De gedichten. Deel 1(na 1760)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 422] [p. 422] Op de konstige tekening, in het stamboek van juffrouwe Johanna Koerten Blok, Huisvrouw van den Heere Adriaen Blok. Door J. Wandelaar. Daar 't Y en de Amstelstroom, die Gysbrechts erf besprengen, Het vocht, dat bruischende uit hunn' kruiken vloeijt, vermengen, Ten zegen van de stadt die alle zeên bebouwt, En eene waereld in haar halve maan beschouwt, Vertoont Johannaas geest haar wonderlyk vermogen, Door 't heerlyk konstwerk dat natuur houdt opgetogen. Ontbind haar konstenaar den mond, dan roept zy licht: ‘Ik kus de scherpe schaar die myn pençeel niet zwicht. Zyt welkom schoone konst, uit Pallas brein gerezen, Gy zult op Helikon onze elfde zuster weezen, Die van de wysheid, als haar moeder, wordt gevoed, Nu gy natuur op uw papieren leeven doet. Zo! schryft Johannaas naam met Witte vreedepalmen, Myn wichtjes. 'k Hoor de Faam den lof van 't konstwerk galmen, Het welk nieuwsgierigheid in alle volken baart, En lokt geleerden, ja de koningen der aard', Die 't stamboek met hun geest, en waardig handschrift çieren. Maar wat schenk ik hier best? de helft van myn lauwrieren. Vorige Volgende