maar het lijkt wel gekken.
Jan
Zwijg stil, vent, of je zult de wagen moeten trekken.
| |
Derde toneel
Karel, Sofie, Charlotte, Constance, Jan, Klaar, Hans, Fop, twee knechts van Karel
Karel (tegen Sofie)
Mijn waarde lief, ik heet u welkom in ons huis.
Jan (terzijde)
De duvel! 'k Ken die vent, 't is hier voor mij niet pluis!
| |
[pagina 102]
| |
aant.Constance (tegen Sofie)
Mijn dochter, welkom.
Charlotte
En ik meen het ook zo, zuster.
Sofie
'k Bedank u allemaal.
Jan (terzijde)
Ik word nog ongeruster.
Is hij 't? Of is hij 't niet? Ja, ja, het is de vent.
Ik hoop dat hij me in dit baronnenpak niet kent.
Karel
5[regelnummer]
Wat is dat voor een heer? 't Zal de baron licht wezen.
Klaar
Ja, 't is de heer baron.
Jan (terzijde)
Och! Ik begin te vrezen!
Karel (tegen Jan)
Mijnheer, 'k heb de eer van u...
Jan
Mijnheer, exkuze moi.
Ik heet je wellekom; maar ik vertrek, ma foi!
Het zou me spijten, dat ik je zou diverteren.
10[regelnummer]
Ik blijf je serviteur.
Karel
Mijnheer zal ons vereren
met zijn gezelschap... maar...
(terzijde)
Hoe lijkt die heer naar Jan!
Jan (tegen allen, elk apart)
Je suis vôt serviteur.
Karel
Mijnheer baron, ik kan
u zo niet laten gaan. Indien 't u zou behagen...
Jan
Mijnheer, 'k heb haast.
Karel
'k Heb u éne zaak te vragen.
15[regelnummer]
Heb ik de heer baron voor deze nooit gezien?
Jan (terzijde)
Daar heb je nou de brui.
(tot Karel)
't Kon wezen, heer, misschien.
Maar heb je me gezien, zo is 't geweest in Polen.
| |
[pagina 103]
| |
aant.Karel
Baron, wat kan een mens raar in zijn mening dolen!
'k Zou zweren dat gij een van mijn soldaten waart,
die laatst gedeserteerd is met mijn beste paard.
Jan
Hoe lang is dat geleên?
Karel
Zes maanden is 't geleden.
Jan
5[regelnummer]
Die tijd is mijn lakei me ook met een paard ontreden.
Karel (terzijde)
Jawel, 'k zou zweren, dat de schurk dezelfde was.
Jan (terzijde)
Hoe zal 't hier met me gaan...
(tot Karel)
Mijnheer, 't komt niet te pas,
dat jij een man van mijn karakter durft gelijken
bij zulk een gauwdief. 'k Zweer, ik zal je laten blijken
10[regelnummer]
wie dat ik ben, als was 't, morbleu, met dit rapier.
Karel
Mijnheer, vergeef het mij, wij hebben geen plezier
om heren van fatsoen tot vijanden te maken.
Jan (terzijde)
Hoe, pikken, zal ik uit die vent zijn klauwen raken?
(tot Karel)
Mijnheer, 'k vergeef het je, en vertrek met jouw verlof.
Sofie (terzijde tegen Karel)
15[regelnummer]
Mijn liefste, gij vergreep u aan die heer te grof.
Karel (terzijde)
Het is dezelfde schurk, ik wil er wel op zweren.
Hij is veranderd door die pruik en deze kleren.
Jan
Uw dienaar dan, tot flus.
Karel
Baron, hoor nog één woord.
Charlotte (terzijde tegen Karel)
Ik bid u, dat gij hem door vragen niet verstoort.
| |
[pagina 104]
| |
aant.Karel
Hoe is uw titel?
Jan
Die 's Ernestus Mouris Stokski,
starost Lakkeiski, en Waiwode van de Bokski,
heer van pasmentengoud en kroonslakei van 't plein,
baron en erfheer van het land van Schraalenstein.
Karel
5[regelnummer]
Die titel hoeft de heer baron zich niet te schamen.
Jan (terzijde)
Ja, dat is blind voor jou, want dat zijn Poolse namen.
