De gedichten. Deel 1(na 1760)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 423] [p. 423] Op den steiloor, of schynheiligen bedrieger, Van Jean Bapt. Poquelin de Moliere, In Nederduitsche vaerzen gevolgd door N.N. Hoe meenig wordt door schyn bedrogen, Van hedendaagsche Farizeen, Die met hunn' half geopende oogen, En 't aangezigt naâ de aarde treên, Verçierd met 't koorkleed om de leden, Van elk gevierd, en aangebeden: Die in de huizen van de ryken Gestadig zitten aan den disch; Voorby de hut der armen stryken; Dewyl daar niets te haalen is, En voor hunn' God, den Mammon, leeven; Altyd ontfangen, nimmer geeven: Die pracht en overdaad versmaaden, En roemen op hunn' maatigheid: Terwyl men hen den buik ziet laaden Met spyze, op 't lekkerste bereid; Die wyn verachten onder 't drinken, Terwyl wy hem door 't vel zien blinken; [pagina 424] [p. 424] Die huichelen, met valsche streeken; Den Godsdienst voeren op 't gelaad; De onkuische lust, en snoô gebreken Bedekken, met een fyn gewaad; Niets spreeken als van deugd en zeden. Schoon 't harte haakt naar ydelheden. Deez' quezelbroeders klaar te ontdekken, Ten toon te brengen voor 't gemeen, Hen eens het masker af te trekken; Was 't werk van Poquelin alleen, Die hen vrymoedig dorst genaaken, Om 't hof des konings te vermaaken: Schynheiligheid kan dit niet veelen; (De zon der waarheid straalt te heet) Zy braakt haar gal uit, op Tooneelen, En Dichtkonst, 't geldt dien hoofdpoëet. Gewaande lydsaamheid, ô schande! Toont uit haar schaapskleed wolvetanden: Maar al dat wryten, al dat woelen, Verbreidt Molieres lof te meer. Hy doet haar op 't Tooneel gevoelen, Ten spyt van alle tegenweer, Dat Zedekunde haare altaaren Daar ook beschermt, voor huichelaaren. Hier volgt een letterheld zyn' schreeden In Neêrduitsch dicht, zo braaf, zo schoon, Geleerd, en vol diepzinnigheden, Dat hy verdiende een' lauwerkroon, Door Neêrlandsch dicht'ren hem geschonken: Indien hy met die eer wou pronken. Vorige Volgende