De gedichten. Deel 3(1751)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 485] [p. 485] Op den Rottestroom van den heere Dirk Smids. De zilverblanke Rotte springt, En dartelt, nu de Zangnimf zingt, Aan haaren groenen zoom gebooren, Wier stem in Schieland niet zal smooren: Maar over alle watren klinkt. Zy dryft langs beeken, slot, en laanen, Daar Nimfen haar een stroomweg baanen Na 't zangprieel, van lis en riet: Daar zy haar Dichteresse ziet, Omringd van Pindus blanke Zwaanen. Die op haar komst, de stem verheft, En 't hart der stroomgodinne treft, Die haar in de armen wil omvangen, En kussen voor haar lofgezangen, Zo dra zy haar geluk beseft. [pagina 486] [p. 486] De Maasstroom, op zyn waterwagen Van paerlemoer en goud, gedraagen, Treed aan den Dam zyn stroomkoets uit, En komt te feest op 't maatgeluid, Dat alle stroomen zal behaagen. Hy kust, hy streelt, vervoerd van min, Op dit geluid, zyn stroomgodin, En dochter, uit haar schoot gebooren, Verrykt uit Amaltheaas hooren, En wydt het heilig zangfeest in. De Ryn de Vecht, het Y, en 't Spaaren, Met d' Yssel, die de Speelnoots waaren Op de eerste Bruiloft, gaan te feest, Daar elk de goude nooten leest, En gaat ten reije op zang en snaaren. Hun telg, de ryke waterstad Op Desideers geboorte prat, Zal de eedle Zangheldin bedanken, Van Smits, die, in verheven klanken, Den aanwas van haar heil vervat. Haar Stroomzang houdt uw naam in 't leven; Die zal op alle tongen zweeven, ô Maasgodin, gelyk het Y: Uw zwaan zwemt de IJstroom zwaan op zy, En zal met haar ten Hemel streeven. Vorige Volgende