Karel (terzijde)
Ik zal hem evenwel betrekken. Dat 's een guit!
(tegen Jan)
Uw serviteur, baron. Klaar, leid die heer eens uit.
Jan
Kom, zoete Klaartje, kom, mijn schat, mijn uitgelezen,
10[regelnummer]
jij zelt mijn barones, als ik beloofd heb, wezen.
Karel (roept schielijk, als Klaar en Jan bij de deur zijn)
Jan! Jan! Hoor hier nog eens!
Jan (antwoordt schielijk)
Mijnheer, ik heb geen tijd!
Karel (trekt zijn degen)
Ha, schelm! Uw naam is Jan! Gij zijt het leven kwijt!
Tsa! Geef uw geweer. Gij kunt nu niet ontkennen,
wie dat gij zijt.
Jan (trekt zijn degen)
Wel vent, de drommel moet je schennen;
15[regelnummer]
ik heb het je gezeid.
Karel
O deserteur! O dief!
Sofie
Och, och! Ik ben ontsteld! Hou op, hou op! Mijn lief!
Karel
Loop t'zaam naar binnen, de lakeien moeten blijven.
| |
[pagina 105]
| |
Vierde toneelaant.
Karel, Jan, twee lakeien, Hans, Fop
Karel
Tsa, mannen, vat hem aan.
Jan
O seldrement! Gans vijven!
(de lakeien nemen Jan zijn pruik en degen af)
Karel
Beken goedwillig, waar mijn paard gebleven is
en wat gij voorhebt, schelm.
Jan (knielend)
Ik bid vergiffenis!
Ik zal het allemaal, gelijk het is, verhalen.
5[regelnummer]
Jouw paard is dood, maar 'k wil de waarde graag betalen.
Karel
Hoe komt het dood?
Jan
Kaptein, ik heb het doodgereên!
Maar 'k heb wel geld om te betalen, wees tevreên.
Karel
Neen, gij zult hangen, schurk. Messieurs die deserteren
en paarden stelen, moet de hapscheer klimmen leren.
Jan
10[regelnummer]
Och! Zo barmhartigheid nog woont in jouw gemoed,
verschoon mijn jonkheid!
Karel
Neen, dat gaf aan and'ren voet
tot schelmerijen. 'k Geef 't de krijgsraad voort in handen.
Jan
Och! Goede heer kapitein! Behoed me voor die schande.
'k Zal jou weer dienen als een braaf soldaat moet doen.
Karel
15[regelnummer]
Die eens een schelm is, zal men 't altijd van vermoên.
Laat al de juffers vrij gerust hier wederkeren.
Hans
Kom hier vrij weer, hij zal geen mens nu kunnen deren.
| |
[pagina 106]
| |
Vijfde toneelaant.
Constance, Sofie, Charlotte, Klaar, Jan, Karel, twee lakeien, Hans, Fop
Jan
Och, och, verschoon me, want ik ben van goeie lui
met ere voortgebracht. Mijn volk is al de brui
bekend voor deugdzaam. Ach, kaptein, 'k ben van de vromen,
gelijk je ziet, en weet, en hoort, en tast, gekomen.
Karel
5[regelnummer]
'k Zal mij bedenken; stel je een weinigje tevreên.
Jan
Maar zal ik hangen? Och, kaptein, ei zeg...
Karel
Neen, neen,
gij zult niet hangen, Jan, maar door de spitsroe lopen,
zo gij een paard, zo goed als 't mijne was, kunt kopen.
Jan
'k Bedank je dan, kaptein, maar 't kitt'len op mijn huid
10[regelnummer]
staat me ook niet aan. Ik bid, stel dat een jaartje uit.
Karel
Wij zullen zien. Maar zeg, oprecht en zonder liegen,
wie dat die graaf is. Pas me opnieuw niet te bedriegen.
Jan
Kaptein, ik heb hem eerst gevonden te Parijs.
Hij is een Utrechts heer, van adel, braaf en wijs.
15[regelnummer]
Wij kregen kennis in een herberg door het spelen;
'k werd zijn lakei, maar met conditie van te delen
al wat wij wonnen door knaphandigheid en kunst.
