De gedichten. Deel 3
(1751)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij
[pagina 324]
| |
Ter bruilofte van den weledelen gestrengen heere Mr. Pieter van Schuylenburch, Heere van Moermont, enz. enz. en de weledele jonkvrouwe Maria Machteld van Sypesteyn.Bataafsche Zangheldin, laat in de groene kooren,
Van 't Haerlems Paradys, 't Iö triumflied hooren!
Genaak met eerbied aan den blyden bruilofsdisch,
Die van den Achtb'ren Raad, en 't Volk gezegend is;
| |
[pagina 325]
| |
Maar boven al van Godt, den oorsprongk aller dingen,
De Huuwlyks heilfontein, de bron der zegeningen:
Uit wien alleen een straal van leevend water spruit,
Tot voedsel van de liefde in Bruidegom en Bruid.
Bataafsche Zangheldin, laat in de groene kooren
Van 't Herulheimer Hout, 't Iö triumflied hooren,
Terwyl het pluimgediert dat in de takjes speelt,
In 't groen zyn Bruidsbed spreijt, en minnezangen queelt,
Tot zynen Scheppers lof, om al wie mint te leeren,
In 't Huuwlyks Paradys hem boven alles te eeren.
Die klank klinke in het oor van Bruidegom en Bruid.
De schelle Nachtegaal heeft met verliefd geluid,
(Toen de Achtbre Vader tot Houtvester wierd verheven)
Deez' Echt misschien voorspeld, in zyne groene dreeven;
Of de eedle Jongkvrouw tot het Bruîgom-maakend woord,
Ten vreugd des minnaars, aan den Spaarenstroom bekoord.
Indien 't u waar vergund, den toon der Veldpoeeten
By d' Eridaan, of aan 't Thyreensche strand gezeeten,
Te volgen, Zangeres, in hunn' verbloemde taal;
Dan zou de Mingodin verschynen in deez' Zaal;
Dan zou zichGa naar voetnoot(*) Mergillyn niet spieglen in de baaren
Der Middelansche Zee: maar in het heldre Spaaren,
Niet ver van daar het Y door Sluizen werd gestuit,
Omtrent het Landhuis, daar de Bruidegom en Bruid
| |
[pagina 326]
| |
Aan d' Oever van den stroom een Zomerluchtje scheppen,
En nektar van de min met kuische lippen leppen.
Daar zou het minnewicht de spartelende Visch
Verschalken in het net, en brengen op den Disch;
Dan zou de Jachtgodin door Breedenroodes duinen
Haar winden jaagen, en de geele en groene kruinen
Beklimmen, om het wild te omsinglen in het net;
Opdat het Jeugdigst op den Bruidsdisch wierd gezet:
Daar de eedle Hoogbaliuw, zyn Gemaalin, en Maagen
Deez' Echt bekroonen, door des Hemels welbehaagen.
Maar wie volgt Sannazaars, of Tassoos hoogen geest!
Bataafsche Zangeres gy schoeijt op laager leest.
Aas Liever als een Bye op Nederlandsche bloemen;
Gy vind hier stofs genoeg om 't deftig paar te roemen.
Bekoorelyke Bruid! die van uw eerste Jeugd
Gevoed zyt met de melk der Wysheid en der deugd!
ö Welgeäarde Spruit uws Vaders, uw behoeder!
Liefwaarde hartspruit van Mevrouwe, uw lieve Moeder!
Die u van Jongs af aan zo teder heeft bemind!
En onderweezen in het deftig huisbewind.
De dichtkunst strooijt uw Disch vol aangenaame bloemen:
De bloemen van de Deugd die uwe gaaven roemen.
Volg nu Glycera na, schakeer een bloemenkrans
Om 't hoofd des Bruidegoms, met kleuren vol van glans,
Gevloeijd uit uw Penseel, en schilder 't vrolyk weezen
Waar in de trekken van de liefde zyn te leezen.
Verbeeld door uwe kunst de straalen van het licht
Dat uit zyne oogen schynt, en 't vuur der liefde sticht.
| |
[pagina 327]
| |
Doe in uw schildery (de kunst heeft groot vermoogen)
Ons zien aan zynen mond hoe hy u heeft bewogen
Tot zuivre wedermin; zo ziet men door den tyd,
Uw liefdeschildery aan de eeuwigheid gewyd.
Weleedle Bruidegom, mocht gy dat stuk bekomen,
Gy hielt het waardiger dan 't geen gy bracht uit Romen.
Indien zo lieve hand u dus had afgemaald,
Door duizend kusjes wierd niet eene trek betaald.
Doch uwe Kunstgodin zal door den tyd na 't leeven,
Tot luister van 't geslacht, u Schilderyën geeven,
Waar in natuur volmaakt met zuivre trekken toont,
De beeldtenissen daar uw beider deugd in woont.
Hoe heerlyk Latium, Thuskaane en Napels praalen,
Of 't schoon Verzailles met zyn' Koningklyke zaalen;
Hoe onwaardeerlyk ook hun treff'lyk kunstwerk zy,
In Bouwkunst, Beeldenwerk, Medaljes, Schildery,
Hoe heerlyk het gebergt, de bosschen en paleizen
De aanschouwers streelen, hebt gy korts gezien in 't reizen.
Maar ook (hoe sterk de drift tot reizen heeft gestrekt)
Gevoeld, hoe 't Vaderland met sterker koorden trekt.
Nu zult gy in de rust uw zielsgenoegen vinden;
Nu zal een ted're Vrouw uw hart door liefde binden;
Nu zegent u de min, roemwaarde en eedle Spruit,
Van Burgermeestren Stam, in de armen van uw Bruid.
Nu kunt gy u gerust en veilig nederzetten,
En in de zilvre munt op 's lands historie letten;
Een nuttig zinnewerk tot scherping van 't verstand,
Een spoor tot liefde voor ons vry gestreden land.
| |
[pagina 328]
| |
Leef met uw zielsvriendin na 't Godlyk welbehaagen,
Ten nut van 't Vaderland en uw doorluchte Maagen.
Groot achtbre Vader, die dit heilig Trouwverbond,
Door gunst des Hemels, hebt verzegeld met uw mond!
Wie dacht dat na den rouw deez' blydschap stond te nad'ren,
Terwyl gy voorzit in den rang der burgervad'ren,
Ten zegen dezer Stad, en 't lieve Vaderland.
Wie peilt de diepte van Godts Wysheid, door 't verstand?
Hy wil u, en uw zaat in zyne gunst bewaaren!
De Stam van Sypesteyn verknocht ten nut van 't Spaaren
Met Schuylenburch, zy steets met zegen uitgebreid.
Godts gunst blyve over u, tot in de onsterflykheid!
Vereenigd In Haarlem 19 'July 1743. |
|