De gedichten. Deel 1(na 1760)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 326] [p. 326] Aan den heere J. Snyders. Wanneerik zyn Ed. den Roman, Kleopatra, weder zond. Kleopatra, die schoone koningin, Wordt, op uw eisch, van ketenen ontslagen, Die zy een jaar in myn vertrek moest draagen, Al scheen ik wreed, die wreedheid sproot uit min. Nooit sprak die schoone, of nam myn boezem in; Nooit klaagde zy, of dwong my mê te klaagen; Nooit was zy blyde, of 't kon myn ziel behaagen; Zelf scheen zy niet geboeijd met tegenzin. Ontvang haar weêr, als ze eerst was, schoon en net; Myn vriendschap hield die Godlyke onbesmet; Zo kust ze uw hand met Juba, haaren koning. Dit vorstlyk Paar zal zo eêlmoedig zyn, Dat, schoon ik 't lang gevangen hield met pyn, Het u voor my zal bidden om verschooning. Vorige Volgende