Ik drong in 't kort zo in die goede heer zijn gunst,
dat 'k van hem krijgen kon al wat ik maar begeerde,
20[regelnummer]
zodat ik, als een prins, gestadig teerde en smeerde.
Nu was ik eens lakei en dan eens weer een heer;
'k ben monnik ook geweest, baron en nog al meer.
| |
[pagina 107]
| |
aant.Karel
Dan hebt gij u geneerd, naar 'k merk, met beurzensnijen?
Jan
Daar ben ik te eerlijk toe, tot zulke schelmerijen.
Neen, neen, wij wonnen 't geld heel zuiver met de kaart.
Ik steel mijn leven niet.
Karel
Hoe kreegt gij dan mijn paard?
Jan
5[regelnummer]
Dat was uit hoge nood, tot berging van mijn leven.
Ik heb in 't zin gehad je 't paard weerom te geven,
ofwel de waarde, in goud of zilver, zo je wilt.
Karel
Gij oppermeester van het valse dobb'laarsgild,
'k begeer geen geld dat met bedriegen is gewonnen.
10[regelnummer]
Maar biecht recht op: zoudt gij aan ons niet zeggen konnen
hoe dat de naam is van die graaf, uw kameraad?
Jan
Zijn naam is Lodewijk, maar 'k weet niets van zijn staat
als dat hij te Utrecht, en van adel, is geboren.
Als hij hier komt, zel jij de rest wel van hem horen.
Karel
15[regelnummer]
Wat zegt Charlotte nu?
Charlotte
Helaas! Ik ben misleid!
Hoe heeft hij mij bekoord door zijne listigheid!
Klaar (tegen Jan)
O schelm! O vagebond! Wat heb jij al gelogen!
En mij, onnooz'le duif, zo schandelijk bedrogen!
Hans
Mevrouw de barones, dat is je rechte loon.
20[regelnummer]
Wat staan jouw zaken nou bijzonder fraai en schoon!
Nou ken je rijen op een gouen staatsiewagen
naar Polen. Laat je sleep van dertig ellen dragen
van pages, jouw baron zal volgen, loop vooruit.
| |
[pagina 108]
| |
aant.Klaar
Verwijt je mij dat nog! Je bent hofmeester, guit.
Jan
Kom, laat me nou maar gaan. Ik zal het geld gaan halen.
Karel
Neen, hou hem vast, de schurk zal 't met de hals betalen.
Jan
Och! Nou weer hangen? Och! Je gaf me flus pardon!
Karel
5[regelnummer]
Hoe? Dacht gij, dat ik u ook niet bedriegen kon?
Gij hebt zoveel bekend, mijn gramschap zo ontsteken,
dat ik geen woord meer van gena wil horen spreken.
Tsa, mannen, brengt hem weg en bindt de schelm wel vast.
Jan
Genade, heer kaptein!
Karel
Volbrengt terstond mijn last.
Jan
10[regelnummer]
Wat onbarmhartigheid! Och, och! Wie zou 't geloven?
Mijnheer kaptein.
Karel
Voort, voort! Tsa, mannen, brengt hem boven
en zet hem op de zaal gevangen, totdat ik
zijn kameraad ook heb, en ze allebei beschik
in handen van 't gerecht, om hunne strafte ontvangen.
Jan
15[regelnummer]
Och! Wie had ooit gedacht, dat ik zou moeten hangen!
Och, Klaartje, spreek een woord ten beste, zoete kind!
Je weet het immers, dat ik jou zo heb bemind.
Klaar
Bedrieger! Schelm! Schavuit! Ik wil niet voor je spreken.
Ik help je liever hals en kop en benen breken.
| |
[pagina 109]
| |
Zesde toneelaant.
Karel, Sofie, Constance, Charlotte, Klaar
Charlotte
Helaas! Wie had gedacht op zulk een ramp, o spijt!
'k Ben door dat snood bedrog bijna mijn zinnen kwijt!
Constance
Mijn kind, ontstel zo niet.
Charlotte
Zou ik mij niet ontstellen?
Men zal dit snood bedrog, dit schelmstuk voortvertellen
5[regelnummer]
en mij bespotten om mijne al te losse min!
Karel
Ik bid u, zuster, stel die droefheid uit uw zin.
