De gedichten. Deel 3(1751)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 342] [p. 342] Veldzang. Ter bruilofte van den heer Abraham Vorsterman Jacobsz. en jongkvrouwe Christina Walyen. Myn zangnimf die met zoet geluid, Ter eere van een lieve Bruid Zich menigmaal liet hooren, Zingt wildzang in het woud, en schynt in rouwte smooren! Als zy haar stem verheffen wil Zwygt al het pluimgedierte stil De minnewichtjes vluchten; Want al haar maatgeluid is niet dan ydel zuchten. [pagina 343] [p. 343] De Nimf van my bemind, zo teer! Vind ik in bosch noch velden meer. ô Zalige landsdouwen, Waar in haar zieltje zweeft, mocht ik u ook aanschouwen! ô Nimfen, vergt, ai vergt my niet, Aan Amstels kristalynen vliet, Een Veldgezang te queelen! Myn geest is machteloos om 't keurig oor te streelen. Ach! had ik vleuglen als de min, Myn zieltje vloog ten Hemel in, Om Dafnis weêr te vinden: Maar ach! ik strooij vergeefsch myn klagten voor de Winden! Gaat, nimfen, na den Bruiloftsdisch, Ter plaats daar niets dan blydschap is, Daar minnewichtjes zweeven, En aan de Maagdenrei onnoosle kusjes geeven. Gaat daar de schoone Morgenstond Het hart des Bruigoms heeft gewond, Met aangenaame straalen, Ter plaats daar hem zyn Lief, vol liefde zal onthaalen. Of vliegt by 't ryzen van de Zon, Na zyne Lustplaats, Overton, Niet ver van 't heldre Spaaren, Daar 't vloeit van melk en room en volle Korenaâren; [pagina 344] [p. 344] Daar is, ô Nimfen! volle vreugd, Daar word Christina van de Jeugd Begroet met heil en zegen, Daar strooijt men edel kruid en bloemen op de wegen; Daar stort Pomone voor de Bruid Haar Ooft met volle korven uit; Daar hoort men vrolyk queelen; In 't aangenaam geboomt en schoone lustprieelen. Maar Nimfen, ach! my dunkt ik droom! De Bruid is aan den Aemstelstroom, Daar zult gy haar ontmoeten, En met deez' zegenwensch uit mynen naam begroeten: Uw liefde, welvereenigd Paar, Groeij' door Godts liefde Jaar op Jaar, In duizend ziels genuchten, Zo plukt gy hier op Aard de Paradysboomvruchten, En bloemen van de waare deugd, Cieraaden uwer lieve Jeugd, Die u veel meer vercieren Dan eene Bruiloftskroon van Paerlen en Saffieren. Leeft, door de liefde welvernoegd, Zo als 't de Hemel schikt en voegt, Uwe Ouders tot een zegen, Zo druip Godts Mannadauw op u gelyk een regen; [pagina 345] [p. 345] Zo vliegt uw zuivre minnevlam, Als die van Vader Abraham, Ten offerhand na boven, Om 's Hemels Majesteit in eeuwigheid te loven. Vereend In Amsterdam den 6 In Wynmaand 1739. Vorige Volgende