| |
| |
| |
Op den jaardag van den heere Nicolaas Hoornaart Gevierd den 17 Maart in 't Jaar 1750.
Heer Nikolaas, die Jaarig zyt,
Waarom wy alle zyn verblyd,
Om dat gy ons, ô nobel Baasje,
Zult regaleeren op een glaasje,
Met kraakelingen en banket,
Naar onz' historiale Wet;
Een Wet, die jammerlyk vervallen,
Dit Jaar vernieuwd is van ons allen.
Een wet die klem van vriendschap geeft,
En die al icts byzonders heeft:
Dat is, de geeften op te wekken,
En na het hoog Parnas te trekken,
Daar elk gelyk de Wet gebied,
Moet rymen, of hy kan of niet;
Waardoor dan yder van onze achten,
Elk Jaar een rente heeft te wachten:
Dat 's Zeven Vaerzen, tot zyn lof,
Van allerhande kunst en stof.
| |
| |
Een Loeris die hier op mogt smaalen,
Zegt ligt wat is hier uit te haalen?
Dan dat men door die rymery,
Heel ligt geraakt tot hovaerdy.
Wat heeft men aan die ydle glorie?
Wat raakt dat rymen 's lands Historie?
Ja, ki, ka, kousje; die dat zeit
Is maar jaloers van bottigheid,
Plag Jan oom van der Veen te zeggen.
En alle zaaken uit te leggen,
Aan volk dat alles graag bedilt,
Is zonder vrucht maar tyd verspilt.
Dies zal ik overgaan tot zaaken,
En u, heer Nicolaas, genaaken,
Eerbiedig met een zegengroet:
Dat u nog ramp noch tegenspoed
In uw persoon moog' wedervaaren,
In d' aanwasch van uw leevens jaaren;
Op dat gy in den maand van Maart,
Wanneer gy van ons word verjaard,
(Ik zwyg van kook en kraakelingen
Of andre diergelyke dingen)
Ons genereus en hups trakteert,
Met wyn, gelyk de wet begeert.
En denk vry dat gy 't doet aan menschen
Die u veel heil en voorspoed wenschen
Uit vriendschap, vriend, niet om den wyn:
Dat is te zeggen niet in schyn.
| |
| |
Exemplum Gratia gesproken,
Indien 'er iemant had geroken,
Dat gy van zinds waart tot de trouw,
Denk dat hy zulks niet zwygen zou.
Hy zou op allerhande wyzen,
Uw deugd, en uwe gaaven pryzen;
Ja zingen zelf tot dat de meid,
Tot uwe vreugd, had ja gezeid.
Waar door zy ons dan zou verplichten,
Tot zeven fraaije Bruilofsdichten,
Die broeder Bosch dan, na de zwier,
Zou drukken op rojaal papier,
Waar door gy zout onsterflyk leeven.
'k Zou nu wel zingen van het weeven,
Of 't Fabriceeren tot uw lof.
Maar, Baas het Lapjen is juist of.
Myn geest word stomp, ik zal wat spaaren,
Tot uwen lof voor de andre jaaren.
Wie weet, wie weet! wat dan geschied!
Voor my, 'k beken het, 'k weet het niet:
Wy roepen dan ligt alle zeven,
Vivat! de Bruid! vivat het weeven!
|
|