Charlotte
Ik zal, zolang ik leef, die droeve ramp betreuren,
en lichtgelovigheid. O, hemel! Kan 't gebeuren?
Het schijnt onmoog'lijk dat een heer, zo braaf, beleefd,
10[regelnummer]
die zoveel tekens van een eed'le afkomst geeft,
bekwaam zou zijn om zulk een schelmstuk te verzinnen!
Karel
Mijn zuster prijst hem, ja, zij schijnt hem nog te minnen?
Charlotte
Ik weet niet of ik haat of min. 'k Vloek zijn bedrog,
maar min, in weerwil van mijzelf, hem echter nog.
Klaar
15[regelnummer]
Och, juffrouw! Daar is nou voor ons niets meer te hopen!
Mijnheer zal mijn baron, gelijk je weet, opknopen.
En hoe het met de graaf, jouw vrijer, zal vergaan,
dat zullen we, als hij hier gekomen is, verstaan.
En daarom raad ik jou, dat wij maar met ons beien
20[regelnummer]
naar Brabant gaan, om in het klooster te beschreien
al 'tgene ons is gebeurd. Wij hebben ook wat schuld;
wij zochten 't spulletje.
Karel
Ik verlang met ongeduld,
| |
[pagina 110]
| |
aant.omdat hij nog niet komt. Charlotte, ik moet u vragen,
hebt gij wel moed genoeg om 't schreien en dat klagen
wat in te tomen, als die minnaar hier verschijnt?
't Is nodig, dat gij u wat kloek houdt en verpijnt,
5[regelnummer]
want als hij merkte, dat gij hem niet kon vergeten
en nog beminde, zou hij...
Charlotte
Ach! Hoe kan ik 't weten?
Maar neen, 'k kan zonder mij te ontstellen, hem niet zien.
Karel
Dan moet gij weggaan, als hij komt.
Charlotte
Het zal geschiên.
Klaar
Als jij hem ziet, dan zal je zeggen van de kerel:
10[regelnummer]
hoe komt hij daartoe, 't is een man gelijk een perel.
(er wordtgescheld en Klaar doet open)
Charlotte
Mevrouw, kom, gaan wij, hij zal 't moog'lijk zijn. Ach mij!
Karel
Wees niet verschrikt. Ga met elkaar wat aan een zij,
zo gij nieuwsgierig bent om onze reên te horen,
maar wil vooral, eer ik 't gebiede, ons niet verstoren.
Klaar
15[regelnummer]
Daar is de graaf, juffrouw. Wil voort naar binnen gaan.
Karel
Gaat gij niet mede?
Klaar
O neen, ik durf wel blijven staan.
Karel
Flus was gij zo ontsteld, nu schijnt gij niet te schromen.
| |
[pagina 111]
| |
Zevende toneelaant.
Lodewijk, Karel, Klaar
Lodewijk
Heer kapitein, 'k heb de eer, op uw verzoek te komen...
Karel (terzijde)
Gij komt van pas. 't Is waar, ik heb het zo begeerd.
Lodewijk
Om u te dienen...
Karel
Maar waar heeft mijnheer geleerd
met mij zo onbeschaamd te schertsen en railleren?
5[regelnummer]
Doe dat ter plaats, waar gij gewend zijt te verkeren.
Lodewijk,
Heer kapitein, ik ben zo'n groet'nis niet gewend.
Het is een teken, dat mijnheer mij nog niet kent.
Van uw beleefdheid had ik andere gedachten.
Karel
Mijnheer, dat zij zo. Maar ik bid u, zoudt gij achten,
10[regelnummer]
dat iemand schuldig is, wanneer hij wordt gehoond,
de honer eer te doen?
Lodepwijk
De heer kaptein verschoont
zichzelf bijzonder vreemd, want ik kan niet bedenken,
dat ik u heb gehoond.
Karel
Mij in mijn eer te krenken?
Mijn stamhuis smaad te doen?
Lodewijk
Dat is een duist're taal.
(terzijde)
15[regelnummer]
Wat zal ik denken van dit wonderlijk onthaal?
Zou hij iets merken van de list, die 'k heb verzonnen?
