De gedichten. Deel 1(na 1760)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 420] [p. 420] Afscheidvaers van den heere Hendrik Haak, Hendrikszoon. Ten dage als zyn Ed. op 't schip genaamd het Huis te Hemert, voor Onderkoopman naar Batavia vertrok. Gy zult, ô vriend, my dan begeeven? Gy stevent met uw schip naar de Indiaansche kust, En laat my hier de schaduw van uw leeven: Een droef herdenken, dat my pynigt en ontrust. Uw beeldtenis zal my steets speelen voor myne oogen. Ei my, hoe wordt myn hart bewogen! 't Zal wonder zyn zo 't niet bezwykt, Wanneer het vlotte schip my met myn vriend ontwykt! Thalye kan my niet bekooren, Schoon zy op 't bly tooneel in volle vreugd verschynt, En Spelen van myn' vindinge laat hooren, Ik leer haar schreijen: wyl myn grootste vreugd verdwynt, Ik leer haar schreijen op de maat met myn gedachten; Dewyl myn hart niets heeft te wachten, Dan droefheid, daar het door bezwykt, Omdat het vlotte schip my met dien schat ontwykt! Gelukkig schip, kond' gy bevatten Wat schat van wysheid, deugd, en kunst, u is betrouwd, Dan zoudt gy vlug van Hollands oever spatten, En vliegen, tot myn vriend Batavia aanschouwd': Doch voor u vrees ik niet, ik vrees voor losse winden. [pagina 421] [p. 421] Ei Eölus, ei wil ze binden, En zend een' goeden wind op zee, Die 't huis te Hemert brenge op Javaas ryke ree. Heer Haak, ik stort vergeessche traanen: Uw moed kent geen gevaar, uw hoop verbandt de vrees. Dus zult gy u een weg ter eere baanen, By Pers, en Moor, Javaan, en schranderen Cinees. De wiskonst, die gy hebt geleerd met zo veel oordeel, Gebruikt gy dus met lof en voordeel; Dus brengt ge een' schat van wysheid mêe, Wanneer gy met het schip belandt aan Javaas ree. Gy hebt geen reden om te zuchten, Omdat gy wederkeert ter plaats daar uw geslacht Naar u verlangt, met duizend ongenuchten; Daar ieder uwe komst met opene armen wacht. My dunkt zy zien alreets het end van hun verlangen, Daarze u met groote vreugde ontfangen. Zie, 't schip krygt vleugels 't vliegt door zee. Vaar wel! 't Brenge u gezond op Javaas ryke ree. Nog eens, de hemel wil u spaaren, Myn vrind, myn Pilades, ten nut der maatschappy. Hy zegene u een lange reeks van jaaren, En brenge u weêr eerlang by ons aan 't scheepryk Y. 'k Zal in uw afzyn u steets houden in gedachten, En uit uw pen de tyding wachten, Dat u een goede wind gebracht heeft van de zee, Daar gy uw vrienden ziet op Javaas ryke ree. Vorige Volgende