De gedichten. Deel 3(1751)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 279] [p. 279] Ter bruilofte van den heere Jacob Hoofman, en mejuffrouwe Margareta Heems. De Liefde die Violen blaast, In 't krieken van den Morgen, En als een bye op bloempjes aaft, Wil my zeer zelden borgen: Zy lokt myn kunstelooze fluit Gestaag op Minnezangen uit. Zy zegt, de zoete Margareet Heeft Jacob uitverkooren; Strooit bloempjes op haar Bruiloftskleed, En laat uw zangkunst hooren. Uw minnezang vlieg over al, Door 't wydvermaarde Zoetedal. [pagina 280] [p. 280] Hoe heilryk is 't vernoegd te zyn, En buiten zorg en kommer, Bevryd van heeten Zonneschyn, Te zitten in den lommer, By 't Landhuis onder 't srisch geboomt, Waar langs het krinklend Spaaren stroomt. Daar vliegt de koopzorg van het hart, Door duizend zielsgenuchten. En alles dat het hoofd verwart Moet voor die zoetheid vluchten; Daar vind men eindelooze stof, Voor 't rein gemoed tot 's hemels lof. Maar dit is voor de frissche Jeugd, Tot wedermin geneegen, Wel zoet: doch geen volkomen' vreugd Voor dat men heeft verkregen Een hart, dat met ons eensgezind Een innig zielsgenoegen vind'. Wanneer men 't vrolyk pluimgediert Hoort in de boschjes queelen, Denk dat het dan zyn Bruiloft viert, Of de Ega zoekt te streelen! Zou dan de mensch in zyne Jeugd Vernoegd zyn zonder minnevreugd? [pagina 281] [p. 281] De Zwaan die haare pluimen kemt Met golfjes van het Spaaren, En moedig met haar jongen zwemt, Toont dat de zugt tot paaren Word door geen water uitgeblust; Daar 't Vischje zelfs zyn Ega kust. Die zugt tot min en wedermin, Godts schepsels ingegeeven, Behielt gestaag van aanbegin De waereld in het leeven, Dat overwonderlyk gebouw Hangt vast in banden van de Trouw. Hoe heilryk is dan de Echtenstaat Als Man en Vrouw verbonden, Elkander zyn een toeverlaat, En op onwrikbre gronden Van Godtsvrucht, liefde, trouw, en deugd, Verslyten hunne zoete Jeugd! Die staan, ô Bruidegom en Bruid, In dit vergangklyk leeven, Als Eiken zwaare stormen uit, Die hunne kruin doen beeven; Die merken al het waerelds zoet Niet anders aan, dan ebbe en vloed. [pagina 282] [p. 282] Gy hebt die stormen uitgestaan, Toen beide uw waarde Panden, In 't eeuwig Hemels Kanaän Uit 's waerelds baaren landden. Godts gunft geeft na een nacht van pyn Een aangenaamen zonneschyn 't Lief Zoontje dat nog jong en teêr De Moeder had verlooren, Kust nu een lieve Moeder weer, Van Hoofman uitverkooren, Daar Margareta zacht van aart, Matthias in haar arm bewaart. Zo wordt hy opgequeekt in deugd, Tot blydschap uwer Maagen Zo strek' hy al 't geslacht ten vreugd In 't bloeijen zyner dagen; Zo blinke in uwen Huwlyksband Een knoop van Salems diamant. Volhart om op het deugdenspoor 't Zoet Wichtje voor te treeden, Tot dat gy komt in 't Eng'lenkoor, By 't Lam, in 't eeuwig Eden; Hier toe stort Godt zyn Zegen uit, En zalig Bruidegom en Bruid! Vereenigd Haarlem, den 16 den September 1731. Vorige Volgende