Karel
Gij staat verzet, mijnheer, maar vindt men wel baronnen
in Polen van die naam, gelijk uw neef heet? Jan,
baron van Schraalenstein.
Lodewijk (terzijde)
O ja, hij weet ervan.
| |
[pagina 112]
| |
aant.(tegen Karel)
Neen, dat 's een misslag, want dat land ligt niet in Polen.
Karel
Ik hoor zo van uw neef.
Lodewijk
Van hem? Zijn zinnen dolen.
Het schort hem in 't verstand.
(terzijde)
Nu merk ik dat de guit,
die hondsvot, mijn lakei, de zaak hier heeft verbruid.
(tegen Karel)
5[regelnummer]
Mijnheer, het is gelijk...
Karel
Hou op met meer te liegen.
Ik zweer, gij zult mij, als de juffers, niet bedriegen!
Lodewijk (trekt zijn degen)
Nu hebt gij mij gehoond. Tsa, dat schelms affront
zult ge u beklagen. Gij zult kloppen op de mond,
of trek 't geweer.
Klaar
Help! Help!
Karel
Ik zal niet met u vechten,
10[regelnummer]
maar laten dat de beul met u, o schelm, beslechten.
| |
Achtste toneel
Hans, een lakei van Karel met de degens uit, Karel, Lodewijk, Klaar
Karel
Tsa, mannen, vat hem aan!
Lodewijk
Zijt gij een edelman,
verweer u dan alleen. Maar naar ik merken kan,
zijt gij een bloodaard.
Karel
Gij moet mijn gevangen wezen.
Zo gij onschuldig zijt, hebt gij geen straf te vrezen.
Lodewijk
15[regelnummer]
Sta af, gij rekels, of ik stoot u door de huid.
| |
[pagina 113]
| |
aant.Karel
Nu heb ik uw geweer. Maakt aanstonds nu besluit
om in 't gevangenhuis uw zaak te defenderen.
Lodewijk
Zoudt gij een edelman, als ik ben, affronteren?
't Zal u berouwen, dat gij mij dus dwingt met macht.
Karel
5[regelnummer]
Uw eigen toeleg heeft u in de nood gebracht.
Beken nu wie gij zijt, 't kon u tot voordeel strekken,
en wil mij verder tot geen gramschap meer verwekken.
Uw knecht, diejan heet en het ganse werk belijdt,
zegt, dat gij edel en van goeden huize zijt,
10[regelnummer]
en hier geboren. Zo gij mij dat kunt betonen,
geef ik mijn woord, dat ik u verder niet zal honen.
Lodewijk
Dat is nog redelijk. Mijnheer, gij spreekt zeer goed.
Weet, dat ik niet ontaard van 't oud en aad'lijk bloed
van mijn geslacht, dat eer in luister placht te wezen
15[regelnummer]
door dapp're daden. Doch, hoe hoog in top gerezen,
is 't door de tijd verarmd; en ik ben maar alleen
nog overig en zwerfmet veel rampzaligheên.
Geperst door armoe heb ik jong ons huis verlaten
en mij begeven bij een compagnie soldaten,
20[regelnummer]
waar ik mij als kadet veel jaren bij bevond.
Maar laas! 't Fortuin heeft mij haar gaven niet gegond!
Ik werd gevangen, zodat ik in Frankrijk raakte,
waar mij de tegenspoed nog verder moed'loos maakte.
Mijn oov'rig leven, heer, is van een and're aard,
25[regelnummer]
maar 'k heb de deugd, in al mijn tegenspoed, bewaard,
zoveel als 't de armoede en de nood heeft kunnen lijden.
Gij hebt verstand en weet, dat deugd en armoe strijden
in 't zuiverste gemoed, wanneer 't geen uitkomst ziet.
'k Dacht mij door listigheid te redden uit 't verdriet,
30[regelnummer]
maar vind me op 't onverwachtst in mijne waan bedrogen.
| |
[pagina 114]
| |
aant.Karel
Mijnheer, ik word met u door dit verhaal bewogen,
maar gij verzuimt aan mij te melden hoe gij heet.
'k Ken hier al d'adeldom, zo ik niet beter weet.
Lodewijk
Mijnheer, ik zou mijn naam niet graag aan u ontdekken.
