De gedichten. Deel 3
(1751)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij
[pagina 130]
| |
Aan den heere Lambert Bidloo, geplaatst voor zyn geletterd man verdadigd en verbeterd.Geleerde Bidloo, die de webbe van uw leven
Met wysheids-draaden van Minerva hebt doorweeven,
En 't Atthiesch Heiligdom met uw vernuft betradt,
Waardoor uw pen beschreef de waereld wyze StadtGa naar voetnoot*,
De voedster van den geest der Grieken en Latynen;
Waarom mag zulk een' zon ons Neêrland niet beschynen?
Of sleepte de Ottoman, door bittere slaverny;
Haare oude glorie weg, gelyk haar' heerschappy?
O neen, uw letterschat, haar roem, gaa nooit verloren.
Maar 't schynt gy voelt uw geest met grooter yver spooren,
Om in uw ouderdom, met wysheid, kracht en zwier,
Den val van Salems Kerk te maalen op 't papier,
Daar Sions dochter moet op 't puin des tempels treuren,
En Jacobs Stamboom al zyn takken zien verscheuren,
Jeruzalem verwoest, den brand in 't Ced'ren hout,
En 't Roomsche Kapitool verçierd met Ophirs goud;
Opdat men Godt niet meêr in prachtige gebouwen,
Bedekt met vleug'len van zyne Eng'len mochte aanschouwen:
Maar door het rein geloof in zyn beminden Zoon,
Die Salems myter paart met Koning Davids kroon.
| |
[pagina 131]
| |
Zo rent gy schrandre man door alle letterperken,
Vaar voort, de prys hangt op, voor uw doorluchte werken,
Een prys van grooter nut, voor die het recht waardeert,
Als naa 't Olimphiesch spel den helden wierd vereerd.
De Zangberg dankte u kortsvoor een der buitensprongen:
Het Panpoeticon, ons deftig toegezongen;
Nu plukt g' uit schrandre keur, een Italiaansche bloem,
Die geen Boëthius te wyken heeft in roem,
En waardig om een naam als Graçiaan te draagen.
Dit schoon volpittig werk wil Nederland behaagen;
Dewyl het is doorzult met krachtig Atthiesch zout,
En, dus versmolten, blinkt gelyk gezuiverd goud.
Nooit wierd Geletterd Man op beter wys verdadigd
Dan door dit deftig pleit, dat streelt, en nooit verzadigt,
Een Lauwerboom, waar op geen quaade mispel wast:
Maar ieders reden weegt, en op de hoofdzaak past.
Nooit wierd Geletterd Man verbeterd met meer reden
Dan hier, daar alles strekt tot betering der zeden.
Dat Momus dan vry wyk', dit deftige papier
Beschermt een Wyzen man, als Pallas haar pantsier.
Heb dank, geleerde Vriend, voor 't licht dus schoon verschenen:
Maar 'k maan u nog eens om de fakkel van Athenen;
Doch wordt gy door iets schoons daar nog van afgewend,
Zo denk de tyd is kort: de glorie zonder end.
|
|