Ter elfde verjaaringe van zyne doorluchtige hoogheid Wilhem Karel Henrik Friso. Prinse van Oranje en Nassau, erf-stad houder, en kapitein generaal van Friesland, &c. &c. &c.
Klinkdicht.
Zo groeijde Oranjes Prins, 's lands hoop, elfzonnekringen
In heldendeugden op, tot glorie van zyn stam:
De Fenix, die uit de asch eens dapp'ren Vaders quam,
Wiens moed door bosschen vloog van vyandlyke klingen.
De Hemel wil gestaag deez' heldenspruit omringen,
De hoop, den roem, en stut, van Hessens liefdevlam,
Het bloed dat Hollands ramp het diepst ter harte nam,
Wanneer de dwinglandy 's lands vryheid dorst bespringen.
De Koning Wilhems trouw, Vorst Karels wakkerheid,
En Henriks heldendeugd, doen u vol Majesteit
Ten nut van 't Vaderland, doorluchte Friso, leven.
Hun moed, die u bezielt, verstrekk' de Kerk en Staat,
Naast Godt, eerlang een schild, door dapperheid en raad;
Zo werde uw naam in 't hart des Bataviers geschreven,