Karel
5[regelnummer]
Mijnheer, gij moet.
Lodewijk
Het kan u niet tot voordeel strekken.
Karel
Dan blijft gij mij verdacht.
Lodewijk
Welaan, 'k heet Lodewijk
van Kaalenhuizen, maar...
Karel
Wat zegt gij? Ik bezwijk
van schrik! Is 't mogelijk, zou dit de waarheid wezen?
Lodewijk
Hoe zijt gij zo ontsteld? Dat 's raar! Wat doet u vrezen?
Karel
10[regelnummer]
Mijnheer, misleid mij niet. Dat ik mij zo ontstel,
is zonder reden niet. Maar zeg mij, weet gij wel,
dat ik de macht heb om nauwkeurig uit te vinden
of gij de waarheid spreekt? Ik ken nu al uw vrinden,
zo gij die heer zijt.
Lodewijk
'k Blijf voor altoos u verplicht,
15[regelnummer]
indien uw goedheid mij in deze zaak verlicht.
'k Liet hier, toen ik vertrok, een zuster met een moeder.
Karel
En niemand meer als die?
Lodewijk
O neen,mijn jongste broeder
was kort voor mijn vertrek gestorven.
Karal (terzijde)
Ja, hij is 't!
't Is Lodewijk, die zoveel jaren is gemist.
Lodewijk
20[regelnummer]
Mijnheer, ei, zeg mij, zijn zij beiden nog in 't leven?
| |
[pagina 115]
| |
aant.Karel
Wees maar gerust, 'k zal u terstond voldoening geven.
| |
Negende toneel
Lodewijk, Hans, lakei
Lodewijk
Hoe beeft mijn hart van schrik! De vrees ontroert mijn bloed!
Wat baart dit voorval mij verand'ring in 't gemoed!
Wat ofhier zal geschiên? Hij gaat alleen naar binnen.
5[regelnummer]
'k Kan niet bespeuren, wat hij met mij zal beginnen.
| |
Tiende toneel
Karel, Sofie, Lodewijk, lakei, Hans
Karel (tegen Sofie)
Mijn lief, bezie die heer met aandacht.
Sofie (Lodewijk omhelzende)
Ach, wat vreugd!
Mijn waarde broeder, ach!
Lodewijk
Mijn zuster! 'k Ben verheugd,
nu ik u wederzie! Waar is mevrouw, mijn moeder?
Sofie
Die woont te Brussel, daar ze om u, mijn waarde broeder,
10[regelnummer]
gestadig treurt, omdat ze u nooit denkt weer te zien.
Zij zal verheugd zijn, als ik u haar aan kom biên.
Karel (tegen de lakei)
Haal Jan nu hier, en laat mijn zuster ook vrij komen,
en... Maar zij zijn daar, 'k denk, zij hebben reeds vernomen
wat hier geschied is.
| |
[pagina 116]
| |
Elfde toneelaant.
Constance, Charlotte, Klaar, Jan, gebonden, Fop, Hans, twee lakeien van Karel, Sofie, Lodewijk
Jan
(wordt door de lakeien vastgehouden)
Och, nou moet ik hangen, ja!
Mijnheer kaptein, 'k bid om pardon! Gena! Gena!
'k Ben zo onnozel in de zaak als 't eerstgeboren
klein kindje.
Karel (tegen Jan)
Zwijg wat stil! Men kan hier zien noch horen.
5[regelnummer]
Straks zult gij weten of gij hangen zult of niet.
(tegen Lodewijk)
Mijnheer, 'k omhels u, en ik hoop dat gij 't verdriet,
dat ik u aandeed, mij van harte zult vergeven.
Wij moeten met elkaar in zuiv're vriendschap leven.
'k Leef met uw zuster in oprechte liefde en min.
Lodewijk
10[regelnummer]
Hoe? Is die heer uw man?
Sofie
Ja, 'k ben zijn gemalin.
Lodewijk (tegen Karel)
Dat ik u dan omhels.
Jan
Jij hoeft nou niet te vrezen.
Met jou is 't blijdschap, maar met mij zal 't hangen wezen!
Och, pompernikkel! Och, och, och! Mijnheer kaptein!
De duvel haal' die naam, baron van Schraalenstein!
