| |
| |
| |
Veldzang. Ter Bruilofte van den Heere Jacob van Lennep, Dirksz. en jongkvrouwe Susanna Catharina de Wolf.
Myn zangnimf! hef een veldlied aan,
In Herulheims bosschaadje.
Het Hout hoort niets dan toonen slaan
Rontom het heerlyk Bosch en vaart.
Door ongekreukte min vermaard,
Terwyl de liefde zweeft op haar sneeuwitte wieken,
En 't jeugdig Paar bedekt, gelyk een klokhén 't kieken.
| |
| |
Gy, nimfen van dit Bloemryk dal,
(Licht dat Suzanna luistren zal)
Uwe orgelkeeltjes hooren.
De faam van deez' getrouwe min
Vliegt Haerlems beemden uit en in.
De kusjes van de Bruid zyn vleugeltjes gegeeven,
Om van den Aemstelstroom naar Bosch en vaart te zweeven.
De Spaarenstroom benyde u niet,
ô Y god! vorst der stroomen,
Dat gy uw nimfen tans gebiedt
In 't stroompalcis te komen,
Om, als op Thetis bruidsbanket,
Te luist'ren naar uw achtbre wet,
En deezen Bruiloftsdag in 's Hemels gunst te vieren,
Terwyl gy 't echtaltaar met blyde mirt laat çieren.
Uw blydschap vlieg van ree tot ree,
Zo ver uw vlooten vaaren,
In de Oost - of Middellandsche Zee,
Bevracht met ryke waaren,
Ja tot aan 's waerelds ander end,
Daar 's Bruigoms handel is bekend,
Terwyl de nimfen hier in zalige landsdouwen,
Den lof der schoone Bruid in zegenzang ontvouwen.
| |
| |
Pluk op den schoonen Roozemond,
Van Lennep, de eedle roozen,
Die in den frisschen morgenstond
Der jeugd op 't aanschyn bloozen
Van uw beminde hartvriendin,
En adem niets dan wellust in:
Eenlust, die, als een spruit, besproeijd door dauw en regen,
Uw minziek hart verquikt, door 's hemels milden zegen.
Komt nimfen van den groenen Hout,
Zit neder in dees' dreeven,
Weeft nu van zyde en glansryk goud
Een veldtapyt naar 't leeven;
Minerf geeve u iets geestryks in
Ter eere van deez' reine min;
Des Bruigoms kunstgodes zal licht uw spoel bestieren,
En naar Piktura's geest het onderwerp verçieren.
De lyst vertoon een Triumfant,
Om 't zacht satyn te roemen.
Robynkleur schitter door een kant
Van wit Mosaik en bloemen,
Als 't gloeijend rood, dat op het wit
Der kaakjes van de Jonkvrouw zit;
Aan wie dit kunsttapyt (zy schept in kunst behaagen)
Ter eere van haar min met vreugd wordt opgedraagen.
| |
| |
In 't midden van het kunsttapyt
Vertoone zich een tempel,
Aan de onbevlekte min gewyd,
Die 't paar op haaren drempel
Vol blydschap voor 't altaar begroet,
Met Hymen en den bruiloftstoet,
Die hunnen zegengalm doen klinken in de kooren;
Dan regen 't maagdepalm uit Amaltheaas hooren.
De Trouw, die ziel met ziel verbindt,
En de Eendracht, die de schigten
Der liefde met haar snoer zo windt,
Dat twist niets kan verrichten;
De Vlyt, die aardschen zegen geeft,
En godtsvrucht, die ten hemel streeft,
Omringen 't jeugdig Paar, en kroonen 't met hun zegen;
Want waare wellust wordt door deugd alleen verkregen.
Laat op den breeden voorgrond staan
Verbeeld door eene Pellikaan,
Dic haare borst doorgriefde,
En met haar teder hartebloed
De zwakke Jongen heeft gevoed.
Een zinnebeeld; dat elk, wie deugd bemint, kan leeren:
Den oud'ren hunnen plicht, den kind'ren om hen te eeren.
| |
| |
Vertoont den Ystroom in 't verschiet,
Die aan den vorst der winden,
Uit God Nepthunus naam, gebied
Zyn stormen vast te binden;
Op dat de koopvloot bruische in zee,
Die lading vind' van ree tot ree,
En dus van Lenneps huis, in Aemstels ruime muuren,
Gezegend door zyn vlyt, eeuw in eeuw uit mag duuren.
Verbeeldt dan ook een Bloemfestoen,
Doormengd met eed'le vruchten,
Gevlochten in het lieflyk groen,
Doorweeven met genuchten,
Waardoor het vrolyk Wichtje speelt,
De trekjes van de min verbeeldt,
Gestole kusjes vangt, en lonkjes, die iets zeggen;
Doch door het minnend hart alleen zyn uit te leggen.
Wanneer gy t' zaam' dit kunsttapyt,
En de Echtgenooten toegewyd,
Aan d' Ouders, en het braaf geslacht;
Dan zegene elk dees Bruilofsnacht:
Het vrolyk Bosch en vaart zal 't veldlied ondervangen,
En gy uw bloemfestoen aan poort en beeldwerk hangen.
| |
| |
Dan roep met ons de blyde Jeugd:
Aan deeze ted're minnevreugd.
Blyf Jacobs huis genegen!
Suzanna bloeij door minne en trouw;
Op dat de Moederliefde aanschouw
De vruchten van deeze echt, en Batoos veldelingen
Voor Bosch en vaart een lied ter zilvre Bruiloft zingen!
Vereenigd in Amsterdam, den 12 van Herfstmaand 1742. |
|