De gedichten. Deel 1(na 1760)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 407] [p. 407] Schandkroon voor de Britsche ryksverraaders. Keerdicht op de Eerkroon voor Brittanje van Jacob Zeeus. Verraaders, hoort het geen wy denken: Dat gy door 't leligoud bekoord, Naar uw gewoonte uw eer en woord, Ja vorstelyken eed durft krenken. Een ander veins': maar ik voor my Kenne u niet van die misdaad vry. Gy durft op 's vyands gunst betrouwen; Die voert met ryksverraaders uit; Dat gy, door staatzucht opgeruit, 's Ryksballing helpt den rykstroon bouwen, En kittelt u nog met den waan, Dat alles naar uw wensch zal gaan. Maar 't zal Brittanje nog wel heugen, Hoe hy het vatte by den krop, 't Vergif schonk in een gulden kop: En barste 't toen niet aan die teugen, Dankt 't Holland, dat gy nu zo valsch Den kryg alleen schuift op den hals. [pagina 408] [p. 408] Dat Holland, zo vol mededogen, Quam met zyn krygsheir over zee, 't Geen koning Jacob vlugten dêe, Om uwe traanen op te droogen: Toen waagde 't, op Oranjes raad, Het land aan eenen zyden draad. Maar dat 's u mooglyk al vergeeten. 'k Verwachtte ook anders niet dan hoon Van u, misleiders van de kroon: Maar Holland dus van u versmeeten, Staat pal. Gy krygt het nimmer kleen, Al hebt g'er jaaren om gebeên. Hoe zal in 's ryks registerboeken Die schandvlek staan, als Vrankryk boogt, Dat gy Tallart, zyn legervoogd, Zo laf ontsloegt, om vreê te zoeken: Maar Marlebourg behoudt zyn lof, Al druipt Tallart naar 't Fransche hof. Hy, nooit in Engeland verstooten, Bespot met Vrankryks hofgezin, De dwaasheid van uw afgodin, Slaavin van Engelands valsche grooten, En wat verraaders hy daar vond, Hoort Lodewyk uit 's veldheers mond. Nu voert het koningklyke Londen Door uw verraad de vreede vlag, Trofeen gansch van een ander slag, Dan Marlebourg het heeft gezonden, Daar kaale Lords, op 't stroopen uit, Zich mesten met dien vetten buit. [pagina 409] [p. 409] Is dit uws Veldheers dienst beloonen? Blinkt dus zyn' naam in marmersteen? Schenkt gy hem zulke krygstrofeên? Gy geeft hem smaad voor lauwerkroonen, Ten schande van de Britse kust, Daar altyd onrust is: nooit rust! Wat helpen nu zyn dapp're tochten? Nu ge om genot haakt naar den vrêe. Steekt, steekt het slagzwaerd in de scheê, Ten blyk dat gy zyt moê gevochten. Gaat daar men goude kogels schiet Zy dooden de eer: maar 't lichaam niet. Vorige Volgende