Lodewijk
15[regelnummer]
Ach, mijn Charlotte, die ik eeuwig zal beminnen,
wat heb ik al misdaan! 'k Bid, wil uzelf verwinnen,
en laat uw gramschap mij niet treffen, schone maagd.
Zo u een edelman in plaats van graaf behaagt,
maak dan een einde aan mijn al te droeve plagen
20[regelnummer]
en laat mij door de min niet kwijnen al mijn dagen!
| |
[pagina 117]
| |
aant.Charlotte
Mijnheer, hoe kan ik? Gij hebt ons zoveel misdaan.
Sofie
Ei, zuster, 'k bid u, neem mijn waarde broeder aan,
schoon hij geen rijkdom heeft, wat is daaraan gelegen?
Vrouwmoeder, naar ik merk, is ook tot hem genegen,
5[regelnummer]
en die bezit zoveel en zulk een grote schat,
dat gij wel leven kunt...
Charlotte
Mevrouw, hoe vat ik dat?
Van welke kant zou dat geluk ons overkomen?
Sofie
Van uw kant, zuster.
Klaar (terzijde)
Ja, ja, dat zijn ijd'le dromen.
Nou denk ik dat Sofie mee fraai bedrogen is.
10[regelnummer]
Constance
Sofia, meent gij mij? Ik heb niet veel.
Klaar
Dat 's mis.
Sofie (tegen Karel)
Hebt gij mij niet gezegd, mijn Karel, dat zij schatten
en grote inkomsten heeft? Hoe kan ik dit nu vatten?
Lodewijk
Mevrouw wil veinzen en zij toetst u maar, Sofie.
15[regelnummer]
Jan
Och, moet ik hangen? Och, kapteintje lief! Och mij!
Karel
Het moet er toch eens uit. Mijn lief, wil 't mij vergeven,
gij zijt misleid, en ik heb hierin wat misdreven.
Het is in weerwil van mijn eigen zelf geschied.
Ik hoop ons allemaal te helpen uit 't verdriet.
Het ambt dat ik bekleed, doet mij op beter hopen.
Jan
20[regelnummer]
Och! Och! Ik bid je dat je mij niet op wilt knopen!
Genade voor de heer baron van Schraalenstein!
| |
[pagina 118]
| |
aant.Karel (tegen Jan)
Zwijg, zeg ik.
(tegen Lodewijk)
Broeder, weet, ik ben een kapitein.
(tegen de anderen)
Als 't hem gelieft, kan hij met mij naar Brussel trekken.
'k Zal daar mijn vrinden voort de ganse zaak ontdekken
en maken dat hij haast een officiersplaats krijgt.
Jan
5[regelnummer]
En ik zal hangen?
Lodewijk
Hou de mond toe.
Jan
Och, ik zwijg!
Maar 'k voel mijn hart van schrik al in mijn schoenen zijgen.
Lodewijk
Heer broeder, 'k neem het aan, maar echter 'k kan niet zwijgen,
dat ik verwonderd ben van 'tgeen mevrouw ons zegt.
Heeft zij geen hofstede? En zag ik geen boerenknecht
10[regelnummer]
verscheiden zakjes geld nog deze dag hier brengen?
Men spot nu met ons?
Karel
Neen, dat zou ik niet gehengen.
Fop
Ik speelde voor die boer, jij rook niet wat er school.
En al dat vragen deed men mij maar om de kool.
Lodewijk
Maar kort daaraan kwam hier een Waal, die veel juwelen
15[regelnummer]
heeft aan mijn lief verkocht.
Hans
Un dief, hum zou ze stelen,
zo mooi was de juweel, die ik jou heb verkocht.
Ik was de Waal, mijnheer.
Lodewijk
Zo zijt gij mede een schoft.
Wij hebben dan elkaar, naar 'k merken kan, bedrogen?
Klaar
Ja, graaf, ik heb er mee geen kleintje bij gelogen.
| |
[pagina 119]
| |
aant.Lodewijk
Maar evenwel, als ik bedenk, wat mij mijn waard
van zekere erf'nis uit Oost-Inje heeft verklaard,
gaat alles wat ik zie mijn klein verstand te boven.
Klaar
Dat hebben wij aan al de wereld doen geloven.
5[regelnummer]
Mevrouw heeft buitenshuis de adel gebraveerd,
maar altijd hebben wij heel sobertjes geteerd
in onze keuken, om de rest weer goed te maken,
op hoop dat juffrouw aan een man van staat zou raken.
Ik heb schier al mijn geld voor haar reeds opgezet
10[regelnummer]
en daarom zocht ik jou te lokken in het net,
opdat ik mijn verschot daardoor zou wederkrijgen.
Mijn broer, en vrijer ook...
Lodewijk
Gij kunt de rest maar zwijgen.
Heer broeder, ik moet mij nu schikken naar uw raad.
Karel
Gij moet niet trouwen, want gij zijt nog niet in staat
15[regelnummer]
om zuster als 't behoort te kunnen mainteneren.
Wij zullen met elkaar naar Brussel wederkeren.
Klaar
Kom, Hansje, Iaten wij maar trouwen: 'k heb berouw.
Hans
Neen, neen, jij barones van Schraalenstein, mevrouw,
'k begeer jou niet. Ik ben jaloers en mal van zinnen,
20[regelnummer]
je kunt die kerel, die nou hangen moet, beminnen.
Charlotte
Heer Lodewijk, ga mee naar Brussel, blijf ons bij.
Lodewijk
Dat zal ik doen, mijn lief, zo 't u behaaglijk zij.
Het smert mij zeer, dat ik de trouwdag uit moet stellen.
Karel (tegen de lakeien)
'k Wil, dat gij deze zaak aan niemand zult vertellen.
| |
[pagina 120]
| |
aant.(tegen de anderen)
Men spoel de zwarigheid eens af met held're wijn.
Klaar
'k Vrees, dat het water nu allang verkookt zal zijn.
Hoe sta je ermee, baron? Begin je al dorst te krijgen?
Jan
Mijnheer kaptein, ziedaar, nou ken ik niet meer zwijgen.
5[regelnummer]
Zo jij me hangen laat, zal ik het al de brui,
wat hier gebeurd is, voortvertellen aan de lui!
Klaar
Als jij gehangen bent?
Jan
Als jij ge... han... gen? Neen, ik,
ik wacht zolang niet, prij, maar eer ik dood ben, meen ik.
Lodewijk
Vergeef het jan, mijnheer.
Karel
Ik geef u dan pardon.
Jan (wordt losgemaakt)
10[regelnummer]
Ik dank je hartelijk.
Klaar
Dat lukt jou wel, baron.
Constance
Maar hoe zal ik het met mijn crediteuren stellen?
Ik ben vol schrik, wanneer ik iemand aan hoor schellen.
Karel
Betaal die uit het geld dat ik u zond, mevrouw.
Constance
'k Zal zien, hoewel ik dan heel weinig overhou.
| |
Twaalfde toneel
Lodepwijk, Jan
Jan
15[regelnummer]
Vaarwel mijn titels van Ernestus Mouris Stokski,
starost Lakeiski en Waaiwooide van de Boxki.
| |
[pagina 121]
| |
aant.Jij waart maar beesten, want je hielp mij in de druk.
Ik zoek, met kale Jan, voortaan weer mijn geluk.
Lodewijk
Jan, ik ga binnen om te zien hoe wij het maken
met onze dingen. 'k Hoop in 't kort op reis te raken
5[regelnummer]
naar Brussel. Haal ons goed hier en betaal de waard,
en met de dienaars kunt gij zien hoe dat gij 't klaart.
Gij kunt hun voor hun dienst zoveel 't u goeddunkt, geven.
| |
Dertiende en laatste toneel
Jan, alleen
Dat zel je missen, broer. Je ziet me van jouw leven
niet weer, dat zweer ik. Bloed! Wat was ik daar bekneld!
10[regelnummer]
Ik meen mijzelve te bedienen van jouw geld
en 't mijne, dat ik heb, en ik denk zover te lopen,
dat jij ten derde maal geen macht hebt me op te knopen.
Vaarwel, bedriegers! En jij ook, heer kapitein!
Gij zijt gegroet van mij, baron van Schraalenstein.
(Jan loopt schielijk de deur uit)
Einde van het vijfde en laatste bedrijf
|
|